ECLI:NL:RBNHO:2021:5222

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
21/1798 en 21/1799
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake sluiting van een woning wegens aanwezigheid van hennepplanten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker, een kwetsbaar persoon met gezondheidsproblemen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Koggenland om zijn woning te sluiten wegens de aanwezigheid van een hennepkwekerij met 36 planten. De burgemeester had op 5 maart 2021 besloten om de woning onder bestuursdwang te sluiten, wat verzoeker niet kon accepteren. Hij stelde dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegewogen en dat de sluiting grote impact op zijn leven had.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de sluiting ook evenredig moest zijn. De voorzieningenrechter vond dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de persoonlijke omstandigheden van verzoeker minder zwaarwegend waren dan het belang van de openbare orde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de impact op verzoeker in acht genomen moest worden. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de sluiting van de woning werd opgeschort tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1798 en HAA 21/1799

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. S. Tromp),

en

de burgemeester van de gemeente Koggenland, verweerder(gemachtigden: M. van den Berg en J. van Ballegooijen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de bewoner van de woning aan de [adres] (verzoeker) bericht dat hij heeft besloten genoemde huurwoning onder toepassing van bestuursdwang op 23 maart 2021 om 12:00 uur te sluiten voor de duur van drie maanden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend.
In het besluit van 12 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en besloten tot het sluiten van de woning op 26 april 2021 om 12:00 uur.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft de sluiting opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Verweerder heeft de op het beroep betrekking hebbende stukken ingezonden en daarbij voor een deel van de stukken verzocht toepassing te geven aan artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft bij beslissing van 6 mei 2021 bepaald dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Verzoeker heeft geen toestemming verleend aan de rechtbank bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van de onder beperkte kennisneming overgelegde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter heeft op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) de bevoegdheid om niet alleen uitspraak te doen op het verzoek om voorlopige voorziening maar ook op het beroep. De voorzieningenrechter maakt in dit geval gebruik van die bevoegdheid.
2. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3. Verweerder gaat op basis van het door hem gevoerde beleid, neergelegd in de ‘Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Koggenland 2019’ (de beleidsregel) vastgesteld op 19 augustus 2019, over tot het toepassen van bestuursdwang op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als in de woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Daarbij geldt, conform de “Aanwijzing Opiumwet” van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie, dat maximaal 0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs als een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik wordt aangemerkt.
Uit artikel 6 van de beleidsregel volgt verder dat indien sprake is van aanwezigheid van meer dan meer dan 5 gram softdrugs en bij meer dan 5 planten (lijst II) in een woning, de woning bij een eerste overtreding wordt gesloten voor de duur van drie maanden.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de woning is onderzocht door de politie en dat daarbij een in werking zijnde hennepkwekerij (met 36 planten) is aangetroffen. Verweerder baseert zich daarbij op een bestuurlijke rapportage van de politie Noord-Holland van [datum] 2020. Sluiting van de woning is daarom gerechtvaardigd uit het oogpunt van openbare orde.
5. Verzoeker heeft een voorlopige voorziening verzocht omdat de woningsluiting grote impact heeft op zijn leven. Verzoeker kampt met gezondheidsproblemen en is afhankelijk van medicatie. Er is sprake van suïcidale klachten. Voor deze problematiek ontvangt hij professionele hulp via de gemeente en er is begeleiding ingeschakeld via maatschappelijk werk. Verweerder heeft de sluiting opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
6. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan. Bij de beantwoording van die vraag, hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
7.1
In de eerste plaats moet aan de hand van de ernst van de omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
7.2
Verzoeker bestrijdt de onderbouwing van verweerder om over te gaan tot sluiting van de woning. Verzoeker heeft geen weet van een eerdere oogst en heeft nooit eerder een oogst in zijn woning gekweekt. Voorts is er nog nooit eerder politie over de vloer geweest of een inval gedaan.
7.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het noodzakelijk is om de woning te sluiten en verwijst daarbij naar een bestuurlijke rapportage van de politie. In de woning zijn 36 hennepplanten en aan drugshandel gerelateerde attributen aangetroffen, waaronder 2 slakkenhuizen en een koolstoffilter. Voorts is door de politie vastgesteld dat er minimaal 1 eerdere oogst is geweest. Daarnaast is er binnen een periode van twee weken tijd twee keer het Damoclesbeleid toegepast in een straal van 180 meter. De politie, het gemeentelijk woningbedrijf en de burgemeester zelf heeft het afgelopen jaar meerdere meldingen ontvangen van stankoverlast vanuit de woning.
7.4
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148) is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand, maar moeten deze voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig zijn. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933) overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram en de aanwezigheid van 5 hennepplanten als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) nogmaals bevestigd.
7.5
Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362, is weliswaar in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Ook zal die noodzaak groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door de burgemeester voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3481).
7.6
Volgens de bestuurlijke rapportage zijn er 36 hennepplanten aangetroffen en zijn diverse aan hennep gerelateerde goederen aangetroffen, waaronder twee slakkenhuizen en een koolstoffilter. Alleen al gezien de handelshoeveelheid softdrugs is verweerder op grond van de handhavingsrichtlijn in artikel 6 van de beleidsregel, bevoegd om over te gaan tot sluiting van de woning. De sluiting van de woning is in zoverre in overeenstemming met de beleidsregel. De bevoegdheid van verweerder om verzoeker op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, een last onder bestuursdwang te mogen opleggen, staat daarmee in beginsel vast.
Is de sluiting van de woning evenredig?
8.1
Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is het navolgende van belang.
8.2
Verzoeker voert aan dat sluiting onevenredig is, omdat hij kampt met gezondheidsproblemen en hij afhankelijk is van medicatie. Er is sprake van suïcidale gedachten en somberheid. Voorts ontstaat geen gevaarlijke situatie voor het gebouw, de omwonenden of de wijk. Verzoeker ontvangt geen gasten thuis, mede vanwege de strenge lockdown.
8.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de woningsluiting geen onevenredige gevolgen heeft voor de fysieke en mentale gezondheidstoestand van verzoeker. Verzoeker heeft niet voldoende objectief bewijs geleverd dat hij afhankelijk zou zijn van de woning en niet voor een periode van 3 maanden elders kan verblijven. Er is geen onderbouwing overgelegd voor het bestaan van psychiatrische of andere medische aandoeningen of ziekte, behoudens de hielklachten. Volgens verweerder is er sprake van een ernstig geval omdat sprake is van een tweede oogst. Bovendien gaat het om een kwetsbare woonwijk, omdat er binnen een straal van 180 meter in twee weken tijd het Damoclesbeleid is toegepast.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voorshands onvoldoende overtuigend heeft gemotiveerd waarom in het kader van de te maken belangafweging de persoonlijke omstandigheden van verzoeker in dit geval minder zwaarwegend moeten worden geacht dan het door verweerder gestelde belang van herstel van de openbare orde. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de teelt van 36 hennepplanten – hoewel dit een handelshoeveelheid is – niet blijkt van een grootschalige teelt van hennep. Voorts is – naar ook ter zitting genoegzaam aannemelijk is geworden – verzoeker niet alleen qua gezondheid, maar ook financieel en sociaal een kwetsbaar persoon te noemen. Verzoeker kampt met gezondheidsproblemen als gevolg van een herseninfarct, een hartaanval en een hielbeenbreuk. Voorts ontvangt verzoeker een Ziektewetuitkering en een Werkloosheidswet-uitkering. Voorshands is tenslotte niet gebleken dat hij in zijn directe leefomgeving eventueel vervangende woonruimte kan vinden. Verzoeker heeft onweersproken gesteld dat hij niet terecht kan bij familie of vrienden. Verzoeker zal dan naar de daklozenopvang in [plaats] moeten, hetgeen – ook al zou dat voor de duur van drie maanden zijn – aanzienlijk zou ingrijpen in zijn leven. Hetgeen verweerder in het kader van de belangenafweging heeft gesteld is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te algemeen van aard en onvoldoende met controleerbare informatie onderbouwd. Zo bevat het dossier slechts summiere informatie op grond waarvan verweerder uitgaat van wellicht meerdere oogsten, zijn er onvoldoende concrete aanwijzingen van betrokkenheid van de georganiseerde drugscriminaliteit gesteld, is niet gebleken dat de woning bekend stond als een zogenaamd “drugspand” en is evenmin gesteld gesteld door verweerder dat sprake is geweest van loop op het pand in de zin van drugsgerelateerde overlast.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit wegens een ontoereikende motivering. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Gelet op de ingrijpende gevolgen die de sluiting van de woning voor verzoeker zullen betekenen, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen, in die zin dat het primaire besluit zal worden geschorst tot 6 weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit tot 6 weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 362,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2021.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het het beroep betreft, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen een uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.