ECLI:NL:RBNHO:2021:5253

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
15/871665-16 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geld en voertuigen door verdachte met gebruik van valse documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van ruim een jaar betrokken was bij het witwassen van geld en voertuigen. De verdachte heeft gebruik gemaakt van valse documenten, waaronder een werkgeversverklaring en salarisstroken, om een hypothecaire lening te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 mei 2017, te Rotterdam en Haarlemmermeer, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen. Dit betrof onder andere een bedrag van € 250.500,- dat in een pot proteïnepoeder naar Suriname werd verzonden, en een contant geldbedrag van bijna € 6.000,- dat bij de verdachte thuis werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat deze bedragen uit misdrijf afkomstig waren. Daarnaast heeft de verdachte voertuigen, waaronder een Volkswagen Touran en twee Suzuki motoren, in zijn bezit gehad die betaald zijn met uit misdrijf verkregen gelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871665-16 (P)
Uitspraakdatum: 18 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 31 mei, 3 en 4 juni 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op 7 augustus 1983 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden mr. J.S.W. Boorsma en
mr. E.G.S. Roethof, advocaten te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 mei 2017, te Rotterdam en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, van voorwerp(en), te weten:
- geldbedragen, gestort (door [bedrijf] ) bij de Rabobank (op [bankrekeningnummer 1] en/of [bankrekeningnummer 2] ),
- een personenauto (merk: Volkswagen, type: Touran, kenteken: [kenteken] ),
- een motorfiets (merk: Suzuki, kenteken: [kenteken] ), en/of
- een motorfiets (merk: Suzuki, kenteken: [kenteken] ), en/of
- een bromfiets (merk: Vespa, kenteken: [kenteken] ), en/of
- een contant geldbedrag van (ongeveer) 250.000,- euro,
- een contant geldbedrag van (ongeveer) 5.800,- euro,
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of
voornoemde voorwerpen (te weten contante en/of girale geldbedragen, personenauto, bromfiets en motoren) (telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van deze voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 2:
hij tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 10 mei 2017, te Rotterdam en/of Utrecht althans in Nederland, een of meer geschriften, namelijk:
- loonstro(o)ken afkomstig van [bedrijf] ,
- arbeidsovereenkomst(en) met het [bedrijf] ,
- werkgeversverklaring met het [bedrijf] ,
althans geschriften, dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
en/of
daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt als waren zij echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn medeverdachten aan anderen (waaronder kredietverstrekker Aegon Nederland en/of financieel adviseur/hypotheekadviseur Quality 4 You) heeft getoond en/of doen toekomen en/of verstrekt ter verkrijging van een hypothecair krediet;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft daarnaast verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het onder feit 1 ten laste gelegde, omdat alleen het witwassen van het contante geldbedrag van € 250.000,-- en van de Suzuki motor met kenteken [kenteken] kan worden bewezen.
De standpunten van de verdediging zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte de onder feit 2 genoemde stukken, al dan niet samen met een ander, valselijk heeft opgemaakt. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (gewoontewitwassen)
Beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen en de andere met de verdenking van witwassen in verband gebrachte goederen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat ook wist.
Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor een criminele herkomst van de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en goederen. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Als zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden en voorwerpen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de voorwerpen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden of voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen van geldbedragen gestort door [bedrijf]
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
In de periode van februari 2016 tot en met april 2017 is in totaal een bedrag van € 40.756,43 naar de privérekening van verdachte bij de Rabobank overgemaakt. De overboekingen vonden maandelijks plaats en zijn afkomstig van een bankrekening op naam van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). De boekingen hebben als omschrijving ‘salaris’ en de betreffende maand.
Bij de Belastingdienst is van verdachte over het jaar 2016 slechts een bedrag van € 1.557,- als loon van [bedrijf] bekend en zijn van het jaar 2017 (bekend tot 31 augustus 2017) geen loongegevens beschikbaar. De bestuurder van [bedrijf] is [naam] .
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan [adres] is een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en verdachte aangetroffen waaruit volgt dat verdachte met ingang van februari 2016 in de functie van hoofduitvoerder voor 40 uur per week en tegen een bruto salaris van € 3.900,- in dienst treedt van [bedrijf] . De arbeidsovereenkomst is getekend op 7 januari 2016. In de woning van verdachte zijn tevens afdrukken van drie verschillende inkomensberekeningen van bruto naar netto bedragen aangetroffen. Deze berekeningen zijn blijkens de op de afdrukken vermelde datum gemaakt op 26 februari 2016 op een internetsite. Op één van de afdrukken is berekend dat bij een brutoloon van € 3.900,-- het nettoloon € 2.689,33 is. Deze berekening is gemaakt nadat de arbeidsovereenkomst al was ingegaan en vlak voor de datum waarop voor de eerste keer salaris van verdachte is gestort. Verdachte heeft immers op 29 februari 2016 op zijn bankrekening een bedrag van € 2.689,33 van [bedrijf] ontvangen met de vermelding ‘salaris februari’. Op de salarisspecificatie van de maand februari 2016 staat echter dat verdachte die maand een netto loon ontvangt van € 2.677,82. Dit bedrag komt niet overeen met het onder de noemer ‘salaris’ ontvangen bedrag op verdachtes bankrekening. Ook het bedrag aan salaris dat verdachte voor de maand april 2017 op zijn bankrekening heeft ontvangen (€ 2.674,29) komt niet overeen met de bij verdachte aangetroffen salarisspecificatie van die maand (€ 2.628,36). Verder valt op dat op bankafschriften van [bedrijf] is te zien dat er een aantal keren op of kort voor de datum dat er salaris aan verdachte wordt uitbetaald, contante bedragen op de betaalrekeningen van de vennootschap worden gestort dan wel dat er geld wordt ontvangen van een rekening ten name van [bedrijf 2] , een bedrijf dat eveneens is gelieerd aan [naam] .
De telefoon van verdachte is in de periode van 14 december 2016 tot zijn aanhouding op
10 mei 2017 afgeluisterd. Uit de inhoud van de afgeluisterde gesprekken is niet gebleken dat verdachte op enige manier werkzaamheden heeft uitgevoerd die met [bedrijf] in verband kunnen worden gebracht. Verdachte voerde op werkdagen overdag regelmatig (lange) sociale gesprekken en zijn mobiele telefoon straalde daarbij regelmatig de zendmasten van één van zijn verblijfsadressen aan. Verdachte heeft in deze periode geen enkele keer met het vaste, dan wel het mobiele telefoonnummer van [bedrijf] gebeld.
Daarbij komt dat tijdens observaties in diezelfde periode (januari tot mei 2017) ook niet wordt gezien dat verdachte werkzaamheden in de bouw of andere werkzaamheden heeft verricht, zoals die passen bij de functie van hoofduitvoerder.
Op 27 januari 2017 is de auto van verdachte voorzien van een baken. Ook de daaruit gegenereerde gegevens laten zien dat de auto van verdachte vaak tot laat in de ochtend op één van verdachtes verblijfsadressen geparkeerd staat.
Uit stempels in het paspoort van verdachte volgt dat hij in de periode april 2016 tot en met december 2016 ruim 18 weken in het buitenland heeft verbleven. Dit betekent dat verdachte in deze periode 93 werkdagen niet voor [bedrijf] heeft kunnen werken, terwijl verdachte volgens de arbeidsovereenkomst slechts recht heeft op 20 vakantiedagen.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat sprake is van een niet bestaand dienstverband en van het witwassen van de door [bedrijf] naar verdachte overgemaakte bedragen van in totaal € 40.756,43.
Verklaringen verdachte over het dienstverband en de bespreking daarvan
Verdachte heeft, nadat hij zich in eerste instantie bij meerdere verhoren op zijn zwijgrecht heeft beroepen, bij de FIOD verklaard dat hij een arbeidscontract had met [bedrijf] en dat hij in februari 2016 is begonnen met werken. Verdachte had naar eigen zeggen een contract voor 40 uur per week, maar hij kon zijn uren zelf indelen. Hij had geen opleiding in de bouw genoten en werkte als hoofdaannemer op projecten. Meestal ging hij rond 8.30 uur naar kantoor
(de rechtbank begrijpt: op één van de twee door verdachte genoemde locaties in Rotterdam)en ging hij kort daarna weer weg. Verdachte had nooit telefonisch contact met [naam] , ook niet als er problemen waren op een project. Verdachte had ook nooit telefonisch contact met andere werknemers. Hij moest de vakantiedagen die hij had genoten nog inhalen. Hij heeft zelf niet bijgehouden hoeveel werkdagen hij nog moet inhalen.
Met betrekking tot diverse onderzoeksbevindingen heeft verdachte geen verklaring kunnen of willen geven. Zo heeft verdachte geen verklaring voor het feit dat de werknemers [werknemer 1] en [werknemer 2] , werkzaam als assistent projectontwikkelaar respectievelijk klusjeman bij [bedrijf] verdachte niet (van naam) kennen. Verdachte kan evenmin een verklaring geven voor het feit dat twee nettobedragen die vermeld staan op de salarisspecificaties niet overeenstemmen met de bedragen die op zijn bankrekening zijn bijgeschreven. Ter zitting heeft verdachte er vervolgens voor gekozen geen enkele vraag te beantwoorden en zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
De door verdachte gegeven verklaring over de door hem verrichte werkzaamheden is, bij gebrek aan enige onderbouwing en in het licht van de - die verklaring tegensprekende -onderzoeksbevindingen, op geen enkele manier te verifiëren. In het licht van de eerder genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij werkzaam is geweest bij [bedrijf] en aldus salaris uit een regulier dienstverband genoot, dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dat het bedrag van € 40.756,43 salarisbetalingen betreffen, dan ook terzijde. De rechtbank is van oordeel dat aan de bedragen afkomstig van [bedrijf] een schijnconstructie ten grondslag ligt waarmee wordt getracht die bedragen een legale herkomst te geven en dat het niet anders kan zijn dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen van geldbedragen van € 250.500,- en € 5.699,-
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 18 september 2016 hebben douanemedewerkers op Schiphol tijdens een controle van een luchtvrachtzending bestemd voor Paramaribo (Suriname) een pot met proteïnepoeder aangetroffen. In deze pot werden vijf bundels met 500 euro biljetten aangetroffen, verpakt in zwart plastic. Het betrof een totaalbedrag van € 250.500,-. Als afzender van het pakket stond [naam 2] vermeld, met als [adres] . Het pakket was via SME Shipping verstuurd en was gericht aan [naam 3] in Paramaribo. Het pakket is in beslag genomen. Niemand heeft navraag gedaan naar het pakket.
Uit camerabeelden en de verklaring van de medewerker van SME Shipping blijkt dat verdachte degene is die dit pakket op 17 september 2016 ter verzending heeft aangeboden. Verdachte heeft dit ook erkend. Verdachte woont niet op het adres dat op het pakket staat vermeld.
Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte aan [adres] is verder in totaal een bedrag van € 5.699,- aan contanten aangetroffen. Een groot deel van dit bedrag zat – net als de aangetroffen € 250.500,- – in een pot proteïnepoeder. Bij de Belastingdienst zijn geen loongegevens van verdachte beschikbaar over de jaren 2013, 2014 en 2015. Over 2016 is alleen een bruto bedrag van € 1.557,- aan loon opgegeven.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vervoeren van een groot geldbedrag per post een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Bovendien is dit zeer ongebruikelijk als dat geld op legale wijze zou zijn verkregen.
Verklaringen verdachte over de aangetroffen geldbedragen en de bespreking daarvan
Verdachte heeft, na zich ook ten aanzien van deze voorwerpen in eerste instantie op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, verklaard dat hij de zending met de pot proteïnepoeder inderdaad bij SME Shipping heeft aangeboden en dat het daarin aangetroffen geldbedrag van hem is. Hij heeft de naam ‘ [naam 2] ’ als afzender opgegeven, omdat hij veel spullen uit pakketten kwijt raakt. Hij gebruikt meestal een andere naam en een ander adres als hij goederen naar Suriname verstuurt. Verdachte heeft de pot proteïnepoeder met het geldbedrag per ongeluk naar Suriname gestuurd, eigenlijk wilde hij een echte pot proteïnepoeder naar [naam 3] sturen. Verdachte kwam er na twee weken achter dat hij de verkeerde pot had verstuurd, maar heeft geen navraag naar het pakket gedaan, omdat hij wist dat hij geen geld mag versturen via de post.
Volgens verdachte is het overgrote deel van de aangetroffen € 250.500,- afkomstig van [bedrijf 3] , het bedrijf waarvan verdachte sinds 2013 enig aandeelhouder is en dat hij heeft overgenomen voor een bedrag van € 35.000,-. Verdachte heeft dit onderbouwd met een notariële akte. Uit dit stuk blijkt echter dat verdachte [bedrijf 3] heeft overgenomen voor een bedrag van 300.000,- US dollars.
Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 3] een short-stay motel is, waar alle klanten contant betalen. Er is volgens verdachte een kasboek waarin de contante inkomsten worden genoteerd. Er wordt vrijwel dagelijks geld gestort bij de DSB Surinaamse bank. In 2014 en 2015 was de omzet ongeveer één miljoen Surinaamse dollar. Verdachte betaalt in Suriname omzetbelasting en loonbelasting voor het personeel. Verdachte staat niet op de loonlijst, maar betaalt zichzelf € 10.000,- per maand aan salaris uit. Verdachte heeft het geld dat in de pot proteïnepoeder is aangetroffen opgenomen uit de kas van [bedrijf 3] en van de bank. Een ander deel van het bedrag is afkomstig van een lening van € 75.000,- van een zakenpartner van zijn advocaat. Verdachte heeft dit geld gedeeltelijk besteed aan de aankoop van graafmachines.
Verdachte heeft de € 250.500,- zelf naar Nederland gebracht en één keer heeft zijn broer wat geld meegenomen. Hij nam elke keer als hij in Suriname was geweest geld mee naar Nederland, waarbij hij onder de meldgrens van € 10.000,- bleef. Verdachte wisselde de Surinaamse dollars bij cambio’s in Suriname om in euro’s, maar hij heeft hiervan geen kwitanties gekregen.
Het bedrag van ongeveer € 5.000,- dat tijdens de doorzoeking in zijn woning in een pot proteïnepoeder is aangetroffen, is geld dat verdachte heeft gespaard voor zijn zoontje in Suriname.
Het Openbaar Ministerie heeft in het kader van deze verklaring aan verdachte verzocht om het kasboek van [bedrijf 3] , stortingsbewijzen van de bank met betrekking tot de contante stortingen van [bedrijf 3] en de bankafschriften van [bedrijf 3] over de jaren 2013-2016, de jaaraangiften van [bedrijf 3] en verdachte bij de Surinaamse Belastingdienst over de periode van 2013-2016, bescheiden met betrekking tot de aankoop van de graafmachines en bewijsstukken van de leenovereenkomst van € 75.000,-.
Verdachte heeft vervolgens een aantal stukken overgelegd, waaronder een grootboekrekening, een balans en een winst- en verliesoverzicht van [bedrijf 3] . Deze stukken zijn in 2018 in Nederland opgemaakt door [boekhouder] en [fiscaal jurist] . Zij hebben over het opgestelde grootboek verklaard dat deze (grotendeels) gebaseerd is op aannames, omdat zij geen onderliggende stukken tot hun beschikking hadden om een en ander te controleren. [boekhouder] heeft wel verzocht om informatie over de activa, afschrijvingen en het kasboek maar niets ontvangen.
Verdachte heeft verder aangegeven dat hij niet meer beschikt over de leenovereenkomst van
€ 75.000,- en dat hij geen stukken kan verstrekken over de aankoop van de graafmachines. Voorts zijn bij de stukken geen jaaraangiften ten behoeve van de Surinaamse Belastingdienst aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte over de herkomst van de aangetroffen contante geldbedragen niet dan wel in onvoldoende mate is onderbouwd met stukken die controle en verificatie mogelijk maken. Een kasboek van de vennootschap [bedrijf 3] , waarover verdachte heeft verklaard, is er kennelijk niet. De wel door hem ingebrachte stukken van de vennootschap blijken tijdens dit onderzoek - en dus achteraf - te zijn opgesteld en grotendeels te zijn gebaseerd op aannames aangezien de boekhouder de daartoe benodigde gegevens, zoals die van de bankrekening(en) en het kasboek van de vennootschap, niet van verdachte heeft ontvangen. Daarbij komt dat de door de boekhouder in 2018 gemaakte stukken niet in lijn zijn met de verklaring van verdachte over de door [bedrijf 3] behaalde omzet en deze stukken ook geen onderbouwing bieden voor de door verdachte gestelde opnames aan genoten salaris uit [bedrijf 3] .
De door verdachte overgelegde stukken bieden daarom in onvoldoende mate een verklaring waarmee het witwasvermoeden ten aanzien van de aangetroffen contante geldbedragen wordt weerlegd.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de genoemde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Vermoeden van witwassen van voertuigen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft sinds 23 maart 2017 een auto van het merk Volkswagen, type Touran met kenteken [kenteken] op zijn naam staan. Op de aankoopfactuur van dezelfde datum staat dat deze auto is verkocht aan [naam 4] voor een bedrag van € 21.780,-. De eigenaar van [bedrijf 4] , [eigenaar bedrijf 4] , heeft verklaard dat verdachte de auto eerst heeft gehuurd en dat [naam 4] , een vriend van verdachte, de auto daarna heeft gekocht. [naam 4] heeft de auto in één keer contant betaald. Uit observaties blijkt dat verdachte in de auto reed.
Verdachte heeft van 14 april 2017 tot 3 mei 2017 een Suzuki motor met het kenteken
[kenteken] op zijn naam gehad. De aankoopfactuur van de motor staat op naam van [vader van de verdachte] , 2e [adres] , zijnde de vader van verdachte. Het aankoopbedrag van € 9.000,- is op 24 juni 2016 contant voldaan. In het aankoopdossier van de motor zit een kopie van een rijbewijs op naam van verdachte. Vanaf 3 mei 2017 staat deze motor op naam van [bedrijf 4] .
Verdachte heeft sinds 25 augustus 2016 een Suzuki motor met het kenteken [kenteken] op zijn naam staan. De aankoopfactuur van de motor, gedateerd 9 september 2016, staat op naam van [vader van de verdachte] , 2e [adres] . De motor is aangetroffen bij de woning aan de [adres] , zijnde het adres van de ex-partner van verdachte. Het aankoopbedrag van € 7.785,- is op 24 mei 2016 en 9 september 2016 contant voldaan.
Verdachte heeft van 13 mei 2016 tot 27 maart 2017 een scooter van het merk Piaggio Vespa met het kenteken [kenteken] op zijn naam gehad. Vanaf 27 maart 2017 staat de scooter op naam van [naam 5] , wonende te [plaatsnaam] . De aankoopfactuur van de scooter, gedateerd 15 april 2016, staat op naam van [naam 6] . Het aankoopbedrag van € 3.649,99 is contant voldaan. De Vespa is aangetroffen op [adres] . Na de verandering van de tenaamstelling in maart 2017 heeft verdachte nog steeds de verzekering van de Vespa betaald.
Uit het voorgaande volgt dat op alle facturen van de voertuigen die op naam zijn gesteld of gesteld geweest zijn van verdachte, andere persoonsgegevens - niet die van verdachte - zijn opgegeven en dat het aankoopbedrag telkens contant is voldaan. In aanmerking nemend dat van verdachte in de periode 2016 tot en met augustus 2017 geen legale bron van inkomsten bekend is, rechtvaardigt een en ander een vermoeden van witwassen.
Verklaringen verdachte over de voertuigen en de bespreking daarvan
Verdachte heeft verklaard dat de Volkswagen Touran op zijn naam staat, maar dat hij nog niets heeft betaald. Verdachte heeft met [naam 4] afgesproken dat hij de auto zou kopen voor € 17.000,--. Verdachte weet niet waar [naam 4] woont en heeft geen telefoonnummer van hem.
Verdachte heeft ten aanzien van de Suzuki motor met het kenteken [kenteken] verklaard dat hij deze motor bij Motoport heeft gekocht met geld dat afkomstig is uit [bedrijf 3] . Hij heeft deze motor contant betaald. Verdachte heeft de Suzuki motor met kenteken [kenteken] ook bij Motoport gekocht. Hij heeft de motor contant betaald met geld afkomstig uit de verkoop van een andere motor. Verdachte weet niet meer wanneer en waar hij deze motor heeft verkocht.
De Vespa was een cadeau voor [naam 6] . Verdachte heeft € 1.000,- voor de scooter betaald en [naam 6] de rest. Verdachte zou de scooter inrijden en aan haar overdragen. Door een meningsverschil is de scooter nooit aan haar overgedragen. Verdachte zou de € 2.000,-- die [naam 6] had betaald, nog aan haar moeten voldoen. De scooter is op 27 maart 2017 op naam gesteld van [naam 5] , omdat zij de scooter heeft gekocht voor haar zusje. Hij weet niet meer wanneer [naam 5] de scooter heeft gekocht. [naam 5] heeft de scooter voor een bedrag van € 3.000,-- gekocht. Verdachte reed nog zelf op de scooter, omdat de gashendel nog gerepareerd moest worden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de Suzuki motor met het kenteken [kenteken] , die is betaald met geld uit [bedrijf 3] dat, nu verdachte - zoals hiervoor besproken met betrekking tot de herkomst van deze contante gelden - geen voldoende concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven, dat ook geldt ten aanzien van deze motor die met dit geld is aangeschaft. Het witwasvermoeden blijft dus in stand.
De verklaring van verdachte dat hij de motor met kenteken [kenteken] contant heeft betaald met geld uit de opbrengst van de verkoop van een andere motor, is verder niet onderbouwd en dus evenmin verifieerbaar.
Dit geldt ook voor de (contante) aanschaf van de Volkswagen Touran. Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat deze auto op naam van verdachte staat en dat hij deze auto gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat [naam 4] de eigenaar is van de auto, maar heeft verder geen concrete en verifieerbare inlichtingen over deze [naam 4] verschaft. De rechtbank acht deze verklaring dan ook ongeloofwaardig.
Verdachte heeft de Vespa bijna een jaar op zijn naam gehad en daarna stond de Vespa op naam van zijn vriendin [naam 5] . Verdachte heeft steeds de verzekering van de Vespa betaald en hij heeft de Vespa in gebruik. De verklaring van verdachte dat de scooter aan [naam 6] en daarna aan [naam 5] toebehoorde is niet concreet onderbouwd en daarom niet verifieerbaar. De rechtbank acht ook deze verklaring, in het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, ongeloofwaardig.
Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat verdachte ten aanzien van de herkomst van de contante gelden die hij in bezit had geen voldoende concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven, geldt dat ook ten aanzien van deze voorwerpen die deels met genoemd geld of met geld waarvan de legale herkomst niet is gebleken, zijn aangeschaft en blijft het witwasvermoeden aldus in stand.
Conclusie
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan zijn dan dat de betalingen voor de aankoop van de auto, twee motoren en een scooter door verdachte zijn gedaan met geld dat uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat verdachte deze voertuigen heeft gebruikt en heeft verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was, nu de aankopen van de voertuigen steeds niet op zijn naam zijn gedaan.
Gelet op de periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden en de hoeveelheid handelingen die verdachte heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
3.3.4
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 (gebruik maken van valse geschriften)
Verdachte heeft ten behoeve van een woning aan [adres] een hypothecaire geldlening afgesloten van € 215.000,- bij Aegon Nederland via de tussenpersoon en hypotheekadviseur Quality 4 You BV. Verdachte heeft met betrekking tot het aanvragen van (een offerte voor) deze geldlening een werkgeversverklaring en twee salarisspecificaties van [bedrijf] aan Quality 4 You BV verstrekt.
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde gewoontewitwassen reeds overwogen dat de verklaring van verdachte dat hij werkzaam was bij [bedrijf] ongeloofwaardig is en dat sprake is geweest van een schijnconstructie. Nu van een daadwerkelijk dienstverband geen sprake is geweest, stelt de rechtbank vast dat de salarisspecificaties en de werkgeversverklaring valse documenten betreffen.
De werkgeversverklaring en de salarisspecificaties betreffen stukken die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen. Het zijn geschriften waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis toekomt voor het bewijs van het bestaan van een arbeidsovereenkomst, waaraan rechtsgevolgen kunnen zijn of worden verbonden. De hypotheekverstrekker is er op grond van deze documenten immers vanuit gegaan dat er sprake was van een dienstverband tussen [bedrijf] en verdachte. De rechtbank acht dan ook het opzettelijk gebruik maken van de hiervoor genoemde valse documenten wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 mei 2017, te Rotterdam, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, van voorwerpen, te weten:
- geldbedragen, gestort door [bedrijf] bij de Rabobank op [bankrekeningnummer 1] ,
- een personenauto (merk: Volkswagen, type: Touran, kenteken: [kenteken] ),
- een motorfiets (merk: Suzuki, kenteken: [kenteken] ) en
- een motorfiets (merk: Suzuki, kenteken: [kenteken] ) en
- een bromfiets (merk: Vespa, kenteken: [kenteken] ) en
- een contant geldbedrag van ongeveer 250.000,- euro en
- een contant geldbedrag van 5.699,- euro,
telkens de herkomst verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende is en
voornoemde voorwerpen, te weten contante en/of girale geldbedragen, personenauto, bromfiets en motoren, telkens verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of van deze voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 2:
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 10 mei 2017, te Rotterdam althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt als waren zij echt en onvervalstvan :
- loonstroken afkomstig van het [bedrijf] ,
- werkgeversverklaring van het [bedrijf] ,
zijnde geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
bestaande dat gebruik maken hierin dat verdachte aan anderen, waaronder kredietverstrekker Aegon Nederland en hypotheekadviseur Quality 4 You, deze geschriften heeft verstrekt ter verkrijging van een hypothecair krediet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
feit 2:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft onder verwijzing naar diverse jurisprudentie verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen. Indien de rechtbank toch een gevangenisstraf oplegt, dient het onvoorwaardelijke deel volgens de verdediging niet langer te zijn dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, omdat rekening moet worden gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte gedurende een periode van ruim een jaar geld en voertuigen witgewassen. Hij heeft een bedrag van € 250.500,- (501 biljetten van € 500,-) in een pot proteïnepoeder naar Suriname verzonden en bij verdachte thuis is een contant geldbedrag van bijna € 6.000,- aangetroffen. Deze geldbedragen zijn uit misdrijf afkomstig. Daarnaast heeft een bedrijf onder de noemer van salaris geldbedragen op zijn rekening gestort, terwijl verdachte daarvoor nooit werkzaamheden heeft verricht. Ook heeft verdachte een aantal voertuigen (auto, twee motoren en een scooter) in zijn bezit (gehad), die betaald zijn met uit misdrijf verkregen gelden en waarbij verdachte heeft verhuld dat hij de eigenaar van die voertuigen was door de facturen van deze voertuigen op naam van anderen te stellen. Door zo te handelen heeft verdachte uit misdrijf verkregen gelden een schijnbaar legale herkomst gegeven en heeft hij hiervan geleefd.
Witwassen van crimineel geld vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, omdat de inkomsten uit misdrijven op deze manier aan het zicht van justitie worden onttrokken.
Verdachte heeft dit op geraffineerde wijze gedaan en heeft zich klaarblijkelijk niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen. Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank de omvang en de continuïteit van het witwassen mee.
Daarnaast heeft verdachte gebruik gemaakt van valse documenten (een werkgeversverklaring en twee salarisstroken). Hij heeft deze documenten gebruikt om de hypotheekverstrekker te bewegen tot het verstrekken van een hypothecaire geldlening van € 215.000. Hiermee heeft verdachte de aanschaf van zijn woning grotendeels gefinancierd.
Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol in het economische verkeer. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij zonder scrupules valse stukken heeft gebruikt om de hypothecaire geldlening ten behoeve van de woning te verkrijgen. Dit handelen tast het vertrouwen aan dat verstrekkers van hypothecaire leningen moeten kunnen stellen in de aan hen verstrekte stukken en dit kan leiden tot grote financiële schade. Meer in het algemeen wordt op deze manier het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nu eenmaal een ‘vage’ manier van leven heeft en heeft daarmee weinig inzicht getoond in het strafwaardige van zijn handelen De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank ziet in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om in het voordeel van verdachte in hoogte af te wijken van de gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (zie het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 10 mei 2017, omdat verdachte op die datum in verzekering is gesteld in de onderhavige zaak en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden, waardoor het tijdsverloop in deze zaak gedeeltelijk aan verdachte zou moeten worden toegerekend. Verdachte heeft er op een later moment voor gekozen om alsnog bij de rechter-commissaris verklaringen af te leggen en is daarna in de gelegenheid gesteld om zijn verklaringen met stukken, die voor een deel uit Suriname moesten komen, te onderbouwen. Dat hierdoor enige vertraging in de behandeling van de zaak is ontstaan kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet ook op het recht van een verdachte zich op adequate wijze te kunnen verdedigen, niet aan verdachte worden toegerekend.
Nu het eindvonnis heden op 18 juni 2021 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op twee jaar en één maand. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (zie het hiervoor aangehaalde arrest).
De overschrijding van de redelijke termijn resulteert erin dat de rechtbank een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk zal opleggen. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar, zodat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 5.902,23 en € 250.500,-, een personenauto van het merk Volkswagen, type Touran ( [kenteken] ), een motor van het merk Suzuki ( [kenteken] ), een scooter van het merk Vespa ( [kenteken] ) en een motor van het merk Suzuki ( [kenteken] ) (nrs. 1-6 van de beslaglijst) dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en die voorwerpen geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.
De officier van justitie heeft tevens verbeurdverklaring gevorderd van de woning aan [adres] . Gelet op de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en gelet op de omstandigheid dat op de woning conservatoir beslag in de zin van artikel 94a Sv is gelegd, zodat dit eventueel kan worden uitgewonnen in het kader van een mogelijk op te leggen ontnemingsmaatregel, zal de rechtbank de woning niet verbeurd verklaren.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten 13 mobiele telefoons en twee iPads (nrs. 7-21 van de beslaglijst), dienen te worden teruggegeven aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
6 MAANDEN,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
1. Geld € 5.902,33 (215 + 5455 + 10,23 + 222)
2 1.00 STK Personenauto [kenteken] ,; VW TOURAN (68470)
3 1.00 STK Motorfiets [kenteken] SUZUKI GSX Rl000 (71425)
4 1.00 STK Bromfiets VESPA [kenteken] (68334)
5 1.00 STK Motorfiets [kenteken] SUZUKI (68333)
6 Geld € 250.500,- (501 x 500 euro)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
7 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart BLACKBERRY (68469)
8 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart BLACKBERRY (68359)
9 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart BLACKBERRY gold (68361)
10 1.00 STK Computer APPLE Ipad (68405)
11 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart BLACKBERRY Porsche (68410)
12 1.00 STK Telefoontoestel IPHONE 5 met oplader (68335)
13 1.00 STK Computer Kl:wit Ipad (68336)
14 1.00 STK Telefoontoestel SAMSUNG Galaxy S6 met oplader (68298)
15 1.00 STK Telefoontoestel Kl:rood SAMSUNG(68306)
16 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zilver SONY ERICSSON (68307)
17 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart BLACKBERRY (68319)
18 1.00 STK Telefoontoestel Kl:wit BLACKBERRY (68320)
19 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart BLACKBERRY (68322)
20 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart SAMSUNG (68323)
21 1.00 STK Telefoontoestel Kl:wit IPHONE 6 (68326)
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2021.