3.3.3Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (gewoontewitwassen)
Beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen en de andere met de verdenking van witwassen in verband gebrachte goederen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat ook wist.
Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor een criminele herkomst van de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en goederen. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Als zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden en voorwerpen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de voorwerpen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden of voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen van geldbedragen gestort door [bedrijf]
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
In de periode van februari 2016 tot en met april 2017 is in totaal een bedrag van € 40.756,43 naar de privérekening van verdachte bij de Rabobank overgemaakt. De overboekingen vonden maandelijks plaats en zijn afkomstig van een bankrekening op naam van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). De boekingen hebben als omschrijving ‘salaris’ en de betreffende maand.
Bij de Belastingdienst is van verdachte over het jaar 2016 slechts een bedrag van € 1.557,- als loon van [bedrijf] bekend en zijn van het jaar 2017 (bekend tot 31 augustus 2017) geen loongegevens beschikbaar. De bestuurder van [bedrijf] is [naam] .
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan [adres] is een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en verdachte aangetroffen waaruit volgt dat verdachte met ingang van februari 2016 in de functie van hoofduitvoerder voor 40 uur per week en tegen een bruto salaris van € 3.900,- in dienst treedt van [bedrijf] . De arbeidsovereenkomst is getekend op 7 januari 2016. In de woning van verdachte zijn tevens afdrukken van drie verschillende inkomensberekeningen van bruto naar netto bedragen aangetroffen. Deze berekeningen zijn blijkens de op de afdrukken vermelde datum gemaakt op 26 februari 2016 op een internetsite. Op één van de afdrukken is berekend dat bij een brutoloon van € 3.900,-- het nettoloon € 2.689,33 is. Deze berekening is gemaakt nadat de arbeidsovereenkomst al was ingegaan en vlak voor de datum waarop voor de eerste keer salaris van verdachte is gestort. Verdachte heeft immers op 29 februari 2016 op zijn bankrekening een bedrag van € 2.689,33 van [bedrijf] ontvangen met de vermelding ‘salaris februari’. Op de salarisspecificatie van de maand februari 2016 staat echter dat verdachte die maand een netto loon ontvangt van € 2.677,82. Dit bedrag komt niet overeen met het onder de noemer ‘salaris’ ontvangen bedrag op verdachtes bankrekening. Ook het bedrag aan salaris dat verdachte voor de maand april 2017 op zijn bankrekening heeft ontvangen (€ 2.674,29) komt niet overeen met de bij verdachte aangetroffen salarisspecificatie van die maand (€ 2.628,36). Verder valt op dat op bankafschriften van [bedrijf] is te zien dat er een aantal keren op of kort voor de datum dat er salaris aan verdachte wordt uitbetaald, contante bedragen op de betaalrekeningen van de vennootschap worden gestort dan wel dat er geld wordt ontvangen van een rekening ten name van [bedrijf 2] , een bedrijf dat eveneens is gelieerd aan [naam] .
De telefoon van verdachte is in de periode van 14 december 2016 tot zijn aanhouding op
10 mei 2017 afgeluisterd. Uit de inhoud van de afgeluisterde gesprekken is niet gebleken dat verdachte op enige manier werkzaamheden heeft uitgevoerd die met [bedrijf] in verband kunnen worden gebracht. Verdachte voerde op werkdagen overdag regelmatig (lange) sociale gesprekken en zijn mobiele telefoon straalde daarbij regelmatig de zendmasten van één van zijn verblijfsadressen aan. Verdachte heeft in deze periode geen enkele keer met het vaste, dan wel het mobiele telefoonnummer van [bedrijf] gebeld.
Daarbij komt dat tijdens observaties in diezelfde periode (januari tot mei 2017) ook niet wordt gezien dat verdachte werkzaamheden in de bouw of andere werkzaamheden heeft verricht, zoals die passen bij de functie van hoofduitvoerder.
Op 27 januari 2017 is de auto van verdachte voorzien van een baken. Ook de daaruit gegenereerde gegevens laten zien dat de auto van verdachte vaak tot laat in de ochtend op één van verdachtes verblijfsadressen geparkeerd staat.
Uit stempels in het paspoort van verdachte volgt dat hij in de periode april 2016 tot en met december 2016 ruim 18 weken in het buitenland heeft verbleven. Dit betekent dat verdachte in deze periode 93 werkdagen niet voor [bedrijf] heeft kunnen werken, terwijl verdachte volgens de arbeidsovereenkomst slechts recht heeft op 20 vakantiedagen.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat sprake is van een niet bestaand dienstverband en van het witwassen van de door [bedrijf] naar verdachte overgemaakte bedragen van in totaal € 40.756,43.
Verklaringen verdachte over het dienstverband en de bespreking daarvan
Verdachte heeft, nadat hij zich in eerste instantie bij meerdere verhoren op zijn zwijgrecht heeft beroepen, bij de FIOD verklaard dat hij een arbeidscontract had met [bedrijf] en dat hij in februari 2016 is begonnen met werken. Verdachte had naar eigen zeggen een contract voor 40 uur per week, maar hij kon zijn uren zelf indelen. Hij had geen opleiding in de bouw genoten en werkte als hoofdaannemer op projecten. Meestal ging hij rond 8.30 uur naar kantoor
(de rechtbank begrijpt: op één van de twee door verdachte genoemde locaties in Rotterdam)en ging hij kort daarna weer weg. Verdachte had nooit telefonisch contact met [naam] , ook niet als er problemen waren op een project. Verdachte had ook nooit telefonisch contact met andere werknemers. Hij moest de vakantiedagen die hij had genoten nog inhalen. Hij heeft zelf niet bijgehouden hoeveel werkdagen hij nog moet inhalen.
Met betrekking tot diverse onderzoeksbevindingen heeft verdachte geen verklaring kunnen of willen geven. Zo heeft verdachte geen verklaring voor het feit dat de werknemers [werknemer 1] en [werknemer 2] , werkzaam als assistent projectontwikkelaar respectievelijk klusjeman bij [bedrijf] verdachte niet (van naam) kennen. Verdachte kan evenmin een verklaring geven voor het feit dat twee nettobedragen die vermeld staan op de salarisspecificaties niet overeenstemmen met de bedragen die op zijn bankrekening zijn bijgeschreven. Ter zitting heeft verdachte er vervolgens voor gekozen geen enkele vraag te beantwoorden en zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
De door verdachte gegeven verklaring over de door hem verrichte werkzaamheden is, bij gebrek aan enige onderbouwing en in het licht van de - die verklaring tegensprekende -onderzoeksbevindingen, op geen enkele manier te verifiëren. In het licht van de eerder genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij werkzaam is geweest bij [bedrijf] en aldus salaris uit een regulier dienstverband genoot, dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dat het bedrag van € 40.756,43 salarisbetalingen betreffen, dan ook terzijde. De rechtbank is van oordeel dat aan de bedragen afkomstig van [bedrijf] een schijnconstructie ten grondslag ligt waarmee wordt getracht die bedragen een legale herkomst te geven en dat het niet anders kan zijn dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen van geldbedragen van € 250.500,- en € 5.699,-
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 18 september 2016 hebben douanemedewerkers op Schiphol tijdens een controle van een luchtvrachtzending bestemd voor Paramaribo (Suriname) een pot met proteïnepoeder aangetroffen. In deze pot werden vijf bundels met 500 euro biljetten aangetroffen, verpakt in zwart plastic. Het betrof een totaalbedrag van € 250.500,-. Als afzender van het pakket stond [naam 2] vermeld, met als [adres] . Het pakket was via SME Shipping verstuurd en was gericht aan [naam 3] in Paramaribo. Het pakket is in beslag genomen. Niemand heeft navraag gedaan naar het pakket.
Uit camerabeelden en de verklaring van de medewerker van SME Shipping blijkt dat verdachte degene is die dit pakket op 17 september 2016 ter verzending heeft aangeboden. Verdachte heeft dit ook erkend. Verdachte woont niet op het adres dat op het pakket staat vermeld.
Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte aan [adres] is verder in totaal een bedrag van € 5.699,- aan contanten aangetroffen. Een groot deel van dit bedrag zat – net als de aangetroffen € 250.500,- – in een pot proteïnepoeder. Bij de Belastingdienst zijn geen loongegevens van verdachte beschikbaar over de jaren 2013, 2014 en 2015. Over 2016 is alleen een bruto bedrag van € 1.557,- aan loon opgegeven.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vervoeren van een groot geldbedrag per post een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Bovendien is dit zeer ongebruikelijk als dat geld op legale wijze zou zijn verkregen.
Verklaringen verdachte over de aangetroffen geldbedragen en de bespreking daarvan
Verdachte heeft, na zich ook ten aanzien van deze voorwerpen in eerste instantie op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, verklaard dat hij de zending met de pot proteïnepoeder inderdaad bij SME Shipping heeft aangeboden en dat het daarin aangetroffen geldbedrag van hem is. Hij heeft de naam ‘ [naam 2] ’ als afzender opgegeven, omdat hij veel spullen uit pakketten kwijt raakt. Hij gebruikt meestal een andere naam en een ander adres als hij goederen naar Suriname verstuurt. Verdachte heeft de pot proteïnepoeder met het geldbedrag per ongeluk naar Suriname gestuurd, eigenlijk wilde hij een echte pot proteïnepoeder naar [naam 3] sturen. Verdachte kwam er na twee weken achter dat hij de verkeerde pot had verstuurd, maar heeft geen navraag naar het pakket gedaan, omdat hij wist dat hij geen geld mag versturen via de post.
Volgens verdachte is het overgrote deel van de aangetroffen € 250.500,- afkomstig van [bedrijf 3] , het bedrijf waarvan verdachte sinds 2013 enig aandeelhouder is en dat hij heeft overgenomen voor een bedrag van € 35.000,-. Verdachte heeft dit onderbouwd met een notariële akte. Uit dit stuk blijkt echter dat verdachte [bedrijf 3] heeft overgenomen voor een bedrag van 300.000,- US dollars.
Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 3] een short-stay motel is, waar alle klanten contant betalen. Er is volgens verdachte een kasboek waarin de contante inkomsten worden genoteerd. Er wordt vrijwel dagelijks geld gestort bij de DSB Surinaamse bank. In 2014 en 2015 was de omzet ongeveer één miljoen Surinaamse dollar. Verdachte betaalt in Suriname omzetbelasting en loonbelasting voor het personeel. Verdachte staat niet op de loonlijst, maar betaalt zichzelf € 10.000,- per maand aan salaris uit. Verdachte heeft het geld dat in de pot proteïnepoeder is aangetroffen opgenomen uit de kas van [bedrijf 3] en van de bank. Een ander deel van het bedrag is afkomstig van een lening van € 75.000,- van een zakenpartner van zijn advocaat. Verdachte heeft dit geld gedeeltelijk besteed aan de aankoop van graafmachines.
Verdachte heeft de € 250.500,- zelf naar Nederland gebracht en één keer heeft zijn broer wat geld meegenomen. Hij nam elke keer als hij in Suriname was geweest geld mee naar Nederland, waarbij hij onder de meldgrens van € 10.000,- bleef. Verdachte wisselde de Surinaamse dollars bij cambio’s in Suriname om in euro’s, maar hij heeft hiervan geen kwitanties gekregen.
Het bedrag van ongeveer € 5.000,- dat tijdens de doorzoeking in zijn woning in een pot proteïnepoeder is aangetroffen, is geld dat verdachte heeft gespaard voor zijn zoontje in Suriname.
Het Openbaar Ministerie heeft in het kader van deze verklaring aan verdachte verzocht om het kasboek van [bedrijf 3] , stortingsbewijzen van de bank met betrekking tot de contante stortingen van [bedrijf 3] en de bankafschriften van [bedrijf 3] over de jaren 2013-2016, de jaaraangiften van [bedrijf 3] en verdachte bij de Surinaamse Belastingdienst over de periode van 2013-2016, bescheiden met betrekking tot de aankoop van de graafmachines en bewijsstukken van de leenovereenkomst van € 75.000,-.
Verdachte heeft vervolgens een aantal stukken overgelegd, waaronder een grootboekrekening, een balans en een winst- en verliesoverzicht van [bedrijf 3] . Deze stukken zijn in 2018 in Nederland opgemaakt door [boekhouder] en [fiscaal jurist] . Zij hebben over het opgestelde grootboek verklaard dat deze (grotendeels) gebaseerd is op aannames, omdat zij geen onderliggende stukken tot hun beschikking hadden om een en ander te controleren. [boekhouder] heeft wel verzocht om informatie over de activa, afschrijvingen en het kasboek maar niets ontvangen.
Verdachte heeft verder aangegeven dat hij niet meer beschikt over de leenovereenkomst van
€ 75.000,- en dat hij geen stukken kan verstrekken over de aankoop van de graafmachines. Voorts zijn bij de stukken geen jaaraangiften ten behoeve van de Surinaamse Belastingdienst aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte over de herkomst van de aangetroffen contante geldbedragen niet dan wel in onvoldoende mate is onderbouwd met stukken die controle en verificatie mogelijk maken. Een kasboek van de vennootschap [bedrijf 3] , waarover verdachte heeft verklaard, is er kennelijk niet. De wel door hem ingebrachte stukken van de vennootschap blijken tijdens dit onderzoek - en dus achteraf - te zijn opgesteld en grotendeels te zijn gebaseerd op aannames aangezien de boekhouder de daartoe benodigde gegevens, zoals die van de bankrekening(en) en het kasboek van de vennootschap, niet van verdachte heeft ontvangen. Daarbij komt dat de door de boekhouder in 2018 gemaakte stukken niet in lijn zijn met de verklaring van verdachte over de door [bedrijf 3] behaalde omzet en deze stukken ook geen onderbouwing bieden voor de door verdachte gestelde opnames aan genoten salaris uit [bedrijf 3] .
De door verdachte overgelegde stukken bieden daarom in onvoldoende mate een verklaring waarmee het witwasvermoeden ten aanzien van de aangetroffen contante geldbedragen wordt weerlegd.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de genoemde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Vermoeden van witwassen van voertuigen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft sinds 23 maart 2017 een auto van het merk Volkswagen, type Touran met kenteken [kenteken] op zijn naam staan. Op de aankoopfactuur van dezelfde datum staat dat deze auto is verkocht aan [naam 4] voor een bedrag van € 21.780,-. De eigenaar van [bedrijf 4] , [eigenaar bedrijf 4] , heeft verklaard dat verdachte de auto eerst heeft gehuurd en dat [naam 4] , een vriend van verdachte, de auto daarna heeft gekocht. [naam 4] heeft de auto in één keer contant betaald. Uit observaties blijkt dat verdachte in de auto reed.
Verdachte heeft van 14 april 2017 tot 3 mei 2017 een Suzuki motor met het kenteken
[kenteken] op zijn naam gehad. De aankoopfactuur van de motor staat op naam van [vader van de verdachte] , 2e [adres] , zijnde de vader van verdachte. Het aankoopbedrag van € 9.000,- is op 24 juni 2016 contant voldaan. In het aankoopdossier van de motor zit een kopie van een rijbewijs op naam van verdachte. Vanaf 3 mei 2017 staat deze motor op naam van [bedrijf 4] .
Verdachte heeft sinds 25 augustus 2016 een Suzuki motor met het kenteken [kenteken] op zijn naam staan. De aankoopfactuur van de motor, gedateerd 9 september 2016, staat op naam van [vader van de verdachte] , 2e [adres] . De motor is aangetroffen bij de woning aan de [adres] , zijnde het adres van de ex-partner van verdachte. Het aankoopbedrag van € 7.785,- is op 24 mei 2016 en 9 september 2016 contant voldaan.
Verdachte heeft van 13 mei 2016 tot 27 maart 2017 een scooter van het merk Piaggio Vespa met het kenteken [kenteken] op zijn naam gehad. Vanaf 27 maart 2017 staat de scooter op naam van [naam 5] , wonende te [plaatsnaam] . De aankoopfactuur van de scooter, gedateerd 15 april 2016, staat op naam van [naam 6] . Het aankoopbedrag van € 3.649,99 is contant voldaan. De Vespa is aangetroffen op [adres] . Na de verandering van de tenaamstelling in maart 2017 heeft verdachte nog steeds de verzekering van de Vespa betaald.
Uit het voorgaande volgt dat op alle facturen van de voertuigen die op naam zijn gesteld of gesteld geweest zijn van verdachte, andere persoonsgegevens - niet die van verdachte - zijn opgegeven en dat het aankoopbedrag telkens contant is voldaan. In aanmerking nemend dat van verdachte in de periode 2016 tot en met augustus 2017 geen legale bron van inkomsten bekend is, rechtvaardigt een en ander een vermoeden van witwassen.
Verklaringen verdachte over de voertuigen en de bespreking daarvan
Verdachte heeft verklaard dat de Volkswagen Touran op zijn naam staat, maar dat hij nog niets heeft betaald. Verdachte heeft met [naam 4] afgesproken dat hij de auto zou kopen voor € 17.000,--. Verdachte weet niet waar [naam 4] woont en heeft geen telefoonnummer van hem.
Verdachte heeft ten aanzien van de Suzuki motor met het kenteken [kenteken] verklaard dat hij deze motor bij Motoport heeft gekocht met geld dat afkomstig is uit [bedrijf 3] . Hij heeft deze motor contant betaald. Verdachte heeft de Suzuki motor met kenteken [kenteken] ook bij Motoport gekocht. Hij heeft de motor contant betaald met geld afkomstig uit de verkoop van een andere motor. Verdachte weet niet meer wanneer en waar hij deze motor heeft verkocht.
De Vespa was een cadeau voor [naam 6] . Verdachte heeft € 1.000,- voor de scooter betaald en [naam 6] de rest. Verdachte zou de scooter inrijden en aan haar overdragen. Door een meningsverschil is de scooter nooit aan haar overgedragen. Verdachte zou de € 2.000,-- die [naam 6] had betaald, nog aan haar moeten voldoen. De scooter is op 27 maart 2017 op naam gesteld van [naam 5] , omdat zij de scooter heeft gekocht voor haar zusje. Hij weet niet meer wanneer [naam 5] de scooter heeft gekocht. [naam 5] heeft de scooter voor een bedrag van € 3.000,-- gekocht. Verdachte reed nog zelf op de scooter, omdat de gashendel nog gerepareerd moest worden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de Suzuki motor met het kenteken [kenteken] , die is betaald met geld uit [bedrijf 3] dat, nu verdachte - zoals hiervoor besproken met betrekking tot de herkomst van deze contante gelden - geen voldoende concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven, dat ook geldt ten aanzien van deze motor die met dit geld is aangeschaft. Het witwasvermoeden blijft dus in stand.
De verklaring van verdachte dat hij de motor met kenteken [kenteken] contant heeft betaald met geld uit de opbrengst van de verkoop van een andere motor, is verder niet onderbouwd en dus evenmin verifieerbaar.
Dit geldt ook voor de (contante) aanschaf van de Volkswagen Touran. Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat deze auto op naam van verdachte staat en dat hij deze auto gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat [naam 4] de eigenaar is van de auto, maar heeft verder geen concrete en verifieerbare inlichtingen over deze [naam 4] verschaft. De rechtbank acht deze verklaring dan ook ongeloofwaardig.
Verdachte heeft de Vespa bijna een jaar op zijn naam gehad en daarna stond de Vespa op naam van zijn vriendin [naam 5] . Verdachte heeft steeds de verzekering van de Vespa betaald en hij heeft de Vespa in gebruik. De verklaring van verdachte dat de scooter aan [naam 6] en daarna aan [naam 5] toebehoorde is niet concreet onderbouwd en daarom niet verifieerbaar. De rechtbank acht ook deze verklaring, in het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, ongeloofwaardig.
Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat verdachte ten aanzien van de herkomst van de contante gelden die hij in bezit had geen voldoende concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven, geldt dat ook ten aanzien van deze voorwerpen die deels met genoemd geld of met geld waarvan de legale herkomst niet is gebleken, zijn aangeschaft en blijft het witwasvermoeden aldus in stand.
Conclusie
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan zijn dan dat de betalingen voor de aankoop van de auto, twee motoren en een scooter door verdachte zijn gedaan met geld dat uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat verdachte deze voertuigen heeft gebruikt en heeft verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was, nu de aankopen van de voertuigen steeds niet op zijn naam zijn gedaan.
Gelet op de periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden en de hoeveelheid handelingen die verdachte heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.