In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Turk Havayollari A.O., wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Jeddah via Istanbul op 24 en 25 juli 2019. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 4.800,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een brandstofstoring op Schiphol, die leidde tot annuleringen en vertragingen van meerdere vluchten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie volgens de Verordening. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van een brandstofstoring, een buitengewone omstandigheid die niet inherent is aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de vordering van de passagiers daarom werd afgewezen.
De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, die ongelijk kregen in hun vordering. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moesten worden betaald, ongeacht een eventuele hoger beroep.