ECLI:NL:RBNHO:2021:5230

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
15/005868-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door vermoeidheid en alcoholgebruik met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 29 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die op 19 mei 2019 een verkeersongeval veroorzaakte op de Rijksweg A9 te Uitgeest. De verdachte, die die nacht niet had geslapen en onder invloed van alcohol verkeerde, vertoonde onverantwoordelijk rijgedrag. Hij verklaarde ter plaatse dat hij vermoeid was en waarschijnlijk in slaap was gevallen tijdens het rijden. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor zijn bijrijder, die onder andere ribfracturen en letsel aan de lever en nier opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Daarnaast kreeg hij een voorwaardelijke geldboete van € 600,- voor het rijden zonder verzekering. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen blijk gaf van inzicht in de ernst van zijn handelen, wat zwaar meewoog in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-00586820
Uitspraakdatum: 29 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. J. Kleiman, advocaat te Noord-Scharwoude, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, (Rijksweg A9), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, -na gebruik van alcoholhoudende drank en/of een of meer verdovende middel(en)-
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig, tijdens het rijden in slaap is gevallen, althans niet voordurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer heeft besteed en/of zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of (vervolgens)
- niet de rijbaan heeft gebruikt, immers is hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in de rechterberm terechtgekomen en (vervolgens) is hij, verdachte, tegen een of meerdere bomen gebotst en/of aangereden en/of aangegleden (waardoor tevens de achterzijde van de personenauto is afgescheurd en/of vervolgens tegen de linker geleiderail is aangekomen),
waardoor een ander ( [de bijrijder] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere ribfracturen en/of een longkneuzing en/of letsel aan de lever en nier en/of een gescheurde milt en/of een gebroken elleboog en/of een gebroken rechterpols en/of een amputatie van de (middel)vinger, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, merk Volkswagen, [kenteken] , dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,52 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;
en/of
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Volkswagen, [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A9, -na gebruik van alcoholhoudende drank en/of een of meer verdovende middel(en)-
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig, tijdens het rijden in slaap is gevallen, althans niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer heeft besteed en/of zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of (vervolgens)
- niet de rijbaan heeft gebruikt, immers is hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in de rechterberm terechtgekomen en (vervolgens) is hij, verdachte, tegen een of meerdere bomen gebotst en/of aangereden en/of aangegleden (waardoor tevens de achterzijde van de personenauto is afgescheurd en/of vervolgens tegen de linker geleiderail is aangekomen),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Uitgeest als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, type Polo), [kenteken] , daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A9, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie moet het rijgedrag van de verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, als zeer onvoorzichtig en onoplettend worden aangemerkt en is het aan zijn schuld te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor de bijrijder zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Daarnaast reed de verdachte op dat moment onverzekerd in de auto, zodat ook het onder feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Volgens de raadsman is er onvoldoende bewijs dat de verdachte in slaap zou zijn gevallen tijdens het rijden en zijn aandacht niet voortdurend op de weg en/of en het verkeer heeft gehad, zodat sprake kan zijn van een moment van onoplettendheid, waardoor schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (WVW) ontbreekt. De hoeveelheid alcohol in zijn bloed had bovendien niet een zodanige invloed op het inschattingsvermogen en het reactievermogen van de verdachte dat een causaal verband tussen de verweten gedragen en het ongeval aanwezig is.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman betoogd dat de verdachte in de veronderstelling was dat hij een leenauto meekreeg die via de dealer verzekerd was. Er is hem niet verteld dat hij de auto moest verzekeren omdat deze bij de RDW op zijn naam werd geregistreerd. Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen feit 1 primair en feit 2
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 mei 2019 rond 06.00 uur ‘s ochtends reed de verdachte als beginnend bestuurder in een personenauto over de Rijksweg A9 richting Alkmaar. Ter hoogte van Uitgeest is hij met de auto van de weg geraakt, waarna hij tegen drie bomen is gereden en het voertuig in tweeën is gebroken. [de bijrijder] , heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van onder meer gebroken ribben, een gebroken elleboog, een gebroken pols, een gescheurde nier, gekneusde organen (long, lever, milt) en de amputatie van zijn middelvinger. Het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte lag boven de wettelijke grenswaarde.
Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol van invloed is op het rijgedrag en reactievermogen van een bestuurder. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij afkomstig was van een feest in Den Haag en dat hij de nacht van het ongeval niet had geslapen. Direct na het ongeval heeft hij bovendien tegen verschillende verbalisanten en getuigen gezegd dat hij vermoeid was en dat hij (waarschijnlijk) onderweg in slaap is gevallen. Gelet hierop en nu uit onderzoek ook is gebleken dat de verdachte via de vluchtstrook geleidelijk in de berm is geraakt, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte daadwerkelijk in slaap is gevallen en hierdoor met de auto van de weg is geraakt. Dit betekent dat de verdachte na het nuttigen van teveel alcohol een auto heeft bestuurd en dat hij ondanks zijn vermoeidheid is blijven doorrijden, waarbij hij volgens een getuige met zijn auto vlak langs de vangrail is gereden en enige tijd slingerend over verschillende rijbanen en de vluchtstrook reed, waarna hij geleidelijk van de weg is geraakt. Gelet op voornoemde omstandigheden tezamen genomen is van een enkel moment van onoplettendheid, zoals door de raadsman is betoogd, geen sprake, maar dient te worden geconcludeerd dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en daarmee een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, ten gevolge waarvan [de bijrijder] zwaargewond is geraakt. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot feit 2 volgt uit het dossier dat het kenteken van de auto op naam van de verdachte stond geregistreerd. Het overschrijven van een kenteken op een andere naam vergt een actieve handeling en het moet de verdachte duidelijk zijn geweest dat de auto vanaf 13 mei 2019 op zijn naam stond. Verdachte had de auto vanaf dat moment moeten verzekeren, hetgeen hij niet heeft gedaan. De rechtbank acht daarmee feit 2 eveneens wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1hij op 19 mei 2019 te Uitgeest, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, (Rijksweg A9), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, - na gebruik van alcoholhoudende drank -
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig, tijdens het rijden in slaap is gevallen, althans niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer heeft besteed en zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en vervolgens
- niet de rijbaan heeft gebruikt, immers is hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in de rechterberm terechtgekomen en vervolgens is hij, verdachte, tegen meerdere bomen gebotst en/of aangereden en/of aangegleden (waardoor tevens de achterzijde van de personenauto is afgescheurd en vervolgens tegen de linker geleiderail is aangekomen),
waardoor een ander ( [de bijrijder] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere ribfracturen en een longkneuzing en letsel aan de lever en nier en een gescheurde milt en een gebroken elleboog en een gebroken rechterpols en een amputatie van de middelvinger, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2hij op 19 mei 2019 te Uitgeest als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, type Polo), [kenteken] , daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A9, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet.
Ten aanzien van feit 2
als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat met betrekking tot feit 1 primair de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en dat aan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van twee jaren. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte gelet op het tijdsverloop in de zaak schuldig moet worden verklaard zonder oplegging van straf.
6.2
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is de redelijke termijn geschonden, hetgeen reden is om strafvermindering toe te passen. Volgens de raadsman is voor feit 1 een grotendeels voorwaardelijke straf en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen passend, gelet op de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop in deze zaak. De raadsman heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat de verdachte voor zijn werk een auto nodig heeft. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht voor feit 2 een voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft op 19 mei 2019 op de A9 als beginnend bestuurder een auto bestuurd. Hij was tegen 6:00 uur ’s ochtends met zijn bijrijder op de terugweg van een feest in Den Haag. Verdachte heeft daarbij onverantwoordelijk rijgedrag vertoond. Hij reed over langere afstand slingerend over verschillende rijbanen en de vluchtstrook. De auto raakte geleidelijk van de weg, reed een kilometerpaaltje omver, raakte twee bomen en kwam tegen een derde boom tot stilstand. Door de kracht waarmee de auto tegen de eerste boom aankwam, is de auto doormidden gescheurd. De verdachte had die nacht niet geslapen en heeft ter plaatse tegen verschillende getuigen en tegen de politie gezegd dat hij vermoeid was en (waarschijnlijk) onderweg in slaap was gevallen. Ook had hij meer alcohol gedronken dan is toegestaan. Met dergelijk (rij)gedrag heeft de verdachte op geen enkele wijze blijk gegeven van zijn verantwoordelijkheid als bestuurder voor zijn inzittende én medeweggebruikers. De bijrijder heeft bij het ongeluk zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij had naast meerdere gebroken ribben en letsel aan de lever, nier en milt ook een gebroken elleboog en een gebroken pols en zijn middelvinger is geamputeerd. Dergelijk letsel klemt temeer nu de bijrijder timmerman is van beroep en voor zijn werk zijn handen nodig heeft. De auto waarin de verdachte reed en die op zijn naam stond, was ten tijde van het ongeluk bovendien niet verzekerd. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Ten nadele van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hij door zijn houding ter terechtzitting er geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te (willen) zien. De verdachte probeert zijn eigen aandeel minder groot te maken en benadrukt met name wat de consequenties voor hemzelf zijn geweest, waarbij hij weinig oog lijkt te hebben voor wat de gevolgen voor zijn bijrijder zijn, die blijvend letsel heeft opgelopen. Ook dit rekent de rechtbank hem aan.
Met betrekking tot het standpunt van de raadsman dat de redelijke termijn is geschonden, overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte is niet aangehouden na het ongeval en kon, ondanks eerdere oproepen hiertoe van de politie, eerst op 22 juli 2019 worden verhoord. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn pas is gaan lopen op 22 juli 2019, waardoor er – gelet op de datum van deze uitspraak van heden – geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar gerekend vanaf het verhoor.
De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte grond is gelegen enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd voor feit 1 primair. Met betrekking tot feit 2 zoekt de rechtbank aansluiting bij wat in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd voor onverzekerd rijden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor feit 1 primair een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat voor het onverzekerd rijden, wat een overtreding is, een afzonderlijke geldboete moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze geldboete vooralsnog niet hoeft te worden voldaan en zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 primair de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 62 Wetboek van Strafrecht
artikel 6, 8, 175, 179 Wegenverkeerswet 1994
artikel 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 primair tot het verrichten van
240 (zegge: twee honderd en veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (zegge: twaalf) maanden.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 2 tot het betalen van een geldboete van € 600,00 (zegge: zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op één jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mrs. C.A.J. van Yperen en A.M.A. Beckers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2021.
mr. Van Yperen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.