6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende overval in een woning waarvan medeverdachte de eigenaar al jaren kende en zelfs langere tijd werkzaamheden aan deze woning heeft verricht. Medeverdachte heeft hiertoe het initiatief genomen door verdachte met het plan te benaderen om in deze woning in te breken. Medeverdachte verzekerde verdachte ervan dat hij ervoor kon zorgen dat zij toegang konden verkrijgen tot de woning en dat er genoeg te halen viel. Verdachte en medeverdachte hebben toegeslagen op een moment waarvan medeverdachte wist dat de eigenaar van de woning niet thuis zou zijn. Verdachte en medeverdachte zijn de woning binnengetreden, voorzien van bivakmutsen, handschoenen en onopvallende kleding. Toen zij op de eerste verdieping waren aangekomen, kwamen zij er echter achter dat er personen in de woning aanwezig waren. In plaats van de keuze te maken om weg te gaan, heeft verdachte de keuze gemaakt om zijn revolver in de hand te nemen, de slaapkamer van slachtoffer [benadeelde partij 1] te betreden, de revolver op haar te richten en geld van haar te eisen. Tegelijkertijd doorzocht medeverdachte de rest van de woning. De medeverdachte heeft voorts de twee minderjarige kinderen van slachtoffer [benadeelde partij 1] in de richting van haar slaapkamer geleid. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk en gewetenloos dat verdachte zijn revolver niet alleen op slachtoffer [benadeelde partij 1] heeft gericht, maar ook op haar twee minderjarige kinderen, van wie de jongste op dat moment slechts acht jaar oud was. Verdachte heeft slachtoffer [benadeelde partij 1] in de directe nabijheid van haar kinderen vervolgens tegen de mond geslagen met deze revolver om op die manier de telefoon van [benadeelde partij 1] te kunnen wegnemen.
Door zo te handelen hebben verdachte en medeverdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffer [benadeelde partij 1] en haar twee minderjarige kinderen. Slachtoffer [benadeelde partij 1] heeft nog dagelijks te kampen met de uitval van sensorische zenuwen in de linkerkant van haar gezicht. Daarnaast zijn drie tanden van slachtoffer [benadeelde partij 1] verkleurd waardoor in de toekomst mogelijk nog implantaten geplaatst moeten worden. De gebeurtenissen op 17 december 2020 hebben verder gezorgd voor hevige angstgevoelens bij de slachtoffers. Deze gevoelens zijn dermate ernstig dat bij zowel de kinderen als bij [benadeelde partij 1] inmiddels PTSS is vastgesteld. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verklaard dat slachtoffer [benadeelde partij 1] recentelijk een paniekaanval heeft gehad, waaruit kan worden afgeleid welke impact 17 december 2020 nog altijd op dit gezin heeft. Kennelijk hebben verdachte en medeverdachte slechts oog gehad voor financieel gewin.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende twee maanden schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver inclusief voor dat vuurwapen geschikte munitie. Verdachte heeft deze revolver namelijk niet alleen gebruikt tijdens de woningoverval, maar vervolgens ook ondergebracht bij een bekende van hem zodat hij op die wijze nog steeds over deze revolver kon beschikken tot deze bij het politiebureau te Alkmaar werd ingeleverd door een onbekend gebleven persoon. Met het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen met bijpassende munitie veroorzaakte verdachte een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
22 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia van [orthopedagoog-generalist] , orthopedagoog-generalist van 3 maart 2021. Dit onderzoek houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Binnen dit onderzoek wordt een autismespectrumstoornis (hierna: ASS), een stoornis in cannabisgebruik, zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling vastgesteld. Dit was aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedde op dat moment de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte.
Omdat verdachte niet over al het tenlastegelegde wil verklaren, is er geen volledig zicht gekomen op een delictscenario. Gezien de ASS-problematiek heeft verdachte weinig voeling met de belevingswereld van anderen, waardoor hij snel gericht is op zijn eigen behoeftebevrediging. Hij kan gefocust zijn op iets en daarvan niet afwijken. Deze problematiek speelt door tijdens het tenlastegelegde: ondanks het feit dat verdachte wist dat er tijdens de overval iemand in huis aanwezig was, heeft hij de overval toch doorgezet, ook toen hij oog in oog kwam te staan met de vrouw en kinderen. Verdachte zegt hierover dat hij voor één ding kwam en dat was geld halen. Door het functioneren op zwakbegaafd niveau heeft verdachte moeite om overzicht te houden en oorzaak en gevolg te begrijpen. Ook dit heeft zeer waarschijnlijk doorgespeeld. De situatie werd mogelijk onoverzichtelijk omdat verdachte werd geconfronteerd met zowel een vrouw als twee kinderen. Hierop anticiperen en het overzien van de gevolgen is ingewikkeld voor verdachte, waardoor hij verminderd in staat is geweest om zijn gedrag en keuzes op dat moment aan te passen. Ook is verdachte bekend met ernstig middelengebruik. Verdachte vertelt dat hij de afgelopen drie jaar continu onder invloed is geweest van wiet en dat hij al sinds jonge leeftijd blowt. Het voorgaande leidt tot het advies het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Gelet op de risicofactoren kan gesproken worden van een matige kans op toekomstig gewelddadig gedrag als verdachte niet de juiste behandeling en begeleiding krijgt. Geadviseerd wordt om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De indicaties om dit toe te passen zijn:
verdachte functioneert op verstandelijk beperkt niveau;
verdachte kan de risico’s van eigen handelen onvoldoende inschatten;
verdachte kan zijn eigen gedrag moeilijk organiseren;
verdachte handelt zonder nadenken.
Een pedagogische aanpak binnen de justitiële jeugdinrichting heeft een positief effect op verdachte. Buiten de justitiële jeugdinrichting is verdachte gebaat bij pedagogische en praktische sturing en ondersteuning om zijn verdere ontwikkeling positief te beïnvloeden.
Het advies is om verdachte intensieve hulpverlening en begeleiding aan te bieden om recidive te voorkomen en zijn ontwikkeling positief te beïnvloeden. Er is sprake van complexe en veelvoudige problematiek waarbij het middelengebruik en de ASS-problematiek op de voorgrond lijken te staan. Verdachte is beïnvloedbaar voor een negatief netwerk en is gericht op geld. Het is dan ook van groot belang dat de begeleiding expertise heeft in ASS-problematiek om aan te sluiten bij verdachte. Het risico bestaat dat de frustratie bij verdachte snel zal oplopen bij teleurstelling of faalervaringen met als gevolg acting-out gedrag en middelengebruik om zijn geladen kant te onderdrukken. Dit dient zoveel mogelijk te worden voorkomen door de juiste begeleiding en hulpverlening met de juiste expertise.
Mogelijk heeft verdachte last van posttraumatische stressklachten. Het is van belang dat hiervoor aandacht is, omdat deze klachten van negatieve invloed kunnen zijn op zijn mogelijkheden om stabiel te functioneren. Hulpverlening gericht op het vergroten van zijn vaardigheden om agressie en emoties te reguleren wordt sterk aanbevolen. De hulpverlening dient taken als financiën met verdachte op te pakken, omdat dit onrust kan brengen in de relatie met zijn ouders. Om de kans van slagen te vergroten en een terugval in oud gedrag zoveel mogelijk te voorkomen, is het van belang dat de hulpverlening de woon- en werksituatie van verdachte goed organiseert voordat hij uit detentie komt. Onduidelijkheid en onrust zijn niet in verdachtes belang. Privacy is belangrijk voor verdachte, omdat afstemmen met anderen zonder zeer duidelijke structuur mogelijk te veel van verdachte vraagt. Een woongroep lijkt dan ook niet geïndiceerd, maar een intensief begeleide woonvorm is wel noodzakelijk. Geadviseerd wordt om deze ondersteuning en behandeling vanuit een reclasseringsmaatregel op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 14 juni 2021 van [reclasseringwerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor [plaats] (hierna: Fivoor). Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Fivoor adviseert – met toepassing van het adolescentenstrafrecht – een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatiegebod met elektronisch toezicht, een locatieverbod met elektronisch toezicht, een contactverbod en meewerken aan controle op middelengebruik. De begeleiding dient te worden uitgevoerd door de volwassenreclassering.
Fivoor meent dat een woonvorm met 24-uurs zorg passend is bij de problematiek van verdachte. Verdachte heeft nadrukkelijk aangegeven niet te zullen meewerken indien hij op een groep moet wonen. Na detentie kan verdachte naar een individuele woning van [instelling] . Omdat deze woning gerenoveerd dient te worden, is er geen zicht op een concrete datum waarop verdachte de woning kan betrekken, maar de verwachting is dat dit eind september 2021 zal zijn.
Na detentie kan verdachte terugkeren naar zijn voormalig werkgever en zijn werkzaamheden als pakketbezorger weer oppakken. Gelet op de financiële problematiek zal worden bekeken of een aanmelding bij Materieel Juridische Dienstverlening noodzakelijk is. Na detentie zal verder bij aanvang dagelijks sprake zijn van een contactmoment met de begeleiding van [instelling] . Fivoor meldt verdachte aan bij het Forensisch ACT van de GGZ voor behandeling gericht op psychische problematiek, copingvaardigheden, probleeminzicht, middelengebruik en delictgedrag. De behandeling kan naar verwachting starten zodra verdachte in vrijheid wordt gesteld. Elektronische monitoring is noodzakelijk gelet op de ernst van de verdenking en om het slachtoffer te beschermen. Gelet op de omvangrijke problematiek en de pro-criminele houding van verdachte schat Fivoor de kans op recidive in als gemiddeld tot hoog, waarbij tevens een risico op letselschade bestaat. De kans op onttrekking aan de voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. Een outreachende houding vanuit de reclassering en hulpverlening is noodzakelijk.
[reclasseringwerker] heeft voornoemd advies ter terechtzitting onderschreven en aangevuld dat de termijn van elektronisch toezicht nog niet in te schatten is, omdat dit mede afhangt van hoe verdachte omgaat met vrijheden. Ongeveer elke drie maanden zal het elektronisch toezicht worden geëvalueerd. Verder dienen de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. De volwassenreclassering is de instantie die toezicht dient te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden, omdat verdachte niet meer bij zijn ouders woont en hij zichzelf verder wil ontwikkelen. Nu de begeleiding meer gericht zal zijn op verdachte zelf dan op zijn gezin, is de volwassenreclassering passend. Fivoor adviseert toepassing van het adolescentenstrafrecht met name omdat verdachte goed functioneert in een justitiële jeugdinrichting. Na detentie kan verdachte structuur worden geboden in de zin van een fulltime baan, een enkelband en dagelijks contact met de begeleiding van zijn woning, de reclassering en de GGZ. Indien verdachte wat later in vrijheid wordt gesteld dan de beoogde woning wordt opgeleverd, brengt dat nog niet met zich mee dat de woning niet meer beschikbaar is, maar dat hangt af van de termijn tussen de invrijheidsstelling en de oplevering van de woning. Fivoor adviseert ambulante behandeling door het Forensisch ACT, omdat niet-forensische zorg vaak het gedeelte delictgedrag over het hoofd ziet, terwijl het juist belangrijk is dat dit wordt meegenomen in de begeleiding gelet op de pro-criminele houding van verdachte.
De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte grond om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht (artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht), gelet op de bevindingen in het Pro Justitia rapport en het advies van de reclassering. Verdachte was ten tijde van het plegen van de woningoverval weliswaar 20 jaar oud, maar op basis van voornoemde adviezen is gebleken dat verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau en daarnaast is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis. Bovendien lijkt de ontwikkeling van verdachte baat te hebben bij de structuur van een justitiële jeugdinrichting. Deze omstandigheden maken dat toepassing van het adolescentenstrafrecht passend is bij de ontwikkelingsfase waarin verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd en de vastgestelde complexe problematiek van verdachte, waarbij de rechtbank het bewezenverklaarde hem in verminderde mate zal toerekenen. Het is positief dat verdachte na zijn invrijheidsstelling direct weer fulltime aan de slag kan gaan als pakketbezorger. Daartegenover staat dat verdachte beschikt over een zorgelijk netwerk en een pro-criminele houding heeft. Bovendien acht de rechtbank het kwalijk voor de slachtoffers dat verdachte lang zijn betrokkenheid bij de woningoverval heeft ontkend.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte komt de rechtbank tot een lagere strafduur dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank wil hiermee niets afdoen aan de ernst van de feiten en de hevige impact daarvan op de slachtoffers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot drie maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank noodzakelijk: verplicht contact met de reclassering, ambulante behandeling en begeleiding (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatiegebod op het toekomstige huisadres van verdachte met elektronisch toezicht voor de duur van maximaal drie maanden en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 1] en de slachtoffers. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Een locatieverbod acht de rechtbank niet noodzakelijk. Verdachte heeft geen persoonlijke relatie (gehad) met de slachtoffers, zodat niet te verwachten is dat verdachte zich zonder noodzaak in de buurt van de woning(en) van de slachtoffers zal begeven.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten [benadeelde partij 1] en haar twee minderjarige dochters. Vanwege de pro-criminele houding van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.