ECLI:NL:RBNHO:2021:5183

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
C/15/291969 / FA RK 19-4425
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en gezag van een minderjarige in een complexe echtscheidingssituatie met ernstige loyaliteitsproblematiek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 25 juni 2021, zijn de ouders van een 9-jarige dochter betrokken in een complexe echtscheidingsprocedure. De dochter is sinds maart 2020 uithuisgeplaatst en vertoont ernstige loyaliteitsproblematiek, wat de rechtbank en betrokken instanties zorgen baart. De rechtbank heeft vastgesteld dat er dringend duidelijkheid moet komen over de hoofdverblijfplaats van de dochter om haar uit de benarde situatie te bevrijden. De rechtbank heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder zal zijn, ondanks het verzoek van de vader om ook gezag te krijgen. De rechtbank heeft de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) in overweging genomen, die beiden het belang van de dochter vooropstelden. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de dochter om de veertien dagen bij de vader verblijft en de helft van de vakanties en feestdagen bij hem doorbrengt. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan de opvoeding en communicatie, en heeft de hoop uitgesproken dat de duidelijkheid over de hoofdverblijfplaats de onderlinge strijd tussen de ouders zal verminderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de dochter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
hoofdverblijfplaats / omgang / gezag / vervangende toestemming verhuizing / vervangende toestemming inschrijving school
zaak-/rekestnr.: C/15/291969 / FA RK 19-4425 en C/15/292548 / FA RK 19/4741
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 25 juni 2021
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B. Bos, kantoorhoudende te Hoorn,
tegen
[de vader],
wonende [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.H.J. Willemsen, kantoorhoudende te Arnhem,
-- betreffende --
de minderjarige
[de minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna ook te noemen: [de minderjarige] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt (met name) uit:
- de beschikking van 28 augustus 2019 met zaak-/rekestnr. C/15/291969 / FA RK 194425 en de daarin vermelde stukken;
- het rapport van de Raad van 20 januari 2020;
- de brief van de vader van 25 januari 2021, waarin het verzoek met betrekking tot de omgang is gewijzigd;
- het proces-verbaal van de zitting van 26 januari 2021, waarin de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) heeft verzocht om aanvullend onderzoek te verrichten en nader te adviseren in deze zaak;
- de op 10 mei 2021 ontvangen aangepaste versie van het rapport van de Raad van 30 maart 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak is voortgezet door de meervoudige kamer van de rechtbank ter zitting van 28 mei 2021 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. B. Bos en de vader bijgestaan door mr. C.H.J. Willemsen. Tevens waren ter zitting aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad en [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI). Mr. Willemsen heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
1.3.
De zaak is gelijktijdig behandeld met het verzoek van de GI om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , bij de rechtbank bekend onder het nummer C/15/316001 / JU RK 21-828. Bij beschikking van 28 mei 2021 (hersteld bij beschikking van 16 juni 2021) is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 2 juli 2021, onder aanhouding van het meer verzochte, waarbij is bepaald dat op 25 juni 2021 een beslissing zal worden genomen op het aangehouden deel van het verzoek.
1.4.
Ter zitting van 28 mei 2021 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat op 25 juni 2021 beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben vanaf 2011 tot juni 2019 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
De moeder heeft als gevolg van de beschikking van 28 augustus 2019 (weer) alleen het gezag over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
2.3.
[de minderjarige] is bij beschikking van 31 januari 2020 onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 3 januari 2022. Ten behoeve van [de minderjarige] is bij beschikking van 31 januari 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, welke laatstelijk is verlengd tot 2 juli 2021.
2.4.
[de minderjarige] woont sinds 13 maart 2020 in het gezinshuis te [plaats] .

3.De resterende verzoeken

3.1.
Ter beoordeling liggen aan de rechtbank in deze zaken thans nog voor de volgende zelfstandige verzoeken van de vader om (uitvoerbaar bij voorraad):
  • de vader alleen dan wel gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] ;
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen;
  • de vader vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [plaats] te verhuizen en daar te verblijven en haar in te schrijven op een basisschool in [plaats] ;
  • een omgangs-/zorgregeling vast te stellen, waarbij:
o [de minderjarige] twee van de drie weekenden van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij de ouder zal verblijven waar zij niet haar hoofdverblijfplaats zal hebben c.q. uit huis zal zijn geplaatst, waarbij de moeder zorg draagt voor het vervoer op de vrijdag en de vader zorg draagt voor het vervoer op de zondag; en
o de vakanties en feestdagen bij helfte zullen worden verdeeld.

4.Het advies van de Raad en de visie van de GI

Het advies van de Raad
4.1.
De Raad adviseert het gezag niet te wijzigen, maar de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] te laten behouden, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder vast te stellen en een omgangs-/zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] eenmaal per twee weken een weekend van vrijdag uit school tot zondagavond 20.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de rechtbank een regeling voor het halen en brengen dient te bepalen.
4.2
De Raad concludeert dat de ernstige loyaliteitsproblematiek bij [de minderjarige] nog steeds op de voorgrond staat. Deze problematiek wordt in stand gehouden door de aanhoudende en heftige strijd tussen de ouders, die zich thans vooral nog toespitst op de vraag waar [de minderjarige] gaat wonen. Het is belangrijk dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het perspectief van [de minderjarige] .
De Raad acht het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader niet in haar belang, omdat er sprake is van een prille positieve ontwikkeling in het contact tussen de moeder en [de minderjarige] . Wanneer [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben, dreigt er in de huidige situatie contactverlies op te treden tussen de moeder en [de minderjarige] . Bij de vader spelen issues die de loyaliteit van [de minderjarige] lijken te voeden, terwijl de verwachting is dat de moeder in staat zal zijn om [de minderjarige] emotionele toestemming te geven voor contact met de andere ouder. De Raad heeft de indruk dat de uitdrukkelijk uitgesproken wens van [de minderjarige] om bij haar vader te gaan wonen vooral een copingmechanisme is vanuit haar ernstige loyaliteitsproblematiek. Er is goed zicht op de opvoedsituatie van de moeder en er zijn geen ernstige zorgen meer over haar opvoedvaardigheden.
Een omgangsregeling met de vader is in het belang van [de minderjarige] , omdat [de minderjarige] geniet van het contact met haar vader en [de minderjarige] dit zelf ook graag wil. De Raad is van mening dat er voor nu in ieder geval een duidelijke en gangbare omgangs-/zorgregeling dient te komen. Die regeling zou op een later moment onder regie van de GI op- of afgeschaald kunnen worden.
De Raad adviseert geen wijzing aan te brengen in de gezagssituatie, omdat blijkt dat de ouders onvoldoende in staat zijn om het gezag gezamenlijk uit te oefenen en daardoor het risico bestaat dat [de minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders. De Raad vreest niet dat de vader dan uit beeld zal raken, omdat de vader nu ook al sterk betrokken is bij [de minderjarige] en een belangrijke bijdrage levert aan haar opvoeding; de moeder biedt hem daarvoor ook de ruimte.
De Raad is van mening dat het terugplaatsingstraject van [de minderjarige] bij de moeder snel in gang gezet dient te worden en dat ernaar gestreefd dient te worden dat dit traject in november 2021 is afgerond.
De visie van de GI
4.3.
De GI onderschrijft het advies van de Raad en neemt dit als uitgangspunt bij de uitvoering van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De GI zal het proces van thuisplaatsing naar de moeder gaan begeleiden. De GI had het de vader ook gegund dat de mogelijkheden van een thuisplaatsing bij hem zouden zijn onderzocht, maar is met de Raad van mening dat het belang van [de minderjarige] om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over haar woonperspectief zwaarder weegt. Nieuw onderzoek zou de druk, stress en strijd bij de ouders weer opvoeren, terwijl [de minderjarige] nu het meest gebaat is bij rust en duidelijkheid. Er is hulpverlening nodig om de ouders te leren met elkaar in gesprek te gaan op een wijze die niet schadelijk is voor [de minderjarige] . Wellicht zal de duidelijkheid over de hoofdverblijfplaats de strijd tussen de ouders verminderen. Het is belangrijk dat de ouders zich bij deze beslissing neerleggen. Of het zal lukken om in november 2021 de thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder te voltooien, zal mede hiervan afhankelijk zijn. Belangrijke aandachtspunten tijdens het thuisplaatsingstraject zijn de draagkracht van de moeder en het monitoren van de interactie tussen de gezinsleden, met als punt van aandacht de emotieregulatie van de moeder. Er is hulpverlening bij de moeder thuis vanuit Simetri voor de halfbroer van [de minderjarige] ( [halfbroer] ); mogelijk dat die in dit proces ook een rol kan spelen.

5.De standpunten van de ouders

5.1.
De vader is het niet eens met het advies van de Raad en handhaaft zijn zelfstandige verzoeken onverkort. De vader heeft het idee dat alles erop is gericht om [de minderjarige] bij de moeder te laten wonen. De ouders zijn volgens hem in het onderzoek niet gelijkwaardig behandeld. De insteek van de Raad is onjuist. De Raad heeft de thuisplaatsing bij de vader nauwelijks overwogen en dat is niet in het belang van [de minderjarige] . De vader is nog steeds bezorgd over de situatie bij de moeder. Ook heeft de Raad volgens de vader geen rekening gehouden met het feit dat [de minderjarige] van nature minder emotionele binding heeft met haar moeder en dat [de minderjarige] door de thuisplaatsing bij de moeder in een positie wordt gebracht die zij niet wil. Als [de minderjarige] bij de vader geplaatst zou worden, zal er rust en duidelijkheid komen voor [de minderjarige] en kan vanuit een stabiele basis aan haar toekomst gewerkt worden. De vader is het ook niet eens met het advies van de Raad om de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] te laten behouden. Uitgangspunt van de wetgever is gezamenlijk gezag. Eenhoofdig gezag van de moeder maakt het voor de vader lastiger om bij [de minderjarige] betrokken te blijven. Een gelijkwaardige positie biedt ook voordelen in het kader van de ondertoezichtstelling, omdat beide ouders dan aangesproken kunnen worden op hun verantwoordelijkheid en de gelijkwaardige gezagspositie essentieel is voor de kans van slagen van het verbeteren van de communicatie. De vader is bereid daarvoor hulpverlening te accepteren. De vader onderschrijft het standpunt dat de duidelijkheid over de hoofdverblijfplaats veel strijd tussen de ouders zal wegnemen.
5.2.
De moeder onderschrijft het advies van de Raad over de hoofdverblijfplaats. De moeder stemt in met een traject leidend tot thuisplaatsing bij haar – liefst eerder dan in november 2021 – mits deze periode niet wordt gebruikt om opnieuw onderzoek te doen naar de thuissituatie van de moeder. Het is in het belang van [de minderjarige] dat een keuze wordt gemaakt en dat daaraan niet langer getornd gaat worden. De moeder kan zich ook vinden in het advies ten aanzien van het gezag. Voor gezamenlijk gezag is het nog te vroeg, omdat tussen de ouders op dit moment nog allerlei issues spelen. De ouders zullen moeten werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie om zo de loyaliteitsproblematiek bij [de minderjarige] weg te kunnen nemen. De moeder is bereid alle hulpverlening te accepteren. De moeder is het ook eens met de door de Raad geadviseerde omgangsregeling. Het vervoer op de vrijdag is voor haar echter lastig omdat zij daarvoor afhankelijk is van het openbaar vervoer, maar eenmaal per twee weken is dat financieel op te brengen.

6.De beoordeling

6.1.
Ten aanzien van het gezag overweegt de rechtbank als volgt. Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uitoefenen, behoudens uitzonderingssituaties. In dit geval ziet de rechtbank geen reden om een uitzondering te maken op de hoofdregel. De vader is zeer betrokken bij [de minderjarige] en speelt een belangrijke rol in haar leven. De vader doet zichtbaar zijn best om het belang van [de minderjarige] steeds voorop te stellen en stimuleert haar in haar ontwikkeling. Een gelijkwaardige positie van de ouders is naar het oordeel van de rechtbank in dat geval passend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat beide ouders hulpverlening wensen aan te gaan voor het verbeteren van hun communicatie en de rechtbank ook in dat verband gelijkwaardigheid de meest wenselijke uitgangspositie acht.
6.2.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats overweegt de rechtbank als volgt. [de minderjarige] is reeds lange tijd uithuisgeplaatst, heeft minimaal contact met beide ouders en vertoont nog altijd signalen van ernstige loyaliteitsproblematiek ten gevolge van de voortdurende strijd tussen haar ouders. Om [de minderjarige] uit deze benarde situatie te bevrijden, is de rechtbank – met de Raad en de GI – van oordeel dat het noodzakelijk is dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de vraag waar zij zal opgroeien. Indien deze duidelijkheid niet wordt geboden, blijft de situatie bestaan dat zij wordt verscheurd door haar gevoelens voor haar beide ouders. Die situatie is niet langer houdbaar.
6.3.
De rechtbank ziet aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , overeenkomstig het advies van de Raad, bij de moeder vast te stellen. De Raad en de GI hebben de rechtbank er ter zitting van overtuigd dat de zorgen die in het Raadsonderzoek van 20 januari 2020 over de opvoedsituatie bij moeder zijn beschreven, overtrokken waren dan wel niet meer actueel zijn. De moeder geeft blijk van positieve intenties en opvoedvaardigheden. Zij is in staat kritisch te kijken naar haar eigen handelen en haar eigen grenzen en valkuilen te zien. Ook is zij bereid om te werken aan het verbeteren van een gezonde ouder-kindrelatie. Dat maakt dat de opvoedsituatie bij de moeder goed genoeg wordt geacht. [de minderjarige] heeft haar moeder (niet zozeer in gedrag bij ontmoetingen, maar vooral in woorden) in de afgelopen periode afgewezen, vermoedelijk als overlevingsstrategie om zich staande te houden in het loyaliteitsconflict. De prille positieve ontwikkeling in het contact tussen [de minderjarige] en de moeder dient naar het oordeel van de rechtbank daarom te worden gestimuleerd. Het inzetten van een traject tot thuisplaatsing bij de moeder zal daaraan vermoedelijk bijdragen. De rechtbank verwacht dat een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij haar moeder geen schade zal toebrengen aan de band tussen [de minderjarige] en haar vader. Die band is volgens alle betrokkenen sterk. Bovendien is de inschatting van de Raad dat de moeder [de minderjarige] emotionele toestemming zal geven om goed contact te onderhouden met haar vader. Die inschatting is gebaseerd op wat de moeder tot nu toe in het hulpverleningstraject op dat vlak heeft laten zien en aan [de minderjarige] heeft geuit.
6.4.
Het voorgaande betekent niet dat de rechtbank geen enkele zorg meer heeft over de opvoedsituatie bij de moeder. In dat kader neemt de rechtbank in haar afweging mee dat de GI heeft gesteld dat in het thuisplaatsingstraject de draagkracht van de moeder, het monitoren van de interactie tussen de gezinsleden en de emotieregulatie van de moeder belangrijke aandachtspunten zullen zijn.
6.5.
De rechtbank spreekt – gezien de opstelling van de ouders op dit punt – de hoop en verwachting uit dat de duidelijkheid over de hoofdverblijfplaats [de minderjarige] zal bijdragen aan het verminderen van de onderlinge strijd tussen de ouders.
6.6.
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om de door de Raad geadviseerde omgangs-/zorgregeling vast te stellen, met ingang van 15 november 2021. De rechtbank acht het in een situatie waarin [de minderjarige] haar basis moet gaan krijgen bij de moeder, niet passend om een ruimere reguliere zorgregeling tussen [de minderjarige] en haar vader vast te leggen. Mocht de GI te zijner tijd van mening zijn dat vanwege de sterke band tussen [de minderjarige] en haar vader een ruimere zorgregeling met de vader op zijn plaats is en mocht de draagkracht van [de minderjarige] een dergelijke regeling ook toelaten, dan kan de GI in het kader van de ondertoezichtstelling de rechtbank verzoeken om de thans vastgelegde regeling te wijzigen. De rechtbank zal een reguliere regeling vastleggen van eenmaal per veertien dagen en de helft van de vakanties. Zij gaat ervan uit dat vanaf heden naar die regeling wordt toegewerkt – waarbij rekening dient te worden gehouden met het traject dat gericht is op thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder – en dat deze regeling vanaf 15 november 2021 volledig kan worden uitgevoerd. Gelet op het verzoek van de vader en de reactie daarop van de moeder, zal de rechtbank bepalen dat moeder zorg draagt voor het vervoer op de vrijdag en de vader zorg draagt voor het vervoer op de zondag.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
7.2, bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , bij de moeder zal zijn;
7.3.
stelt een zorgregeling vast waarbij [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , met ingang van 15 november 2021 bij de vader zal zijn:
  • eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond 20.00 uur, waarbij de moeder op de vrijdag en de vader op de zondag voor het vervoer dient zorg te dragen;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
7.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter, en mr. M.A.J. Berkers en mr. E.M. van Poecke, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.