4.3.Met betrekking tot de diverse onderdelen van de klacht van de huidige bewindvoerder namens betrokkene overweegt de kantonrechter het volgende.
Niet betaalde scooterverzekering:
De huidige bewindvoerder stelt dat OBIN heeft nagelaten een verzekering af te sluiten voor de scooter van betrokkene, wat heeft geresulteerd in een boete met daarop enkele verhogingen, voor een bedrag van totaal € 999,00.
OBIN erkent dat zij onvoldoende adequaat heeft gehandeld om er zorg voor te dragen dat betrokkene over een lopende scooterverzekering beschikte. Nu OBIN deze schadepost niet betwist zal de kantonrechter de klacht gegrond verklaren en zal de gevorderde schade worden toegewezen.
Betaling zorgverzekering niet voldaan:
De huidige bewindvoerder stelt dat de premie voor de zorgverzekering voor de maand december 2019 door OBIN niet tijdig is voldaan, waardoor de premie van € 120,95 na meerdere betalingsherinneringen is opgelopen tot een bedrag van € 199,83. Deze verhoging van € 78,88 wordt gevorderd als schade. OBIN erkent dat zij heeft nagelaten zorg te dragen voor een sluitend budgetplan en biedt hiervoor excuses aan. De kantonrechter zal de schade toewijzen.
Incassokosten Energie Essent:
Gesteld wordt dat OBIN heeft nagelaten de jaarrekening van Essent (tijdig) te voldoen, wat heeft geresulteerd in extra incassokosten van € 60, -. Nu OBIN deze vordering niet betwist zal de kantonrechter de gevorderde schade toewijzen.
Bewindvoerderskosten 2019/januari 2020:
De huidige bewindvoerder stelt dat voor de maand januari 2020 tweemaal bewindvoerderskosten zijn overgemaakt. Op 24 februari 2020 is een bedrag van € 150,44 overgeschreven en op 24 februari een bedrag van € 147,62. De huidige bewindvoerder stelt dat dit laatste bedrag ten onrechte van de bankrekening van betrokkene is afgeschreven.
In haar verweerschrift voert OBIN aan dat in 2019 slechts 11x het bedrag van € 147,62 aan bewindvoerderskosten is betaald waardoor dit bedrag in februari 2020 alsnog is geïncasseerd. De huidige bewindvoerder is namens betrokkene van mening dat betrokkene überhaupt teveel bewindvoerderskosten heeft moeten betalen gelet op het feit dat hij van juni 2019 tot en met januari 2020 geen (vaste) bewindvoerder heeft gehad. Betrokkene vindt het daarom ook onacceptabel dat hij deze kosten dient te betalen en ziet graag dat OBIN het bedrag van € 147,62 terugstort. OBIN erkent dat er in de genoemde periode geen vaste bewindvoerder voor betrokkene was, maar dat het dossier van betrokkene door andere bewindvoerders van OBIN is waargenomen en dat alle betalingen zijn doorgelopen. OBIN is daarom van mening dat het bewind tijdens deze periode naar volledigheid is uitgevoerd.
Nu OBIN in ernstige mate is tekortgeschoten in haar taak als bewindvoerder door het niet zorgdragen voor een sluitend budget en het niet tijdig voldoen van betalingen terwijl er sprake was van een statbiel inkomen, is de kantonrechter van oordeel dat de kosten ad.
€ 147,62 niet voor een vergoeding voor OBIN in aanmerking komen. Dit bedrag zal als schade worden toegewezen.
Meerwerk huidige bewindvoerder:
De huidige bewindvoerder heeft extra tijd moeten besteden aan het dossier om uit te zoeken in hoeverre OBIN tekort is geschoten in haar taak als bewindvoerder. De huidige bewindvoerder stelt dat zij 7,5 uur extra uur heeft besteed, tegen een uurtarief van € 82,04 inclusief BTW, derhalve in totaal € 615,30. OBIN heeft hiertegen geen verweer gevoerd zodat dit bedrag zal worden toegewezen als schade.
Immateriële schade:
Ten slotte stelt de huidige bewindvoerder dat betrokkene immateriële schade heeft geleden. De gehele handelwijze, het feit dat OBIN haar werk niet naar behoren heeft verricht, de afsluitingen van de nutsvoorzieningen, het feit dat er tijdens het bewind twee keer sprake is geweest van een huisuitzetting hebben ertoe geleid dat betrokkene nadat hij het bericht over de tweede huisuitzetting hoorde onmiddellijk in een psychose terecht is gekomen en hij daarbij suïcidale neigingen kreeg. Dit brengt mee dat er volgens de huidige bewindvoerder sprake is van immateriële schade. De huidige bewindvoerder meent dan ook dat OBIN door dit handelen een bedrag van € 2.500, - aan betrokkene is verschuldigd.
In het verweerschrift geeft OBIN aan dat het voor haar onmogelijk is te beoordelen of er sprake is van een oorzakelijk verband tussen het bewind en de genoemde problemen. Voor immateriële schadevergoeding is volgens OBIN geen ruimte.
Artikel 6:106 BW regelt onder welke voorwaarden een benadeelde aanspraak kan maken op immateriële schadevergoeding. Er kan slechts aanspraak bestaan op immateriële schadevergoeding indien er een grondslag is voor aansprakelijkheid van de veroorzaker, zoals in het onderhavige geval een toerekenbare tekortkoming. Als de aansprakelijkheid vast staat, kent het Nederlandse recht slechts onder bepaalde voorwaarden een aanspraak op vergoeding voor nadeel niet zijnde vermogensschade (immateriële schadevergoeding) aan de benadeelde toe.
Op basis van artikel 6:106 BW kan iemand aanspraak maken op een dergelijke schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen,
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast of
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
De kantonrechter is van oordeel dat voldoende onderbouwd is dat betrokkene psychisch nadeel heeft geleden en dat hij op grond van art. 6:106 lid 2 BW op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Ondanks dat er sprake was van een stabiel inkomen is er door OBIN geen sluitend budgetplan opgesteld en zijn er aan andere betalingen dan huurbetalingen prioriteiten gegeven. Dit heeft geleid tot twee uithuiszettingen tijdens het gevoerde bewind door OBIN. Deze uithuiszettingen hadden voorkomen kunnen worden. Als niet weersproken staat vast dat toen betrokkene, in het bijzijn van anderen, voor de tweede keer hoorde dat hij uit zijn huis werd gezet, hij in een psychose schoot en zelfmoord wilde plegen. Een dergelijke psychische storing is zo ernstig dat deze een aantasting in de persoon oplevert zoals bedoeld in het hiervoor aangehaald artikel.
De hoogte van de immateriële schade stelt de kantonrechter naar billijkheid vast op € 750,-.