ECLI:NL:RBNHO:2021:5024

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
8901096
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk; vordering tot betaling schadevergoeding wegens niet nakomen overeenkomst (gebrekkig en niet tijdig opgeleverd schilderwerk); tegenvordering betaling laatste termijn factuur

In deze zaak heeft eiser, een bouwonderneming, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd. Eiser vordert schadevergoeding wegens het niet nakomen van de overeenkomst door gedaagde, die de schilderwerkzaamheden gebrekkig en niet tijdig heeft uitgevoerd. De overeenkomst, die op basis van een offerte van 16 juni 2020 is gesloten, vereiste dat de werkzaamheden uiterlijk op 22 juli 2020 zouden zijn afgerond. Eiser heeft voorafgaand aan de werkzaamheden al een deel van de vergoeding betaald, maar na oplevering bleek dat de werkzaamheden niet naar behoren waren uitgevoerd. Eiser heeft gedaagde meerdere keren in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen, maar dit is niet gebeurd. Eiser heeft uiteindelijk de schade vastgesteld op € 16.099,30 voor herstelwerkzaamheden en vordert in totaal € 17.143,29, inclusief rente en incassokosten.

Gedaagde heeft de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld voor de openstaande slotfactuur van € 4.899,95. Gedaagde stelt dat hij niet in staat was om de werkzaamheden tijdig af te ronden door beschadigingen van andere werklieden en dat eiser hem niet de kans heeft gegeven om de werkzaamheden af te maken. De kantonrechter heeft de vordering van eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 12.879,44 aan schadevergoeding, en eiser is veroordeeld tot betaling van € 3.919,96 van de slotfactuur aan gedaagde. De proceskosten zijn door beide partijen zelf te dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8901096 \ CV EXPL 20-10067
Uitspraakdatum: 23 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]handelend onder de naam
[handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: A. van der Putten (Fair Collect)
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: aanvankelijk M. Hennen (Juristu Incassodiensten), thans procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 26 november 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 31 mei 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 19 mei 2021 nog stukken toegezonden en schriftelijk gereageerd op de tegenvordering.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een bouwonderneming. [gedaagde] exploiteert een onderneming in ‘algemene burgerlijke en utiliteitsbouw’.
2.2.
Op basis van een offerte van 16 juni 2020 (hierna: de offerte) sluiten partijen een overeenkomst voor het uitvoeren van schilderwerkzaamheden door [gedaagde] bij drie appartementen aan [adres] tegen een vergoeding van € 9.576,86 (hierna: de overeenkomst). De offerte vermeldt de volgende werkzaamheden (hierna: de werkzaamheden), die [gedaagde] uiterlijk 22 juli 2020 moet opleveren:
‘- houtwerk 80m2 binnendeuren en kozijnen 2 zijdig- overig houtwerk:vensterbank 5m2trapbetimmering 3 m2- sauswerk wanden 424.11 m2- buiten boeideel + neuslatten en sierlijst voorzijde 7m2- waterborden puntje kap 3m2- raam en deurkozijnen 44.44 m1’
2.3.
Voorafgaand aan de werkzaamheden betaalt [eiser] € 3.830,74 en rond 16 juli 2020
€ 1.000,- aan [gedaagde] (totaal € 4.830,74).
2.4.
Op 13 juli 2020 schrijft [eiser] per e-mail aan [gedaagde] dat
‘twijfel is ontstaan over de kwaliteit van het schilderwerk en het halen van de nadere deadline’. [eiser] herhaalt de aangevraagde werkzaamheden en de datum van oplevering van 22 juli 2020. Daarnaast geeft [eiser] aan welke punten hem zijn opgevallen omdat deze niet in orde zijn en verzoekt hij [gedaagde] om eventuele punten die [gedaagde] niet vóór 15 juli 2020 kan afronden, bij hem te melden, zodat [eiser] deze werkzaamheden ten laste van [gedaagde] bij een andere partij kan onderbrengen.
2.5.
Op 16 juli 2020 stuurt [eiser] per WhatsApp aan [gedaagde] onder andere:
‘na aanleiding van het gesprek van gister een korte samenvatting.Schilderwerk betreft voornamelijk nog wat detailpunten het werk is inderdaad voor 70 a 80% af op wat detailpunten na. Alle betrokken partijen hebben gelukkig hetzelfde doel voor ogen communicatie heeft de grootste rol gespeeld in de wrijving.Uitkomst:[gedaagde] & [naam] hervatten het schilderwerk na betaling van het gevraagde tweede voorschot op eindfactuur van €1000,- en gaan er nog even tegenaan om de detailpunten af te maken. Planning is haalbaar.
Na het gesprek hebben we nog even een rondje gelopen opsomming van wat puntjes die we gezamenlijk zijn tegengekomen deze vat ik als als geheugensteuntje nog even samen:(…)’
2.6.
Partijen schrijven elkaar op 19 juli 2020 via WhatsApp onder andere het volgende:
- [gedaagde] :
‘Ik heb nog een dag nodig’- [gedaagde] :
‘Om de laatste punten af te werken. (…) Appen morgen ochtend ff plannen welke dag beste uit komt’- [eiser] :
‘Morgen kan’- [gedaagde] :
‘Ok top dan ben ik er morgen’- [gedaagde] :
‘Komt goed!’- [eiser] :
‘Mag ook eind van deze week’
2.7.
Op 23 juli 2020 geeft [eiser] aan [gedaagde] een lijst met de werkzaamheden die nog niet in orde of afgerond zijn.
2.8.
Partijen schrijven elkaar via WhatsApp onder andere het volgende.
23 juli 2020 (donderdag):
- [gedaagde] :
‘Wou vandaag ff alles na lopen laatste dingen doen kan eventueel ook morgen, weet niet hoe ver ze zijn’
24 juli 2020 (vrijdag):
- [gedaagde] :
‘Hey [eiser] , ik ben iets later. Vriendin had vannacht de hele nacht last van migraine. Ik breng der even naar der moeder zo. ben zsm.’
(…)- [eiser] :
‘Is vervelend maar we verwachten wel dat het uiterlijk zondag af is zodat wij ook tijdig kunnen afmonteren’
26 juli 2020 (zondag):
- [gedaagde] :
‘Ik ben bijna door de lijst heen’- [gedaagde] :
‘Maar krijg er niet helemaal af vandaag’- [gedaagde] :
‘Ik weet niet of ik morgen middag anders ivm werkverkeer die laatste dingen binnen kan afmaken’- [eiser] :
‘Nope vandaag moet het af’
27 juli 2020 (maandag):
- [eiser] :
‘Jo [gedaagde] , er is nog geen 1 appartement af, hoe kan dit?’- [gedaagde] :
‘Ik kan het vanmiddag binnen komen afmaken samen met [naam] . Je gaf aan dat jullie nu binnen afmonteren en plinten afmaken. Ik stel voor dat ik als jullie stoppen de laatste dingen af kom maken samen met [naam] zodat wij Julie niet in de weg zitten! Ik moest de kozijnen afplakken maar die waren nog niet goed uitgehard. Moest veel kozijnen opnieuw doen die goed waren ivm spak. Hoop dat we het zo kunnen oplossen.’- [eiser] : ‘
[gedaagde] graag vandaag je spullen ophalen. Het wordt afgemaakt door een ander’- [eiser] :
‘Er is genoeg tijd geweest om het naar redelijkheid af te maken’- [eiser] :
‘Maar geen gehoor aan gegeven’- [gedaagde] :
‘Kom vandaag me spullen halen’
2.9.
Op 2 augustus 2020 stuurt [gedaagde] een slotfactuur van € 4.899,95 aan [eiser] (hierna: de slotfactuur). [eiser] stuurt per e-mail van 11 augustus 2020 aan [gedaagde] drie pdf bestanden met foto’s en beschrijvingen van de bevindingen van de werkzaamheden die niet in orde of afgerond zijn. [eiser] vraagt daarbij om een reactie en een passende oplossing. Bij e-mail van 14 augustus 2020 protesteert [eiser] tegen de slotfactuur.
2.10.
Bij e-mail van 19 augustus 2020 stelt [eiser] [gedaagde] aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Op 5 oktober 2020 laat [eiser] aan [gedaagde] weten dat de schade is vastgesteld op € 16.099,30 voor herstelwerkzaamheden en sommeert hij [gedaagde] om dit bedrag binnen acht dagen te betalen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 17.143,29. De vordering bestaat uit € 16.099,30 aan hoofdsom, € 108,00 aan wettelijke handelsrente tot de dagvaarding en € 935,99 aan buitengerechtelijke incassokosten, nog te vermeerderen met wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf de dagvaarding en de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.
Hij legt aan de vordering – kort weergegeven – ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] heeft de overeengekomen schilderwerkzaamheden gebrekkig en niet (tijdig) uitgevoerd, waardoor [eiser] schade heeft geleden. De schade bestaat uit herstel- en afrondingswerkzaamheden (€ 16.099,30), wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten (€ 935,99).

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert – samengevat – aan dat het niet mogelijk was om de werkzaamheden tijdig af te ronden, omdat meerdere keren beschadigingen van andere werklieden moesten worden hersteld en er (daardoor) steeds meerwerk bij kwam. Daarnaast is [gedaagde] niet in de gelegenheid gesteld om de werkzaamheden af te maken, doordat [eiser] op 27 juli 2020 heeft aangegeven dat een andere schilder dat zal doen.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 4.899,95, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 16 augustus 2020 en de proceskosten.
4.3.
Hij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat voor de schilderwerkzaamheden nog een factuur van € 4.899,95 open staat, die [eiser] moet betalen. Uit artikel 7:764 BW volgt dat [eiser] ondanks de opzegging van 27 juli 2020, de slotfactuur nog verschuldigd is.
4.4.
[eiser] betwist de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Vast staat dat de partijen hebben afgesproken dat de werkzaamheden uiterlijk op 22 juli 2020 zouden worden opgeleverd en dat deze niet gereed waren toen [eiser] [gedaagde] op 27 juli 2020 liet weten dat hij zijn spullen moest komen halen. Partijen zijn het erover eens dat de foto’s die [eiser] op 11 augustus 2020 per e-mail aan [gedaagde] stuurde (hierna de foto’s), weergeven wat de stand van zaken was toen [gedaagde] moest vertrekken. Uit de foto’s blijkt dat de werkzaamheden gebrekkig en niet afgerond waren. Partijen twisten echter over de vraag of [gedaagde] een redelijke termijn heeft gekregen om de werkzaamheden te herstellen en af te maken en of [gedaagde] enige schadevergoeding aan [eiser] moet betalen (vordering [eiser] ). Ook zijn partijen het niet eens over de vraag of [eiser] de slotfactuur van [gedaagde] nog moet betalen (tegenvordering van [gedaagde] ). Hierna zal worden toegelicht dat [gedaagde] een redelijke termijn heeft gekregen om de werkzaamheden te herstellen en af te maken, waardoor hij schadevergoeding aan [eiser] moet betalen. Daarna wordt besproken dat [eiser] een deel van de slotfactuur nog aan [gedaagde] moet betalen.
Redelijke termijn?
5.3.
De door [gedaagde] uit te voeren werkzaamheden kunnen worden beschouwd als aanneming van werk. Daarop zijn de artikelen 7:750 e.v. BW van toepassing. Uit artikel 7:759 lid 1 BW volgt dat indien werkzaamheden na oplevering gebreken vertonen waarvoor de aannemer aansprakelijk is, de opdrachtgever aan de aannemer de gelegenheid moet geven de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. Oftewel [eiser] had [gedaagde] na 22 juli 2020 nog de gelegenheid moeten geven om de werkzaamheden te herstellen en af te ronden binnen een redelijke termijn.
5.4.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] hem deze gelegenheid niet gegeven. Dat volgt echter niet uit de WhatsAppgesprekken tussen partijen. Via WhatsApp geeft [gedaagde] op 19 juli 2020 aan dat hij nog één dag nodig heeft om de werkzaamheden af te ronden. Daaruit valt af te leiden dat [gedaagde] de afgesproken oplevering van 22 juli 2020 blijkbaar had kunnen halen. Op 23 juli 2020 geeft [eiser] aan [gedaagde] een lijst met werkzaamheden die nog niet in orde of gereed zijn. Via WhatsApp geeft [eiser] aan dat hij verwacht dat het ‘
uiterlijk zondag’(26 juli 2020) af is. Voor de werkzaamheden die na 22 juli 2020 nog niet in orde waren, heeft [eiser] [gedaagde] dus nog een extra termijn van vier dagen gegeven om de werkzaamheden te herstellen en af te ronden.
5.5.
Voor zover [gedaagde] aanvoert dat de termijn van vier dagen niet redelijk zou zijn, heeft hij dit niet voldoende onderbouwd. Volgens [gedaagde] kwam er steeds meerwerk bij door onder andere beschadigingen van andere werklieden aan door hem geschilderde oppervlakken. [gedaagde] heeft echter op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt om welke extra werkzaamheden op welk moment het zou gaan, terwijl [eiser] aangeeft dat het meerwerk zo minimaal was dat daarvoor geen extra tijd nodig was. Nergens blijkt dus uit dat het door [gedaagde] gestelde meerwerk zo omvangrijk was dat daardoor de gegeven termijn van vier extra dagen niet redelijk is. [gedaagde] heeft dus voldoende gelegenheid gekregen om de werkzaamheden te herstellen en af te ronden.
Betaling schadevergoeding door [gedaagde] ?
5.6.
Op grond van artikel 6:74 kan een partij die tekort schiet in de nakoming van een overeenkomst worden verplicht om de schade die zijn wederpartij daardoor lijdt, te vergoeden. Daarvoor is wel nodig dat de tekort schietende partij in verzuim is. Dat wil zeggen dat die partij niet binnen de redelijke termijn die hem nog is gegeven, alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan of een overeengekomen fatale termijn niet heeft gehaald. Aangezien uit de foto’s van 11 augustus 2020 volgt dat de werkzaamheden gebrekkig en niet afgerond zijn, is in dit geval sprake van een tekortkoming in de nakoming door [gedaagde] . Daarnaast is sprake van verzuim (de afgesproken werkzaamheden zijn niet op 22 juli 2020 opgeleverd) en heeft [eiser] [gedaagde] een redelijke termijn gegeven om de werkzaamheden te herstellen en af te maken. Daarom moet [gedaagde] de schade die [eiser] door de wanprestatie van [gedaagde] heeft geleden, vergoeden. Vervolgens is het de vraag wat de hoogte is van de schadevergoeding die [gedaagde] moet betalen.
5.7.
[eiser] vordert € 16.099,30 aan schadevergoeding. [eiser] onderbouwt dit met een offerte van Dienst Schilderwerk en Onderhoud voor herstelwerkzaamheden die [eiser] heeft laten uitvoeren en betaald. De offerte ziet op het opnieuw uitvoeren van (bijna) alle werkzaamheden. Op de zitting heeft [eiser] aangegeven dat veel werkzaamheden opnieuw moesten worden gedaan, doordat onder andere sprake was van druipers en door bijvoorbeeld het gebruik van een ander type verf (ook muren die nog niet helemaal af waren moesten daardoor opnieuw). Verder heeft [eiser] toegelicht waarom de offerte van Dienst Schilder en Onderhoud een stuk hoger is dan het tussen partijen afgesproken bedrag. [eiser] moest de appartementen op 31 juli 2020 opleveren aan zijn opdrachtgever, dus de schilderwerkzaamheden moesten met spoed binnen drie dagen door acht man worden uitgevoerd. Ook vergen herstelwerkzaamheden meer tijd, omdat meer voorbereiding nodig is zoals schuren, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat het bedrag op de offerte heel hoog is en dat het onlogisch is dat alles opnieuw gedaan moest worden. Ook zijn de types van de gebruikte verf doorgegeven aan [eiser] , aldus [gedaagde] .
5.8.
[gedaagde] moet de schade die [eiser] door de wanprestatie heeft geleden vergoeden. Uit het WhatsApp bericht van 16 juli 2020 blijkt dat de werkzaamheden op dat moment voor 70% à 80% af zijn. Anders dan [eiser] meent volgt uit dit bericht niet dat de percentages alleen zien op de vierkante meters die qua sauswerk waren gedaan. In het bericht wordt immers het
‘schilderwerk’in zijn algemeenheid aangehaald. Daarnaast wordt expliciet aangegeven dat [gedaagde] er ‘
nog even tegenaan’zal gaan om
‘de detailpunten’af te maken. De wanprestatie van [gedaagde] is dus dat het werk niet 100%, maar slechts gedeeltelijk (in ieder geval voor 70% à 80%) afgerond en niet in orde was. Het uitgangspunt is daarom dat de kosten voor het herstellen en afronden van het overige deel, voor zover dit niet al voor 27 juli 2020 was gedaan, voor rekening van [gedaagde] komen. Gezien het voorgaande uitgangspunt, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat het noodzakelijk was om (bijna) alle werkzaamheden over te laten doen voor het herstellen van de schade. [gedaagde] hoeft daarom niet het volledige bedrag van de offerte voor de herstelwerkzaamheden te betalen. Echter acht de kantonrechter het wel aannemelijk dat de herstelwerkzaamheden, in verhouding tot de tussen partijen afgesproken prijs voor de werkzaamheden, duurder zijn. De werkzaamheden moesten immers met spoed worden uitgevoerd en daarbij was meer voorbereiding nodig (zoals schuren). Gezien het voorgaande gaat de kantonrechter ervan uit dat 80% van de offerte voor de herstelwerkzaamheden ziet op werkzaamheden die
daadwerkelijknodig waren voor het herstellen en afronden van de werkzaamheden. Oftewel [gedaagde] moet € 12.879,44 aan schadevergoeding aan [eiser] betalen.
Betaling slotfactuur door [eiser] ?
5.9.
[gedaagde] vordert betaling van de slotfactuur van € 4.899,95 die ziet op het openstaande bedrag voor zijn werkzaamheden, waarbij ook wat meer- en minderwerk is meegenomen. Het uitgangspunt is dat [eiser] de overeenkomst moet nakomen en dus moet betalen voor de werkzaamheden die zijn afgesproken en uitgevoerd. Voor zover [eiser] een beroep doet op opschorting, gaat dat beroep namelijk niet op omdat nakoming door [gedaagde] blijvend onmogelijk is. Indien [eiser] de slotfactuur niet meer had willen betalen, had hij de overeenkomst (gedeeltelijk) moeten ontbinden en dat heeft hij niet gedaan. Het voorgaande uitgangspunt, staat los van de hiervoor besproken schadevergoeding die [gedaagde] moet betalen voor de gebrekkige uitvoering van de werkzaamheden. Voor zover de slotfactuur ziet op werkzaamheden die niet zijn uitgevoerd, is dat deel van de factuur niet opeisbaar waardoor [eiser] dat deel niet hoeft te betalen.
5.10.
Overigens is het door [gedaagde] aangehaalde artikel 7:764 BW voor betaling van de slotfactuur niet relevant. Dit artikel ziet immers op een opzegging, die volgens [gedaagde] op 27 juli 2020 door [eiser] heeft plaatsgevonden. De overeenkomst was op dat moment echter al geëindigd, omdat 22 juli 2020 als datum voor oplevering was afgesproken. Ook het beroep van [eiser] op schuldeisersverzuim slaagt niet. [gedaagde] heeft de mogelijkheid tot nakoming (betaling) door [eiser] namelijk niet belemmerd
5.11.
Aangezien aan de hand van de foto’s niet precies kan worden gereconstrueerd welke werkzaamheden niet en welke werkzaamheden wel (maar deels gebrekkig) zijn uitgevoerd, wordt de overeenstemming daarover (in de correspondentie) tussen partijen als uitgangspunt genomen. Uit het WhatsAppbericht van 16 juli 2020 volgt dat de werkzaamheden op dat moment voor 70% à 80% af zijn en alleen nog detailpunten moeten worden afgemaakt. Vast staat dat [eiser] daarna op 23 juli 2020 aan [gedaagde] een lijst heeft overhandigd met werkzaamheden die nog niet in orde waren. Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat daarna nog enkele punten van de lijst zijn afgerond. Daarom gaat de kantonrechter er vanuit dat de slotfactuur voor 80% ziet op werkzaamheden die zijn uitgevoerd. Dat betekent dat [eiser] 80% van de slotfactuur, oftewel € 3.919,96 moet betalen aan [gedaagde] .
Conclusie
5.12.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] gedeeltelijk zal toewijzen: [gedaagde] moet € 12.879,44 aan schadevergoeding betalen, te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke handelsrente. Aangezien 80% van de hoofdsom wordt toegewezen en [eiser] niet heeft gesteld vanaf wanneer de wettelijke handelsrente tot de dagvaarding is berekend, wordt 80% van het gevorderde bedrag aan wettelijke handelsrente tot de dagvaarding toegewezen. De tegenvordering van [gedaagde] wijst de kantonrechter ook gedeeltelijk toe: [eiser] moet nog € 3.919,96 van de slotfactuur betalen aan [gedaagde] , te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke handelsrente.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.13.
[eiser] maakt aanspraak op € 935,99 voor de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief, aangezien de gevorderde hoofdsom niet volledig wordt toegewezen. De kantonrechter zal het bedrag daarom toewijzen tot het wettelijke tarief.
Proceskosten
5.14.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 12.879,44, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag van € 86,40 tot de dagvaarding en vanaf de dagvaarding tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van
€ 903,80;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 3.919,96, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. de Regt en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter