ECLI:NL:RBNHO:2021:5027

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
15/284218-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland door koeriers

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte heeft twee koeriers, die cocaïne in hun lichaam vervoerden, geholpen bij hun reis van Curaçao naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de organisatie van deze drugstransporten, waaronder het geven van instructies en het onderhouden van contact met de koeriers. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidt tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte in de drugshandel en de hoeveelheid cocaïne die is ingevoerd. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over zijn rol, maar de rechtbank concludeert dat hij een onmisbare schakel was in de organisatie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/284218-20 (P)
Uitspraakdatum: 14 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteland] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Swart, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 augustus 2020
tot en met 21 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in
Nederland en/of Curaçao, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
althans alleen, eenmaal of meermalen (telkens) opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de
Opiumwet) heeft gebracht,
(de onder andere onder - de al dan niet reeds veroordeelde ((drugs)koeriers)
- [de medeverdachte 1] (15-224398-20) en/of
- [de medeverdachte 2] (15-224972-20) aangetroffen)
(een of meerdere) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans
bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 maart 2020 tot
en met 7 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en of Tilburg,
althans in Nederland en/of Curaçao tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel
10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland brengen van
(de onder andere onder - de al dan niet reeds veroordeelde ((drugs)koeriers)
- [de medeverdachte 1] (15-224398-20) en/of
- [de medeverdachte 2] (15-224972-20) aangetroffen)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn
en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- een of meer anderen de gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van
dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen
immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (daartoe)
tezamen en in vereniging, althans alleen,
- voornoemde (drugs)koeriers benaderd om verdovende middelen mee te nemen
van Curaçao naar Nederland en/of
- voornoemde (drugs)koeriers een telefoon gegeven en/of geld gegeven om
vliegtickets te kopen en/of die vliegtickets geboekt en/of
- voornoemde (drugs)koeriers van en naar luchthavens in Nederland en/of
Curaçao begeleid en/of
- afbeeldingen van de paspoorten van voornoemde (drugs)koeriers aan zijn
medeverdachte(n) gestuurd en/of
- met zijn medeverdachte(n) overlegd over het aanschaffen van ontlastingremmers
en/of
- zijn medeverdachte(n) op de hoogte gehouden van de hoeveelheid cocaïne die
meegenomen werd en/of
- met een van die (drugs)koeriers (te weten [de medeverdachte 2] ) in het vliegtuig vanuit
Curaçao naar Schiphol meegereisd en/of
- ( meermalen) (telefonisch) contact gehad en/of gelegd en/of onderhouden met
zijn medeverdachte(n) om instructies en/of aanwijzingen te ontvangen en/of te
versturen omtrent de identiteit van de twee eerder genoemde (drugs)koeriers en
hun aankomst op Schiphol en/of afspraken gemaakt en/of contact gehad over hun
eigen aanwezigheid op Schiphol ten tijde van die aankomsten en/of
- op internet gezocht naar de aankomsttijden van de vliegtuigen waarin
voornoemde (drugs)koeriers zaten en/of
- zich op 5 en 7 september 2020, zijnde de data van aankomst van de genoemde
(drugs)koeriers, naar Schiphol begeven.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte heeft voorafgaand, tijdens en na de invoer van cocaïne door [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] een rol gespeeld en nauw en bewust samengewerkt met in ieder geval [de medeverdachte 3] .
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet meer blijkt dan dat de verdachte hand- en spandiensten heeft verricht bij de invoer van cocaïne door [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] . Nu de verdachte geen materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd ten aanzien van deze invoer, dient de verdachte van het primair ten laste gelegde feit vrijgesproken te worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 4 september 2020 heeft [de medeverdachte 3] aan de verdachte foto’s gestuurd van de paspoorten van de op 5 en 7 september 2020 aangehouden drugskoeriers [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij – voordat hij [de medeverdachte 2] op 7 september 2020 ging ophalen – wist dat [de medeverdachte 2] drugs vervoerde. In de tot het bewijs gebezigde Whatsapp-gesprekken vanaf 4 september 2020 tussen de verdachte en [de medeverdachte 3] wordt door beiden gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik en blijkt een oriëntatie op het vervoer van verdovende middelen via drugskoeriers. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte dat hij slechts als chauffeur optrad, dat hij bij het ophalen van [de medeverdachte 1] niet op de hoogte was van het feit dat [de medeverdachte 1] drugs vervoerde, maar dat hij pas op Schiphol een vermoeden kreeg, acht de rechtbank gelet op het vorenstaande niet aannemelijk. De verdachte heeft op 4 september de personalia van
beidedrugskoeriers ontvangen en wist in elk geval vanaf die datum dat zij verdovende middelen zouden invoeren in Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen van een grotere rol voor de verdachte dan hij zichzelf toedicht: hij neemt initiatief tot contact met [de medeverdachte 3] , informeert actief – gedeeltelijk in versluierd taalgebruik – naar de voortgang van het slikken van de bollen door [de medeverdachte 2] , toont betrokkenheid bij het verloop van de reis van zowel [de medeverdachte 1] als [de medeverdachte 2] en is evenals [de medeverdachte 3] – aanwezig op Schiphol wanneer [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] daar arriveren. Deze wijze en intensiteit van het contact tussen de verdachte en [de medeverdachte 3] past niet bij de situatie waarin de verdachte slechts twee keer een persoon van Schiphol kwam ophalen, maar duidt op een situatie waarin de verdachte op zijn minst genomen een gelijke rol in de organisatie inneemt als [de medeverdachte 3] .
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 4 september 2020 tot en met 7 september 2020 in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, de onder
- [de medeverdachte 1] en
- [de medeverdachte 2]
aangetroffen hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen waarvan 249 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – zij het ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit – aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de duur van het voorarrest van de verdachte, eventueel aan te vullen met een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland door twee koeriers op verschillende data met cocaïne in dan wel op hun lichaam van Curaçao naar Nederland te laten reizen. Hoewel de verdachte geen openheid heeft gegeven over zijn rol in de organisatie, is voor de rechtbank komen vast te staan dat hij een initiërende, aansturende en onmisbare rol had, waarbij hij zelf niet het grootste risico liep.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van ook zware criminaliteit, zoals levensdelicten en ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij de keuze voor de aan de verdachte op te leggen straf en het bepalen van de hoogte en aard daarvan heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. Daarbij heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de omstandigheid dat er twee keer cocaïne is ingevoerd: eenmaal 353,2 gram en eenmaal 710,7 gram. In het bijzonder heeft de rechtbank acht geslagen op de strafsoort en
-maat van de aan [de medeverdachte 3] en koeriers [de medeverdachte 2] en [de medeverdachte 1] opgelegde straffen. Mede gelet hierop zal de rechtbank afwijken van de eis van de officier van justitie.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 februari 2021.
Op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 9 februari 2021 van [de reclasseringswerkster] verbonden aan Fivoor, meer in het bijzonder de daarin geadviseerde bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank geen acht slaan. Reden hiervoor is dat in het rapport lijkt te worden uitgegaan van de juistheid van de door de verdachte afgelegde verklaring, inhoudende – kort gezegd – dat hij impulsief heeft gehandeld door zonder er goed over na te denken twee personen van Schiphol af te halen. Zoals hierboven reeds is overwogen, acht de rechtbank deze verklaring niet aannemelijk. Hulpverlening die (met name) ziet op deze vermeende impulsiviteit acht de rechtbank daarom niet zinvol.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op het onderhavige feit niet anders kan worden gereageerd dan met een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (zegge: veertien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2021.
Mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. J. van Beek zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.