ECLI:NL:RBNHO:2021:4988

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
15/860101-17 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor valsheid in geschrift in de zaak tegen een directeur van een bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1960, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift. De tenlastelegging betrof het opmaken van een arbeidsovereenkomst en twee werkgeversverklaringen met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken. De verdachte, die als directeur van een bedrijf fungeerde, zou samen met anderen valse documenten hebben opgemaakt ten behoeve van een hypotheekaanvraag van een medeverdachte. De officier van justitie vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na het horen van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank overwoog dat er vraagtekens geplaatst konden worden bij het bestaan van een dienstverband tussen de verdachte's bedrijf en de medeverdachte, en dat de documenten die in de tenlastelegging waren vermeld, niet als vals konden worden aangemerkt op basis van de beschikbare bewijsstukken.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij de documenten valselijk had opgemaakt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats in de locatie Haarlemmermeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860101-17 (P)
Uitspraakdatum: 18 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 31 mei, 3 en 4 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Vandervoodt, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 2 januari 2017 te Schiedam en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
- een arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam] d.d. 15 februari 2016;
- een werkgeversverklaring van [bedrijfsnaam] d.d. 13 september 2016;
- een werkgeversverklaring van [bedrijfsnaam] d.d. 28 september 2016;
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van twee jaar en tot een taakstraf van 120 uur, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.

4.Vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte wordt verweten dat hij (in de hoedanigheid van directeur van [bedrijfsnaam] , verder te noemen [bedrijfsnaam] ) samen met een ander of anderen valse documenten heeft opgemaakt ten behoeve van een hypotheekaanvraag van [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), te weten een arbeidsovereenkomst en twee werkgeversverklaringen.
[medeverdachte] heeft deze documenten gebruikt om een hypotheek op haar woning te verkrijgen.
Volgens de officier van justitie is sprake van een ‘fake dienstverband’ tussen [bedrijfsnaam] en [medeverdachte] . Verdachte ontkent dit en heeft verklaard dat [medeverdachte] daadwerkelijk werkzaamheden voor [bedrijfsnaam] heeft verricht. Dit deed zij voornamelijk vanuit huis. Zij moest, zo heeft verdachte verklaard, voor [bedrijfsnaam] en een andere opdrachtgever (een groot aantal) huurcontracten invullen en ‘updaten’.
De rechtbank stelt vast dat [bedrijfsnaam] een bestaand bedrijf is met ongeveer zes werknemers, dat ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel en bekend is bij de Belastingdienst. [bedrijfsnaam] heeft voor [medeverdachte] een bedrag van € 5.228,-- als bruto loon over 2016 aan de Belastingdienst opgegeven.
[medeverdachte] heeft verklaard dat ze 14 uur per week voor [bedrijfsnaam] werkte en dat haar werkzaamheden bestonden uit het opmaken en het ‘updaten’ van huurcontracten. Deze werkzaamheden verrichtte ze voornamelijk vanuit huis. In haar woning is een voorbeeld van een huurcontract (sjabloon) aangetroffen.
[medeverdachte] heeft verder het kantoor van [bedrijfsnaam] , waar zij een enkele keer is geweest, beschreven. Deze beschrijving komt overeen met de beschrijving die verbalisanten hebben gegeven van het kantoor aan de [adres] .
Op basis van de inhoud van het dossier kunnen vraagtekens worden geplaatst bij het bestaan van een dienstverband tussen [bedrijfsnaam] en [medeverdachte] en daarmee bij de echtheid van de in de tenlastelegging vermelde documenten, waarvan verdachte heeft verklaard deze te hebben opgemaakt. Daarbij wijst de rechtbank op het feit dat het aantal uren dat [medeverdachte] volgens de arbeidsovereenkomst per week voor [bedrijfsnaam] werkte (14 of 16 uur) en de hoogte van het loon niet in verhouding lijken te staan tot de aard en omvang van de door haar uit te voeren werkzaamheden. Ook is ter zitting niet geheel duidelijk geworden wat het invullen en/of updaten van huurcontracten nu precies inhield en is er een onjuiste bruto loonopgave over 2016 door [bedrijfsnaam] bij de Belastingdienst gedaan. Tot slot hebben andere werknemers van [bedrijfsnaam] verklaard dat zij [medeverdachte] niet kennen, waarbij overigens niet valt uit te sluiten zij haar niet kenden omdat ze veelal thuis werkte. Al deze aanknopingspunten zijn echter, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet voldoende om daaraan het wettig bewijs te kunnen ontlenen dat er geen sprake is geweest van een
echtdienstverband en dat het dus niet anders kan dan dat de daarmee verband houdende, in de tenlastelegging vermelde stukken vals zijn en door verdachte valselijk zijn opgemaakt. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2021.