ECLI:NL:RBNHO:2021:5234

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
15-283874-20 (strafzaak)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor professionele hennepteelt in verdiepte kruipruimte onder woning

Op 29 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2021. De verdachte werd beschuldigd van twee feiten: het wegnemen van elektriciteit van Liander en het opzettelijk telen van hennep in een pand in Alkmaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft vrijspraak van het eerste feit gevorderd en bewezenverklaring van het tweede feit. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de hennepteelt en dat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid.

De rechtbank heeft geoordeeld dat feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de manipulatie van het elektriciteitsnetwerk. Echter, voor feit 2, de hennepteelt, was er voldoende bewijs. De politie vond op 23 oktober 2019 een hennepkwekerij met 352 planten en 2,1 kg hennep in de woning van de zus van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij en dat hij beschikkingsmacht had over de hennep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 200 uren. De benadeelde partij, Liander N.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van feit 1 werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-283874-20 (P)
Uitspraakdatum: 29 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Grijsen, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
feit 1
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 28 augustus 2019 tot en met 23 oktober 2019 te Alkmaar (telkens) een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Liander, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
feit 2
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 28 augustus 2019 tot en met 23 oktober 2019 te Alkmaar (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid die van (in totaal) ongeveer 2,1 kg hennep en/of ongeveer 352, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 1 en tot bewezenverklaring van feit 2.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van de tenlastelegging bepleit. De raadsman heeft daartoe naar voren gebracht dat de alternatieve lezing van de verdediging, dat de huurder van de woning aan de [adres] daar hennep heeft geteeld en aanwezig heeft gehad, niet kan worden weerlegd, zodat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich aan de verweten hennepteelt heeft schuldig gemaakt. Het bewijs ontbreekt dat de verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij en/of beschikkingsmacht had daarover. De enkele omstandigheid dat de verdachte regelmatig in de woning kwam, is daarvoor onvoldoende. In dat verband is bepleit dat de aangetroffen, belastende DNA-sporen zich op verplaatsbare voorwerpen bevinden, die te weinig specifiek zijn om de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij en de daarmee gepaard gaande diefstal van elektriciteit aan te nemen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting kan niet worden vastgesteld wanneer het elektriciteitsnetwerk van Liander N.V. is gemanipuleerd en een illegale elektriciteitsaansluiting naar de woning aan de [adres] in Alkmaar is gemaakt om de daar aangetroffen hennepkwekerij van voldoende elektriciteit te voorzien, laat staan dat de verdachte daarvoor verantwoordelijk en/of daarbij betrokken was. De rechtbank betrekt daarbij dat het dossier aanwijzingen bevat van aanwezigheid van een hennepkwekerij in dezelfde woning rond 2011, waarbij van betrokkenheid van de verdachte niet is gebleken. De verdachte zal daarom van dit verwijt worden vrijgesproken.
3.3.2.
Feit 2
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen, wel tot bewezenverklaring van feit 2.
Op 23 oktober 2019 heeft de politie een in bedrijf zijnde hennepkwekerij aangetroffen in de verdiepte kruipruimte onder de woning van de zus van de verdachte aan de [adres] in Alkmaar. In deze hennepkwekerij stonden tijdens de inval 352 hennepplanten van ongeveer acht weken oud, verdeeld over twee kweekruimten. Tijdens de inval heeft de politie daarnaast in de bijkeuken een geopende plastic zak met daarin 2,1 kilogram henneptoppen aangetroffen. In de hennepkwekerij in de kruipruimte van de woning heeft de politie verder onder andere een aantal sigarettenpeuken aangetroffen, waarbij (kort gezegd) sprake is van een match met het DNA van de verdachte.
De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij in de verweten periode regelmatig in de woning van zijn zus kwam om zijn post op te halen, maar hij heeft ontkend bij de hennepteelt betrokken te zijn geweest. Volgens de verdachte had zijn zus de woning in deze periode verhuurd aan een Bulgaarse man. Hij meent dat deze man verantwoordelijk moet zijn geweest voor het inrichten en bijhouden van de hennepkwekerij. Zelf gebruikte de verdachte het adres van zijn zus, die in het buitenland verblijft, slechts als postadres en hij had geen wetenschap van de daar in die kruipruimte ingerichte hennepkwekerij.
De rechtbank stelt vast dat het verweer van de verdediging uiteenvalt in een aantal onderdelen. Naar het oordeel van de rechtbank lenen die onderdelen zich voor een gezamenlijke bespreking. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De door de verdediging opgeworpen alternatieve lezing, dat een derde verantwoordelijk zou zijn geweest voor de hennepteelt en dat de verdachte daarvan geen wetenschap en daarbij geen betrokkenheid heeft gehad, wordt wegens het ontbreken van aannemelijkheid verworpen. Die lezing vindt naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen steun in de stukken. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden, bezien in het licht van de bewijsmiddelen.
Weliswaar heeft de zus van de verdachte een huurcontract met ene [C.] voor de verhuur van haar woning aan de politie overhandigd, maar geen van de door de politie gehoorde buurtbewoners heeft iemand bij de woning gezien die ervoor in aanmerking komt deze huurder te zijn. De buurtbewoners hebben in de verweten periode alleen de verdachte bij en in de woning gezien. Bij de bevraging van de aan de politie ter beschikking gestelde systemen is ook geen enkele registratie gebleken waarin de persoonsgegevens van de opgegeven huurder in Nederland zijn vastgelegd.
Daarnaast komt betekenis toe aan de omstandigheid dat de verklaring van de zus van de verdachte, inhoudende dat de verdachte sinds december 2018 maandelijks de huur van € 1.000,- contant van de huurder ontving en op haar bankrekening stortte, niet overeenkomt met de bevindingen van de politie dat sinds december 2018 slechts twee keer een bedrag van € 1.000,- door de verdachte op de bankrekening van zijn zus is gestort. Ook komt deze verklaring van de zus van de verdachte niet overeen met zijn eigen verklaring op de zitting, aangezien de verdachte heeft verklaard dat hij de huur slechts twee- of driemaal heeft gestort en de huur verder, op haar verzoek, contant heeft opgespaard om later aan zijn zus te kunnen overhandigen.
Bij de beoordeling van het verweer hecht de rechtbank verder waarde aan het feit dat in de woning geen persoonlijke spullen van een huurder zijn aangetroffen en dat er ook overigens geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat de woning werd bewoond. In de woning, waar in een open kast in de bijkeuken henneptoppen zijn aangetroffen, lagen wel geopende poststukken van de verdachte. Dit strookt niet met zijn verklaring dat hij slechts naar de woning kwam om zijn post op te halen en vervolgens direct weer wegging, waarbij hij niet verder dan de hal de woning binnenging.
Tot slot betrekt de rechtbank bij de beoordeling van het verweer van de verdediging ook het feit dat de verdachte geen consistente, geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van sigarettenpeuken met zijn DNA in de hennepkwekerij in de verdiepte kruipruimte. Dat een onbekende derde al deze door de verdachte gerookte sigarettenpeuken zou hebben verplaatst en in de hennepkwekerij zou hebben achtergelaten, is niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat het gaat om meerdere sigarettenpeuken, aangetroffen in twee verschillende asbakken.
Het voorgaande mondt uit in de slotsom dat de rechtbank voorbij gaat aan de door de verdachte afgelegde – niet aannemelijke – verklaring over de verhuur van de woning en dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die in de verdiepte kruipruimte onder de woning aan de [adres] hennep heeft geteeld en in die woning 2,1 kilogram hennep aanwezig heeft gehad. De verdachte heeft daarvan wetenschap en daarover de beschikkingsmacht gehad.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 2 heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 2
in de periode van 28 augustus 2019 tot en met 23 oktober 2019 te Alkmaar, in een pand aan [adres] , opzettelijk 352 hennepplanten heeft geteeld en opzettelijk 2,1 kg hennep aanwezig heeft gehad.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de aard en ernst van feit 2, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de recidive van de verdachte, zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met twee jaren proeftijd, en een taakstraf van 200 uren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring acht te slaan op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en te volstaan met oplegging van alleen een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf of straffen die aan de verdachte moet(en) worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bedrijf hebben van een professioneel ingerichte hennepkwekerij met 352 hennepplanten in de verdiepte kruipruimte onder de woning van zijn zus. Ook heeft hij een hoeveelheid van 2,1 kilogram hennep aanwezig gehad in die woning.
Hennep is een stof waarvan het langdurig gebruik tot ernstige gezondheidsproblemen kan leiden. De handel in hennep heeft bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg en wordt daarom, evenals het bezit ervan, krachtig bestreden. De verdachte heeft door hennep te telen zijn eigen belangen boven de volksgezondheid laten prevaleren en bijgedragen aan een keten van criminele activiteiten die de samenleving ontwricht.
Bij de keuze voor de aan de verdachte op te leggen straf of straffen en het bepalen van de hoogte en aard daarvan heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het in het bedrijf hebben van een hennepkwekerij. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen voor het telen van 100 tot 500 hennepplanten als strafmaat een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, gecombineerd met een taakstraf van 120 uren.
Als strafverzwarende factor betrekt de rechtbank daarbij de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die op de zitting en uit de stukken zijn gebleken. Uit een uittreksel van het strafblad van de verdachte van 11 mei 2021 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor de betrokkenheid bij hennepteelt. Kennelijk heeft eerdere strafoplegging er onvoldoende toe geleid dat hij zijn leven anders wil vormgeven en hem er niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op zijn plaats, alsmede een taakstraf van 200 uren. De rechtbank zal bepalen dat deze gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit.

7.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij Liander N.V. heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 23.762,47 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, wegens de materiële schade die de benadeelde partij als gevolg van feit 1 zou hebben geleden. Omdat de verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte feit 2 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit 2 het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden, met bevel dat
deze straf niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tevens tot
het verrichten van 200 (tweehonderd) uren taakstraf, die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Verklaart de
benadeelde partijLiander N.V. niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2021.