ECLI:NL:RBNHO:2021:4963

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
8389302 \ CV EXPL 20-2570
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door brandstofstoring op Schiphol

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Turk Havayollari A.O., wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Jeddah via Istanbul op 24 en 25 juli 2019. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 4.800,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een brandstofstoring op Schiphol, die leidde tot annuleringen en vertragingen van meerdere vluchten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie volgens de Verordening. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van een brandstofstoring, een buitengewone omstandigheid die niet inherent is aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de vordering van de passagiers daarom werd afgewezen.

De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, die ongelijk kregen in hun vordering. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moesten worden betaald, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8389302 \ CV EXPL 20-2570
Uitspraakdatum: 16 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
5.
[passagier sub 5]
6.
[passagier sub 6]
7.
[passagier sub 7]
8.
[passagier sub 8]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Flightlaw
tegen
de buitenlandse vennootschap
Turk Havayollari A.O.
statutair gevestigd te Ankara (Turkije) mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. H. Bulut-Yazir

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 10 maart 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Istanbul (Turkije) naar Jeddah (Saudi Arabië) op 24 en 25 juli 2019.
2.2.
Op 24 juli 2019 zijn te Amsterdam-Schiphol Airport problemen ontstaan vanwege een brandstofstoring.
2.3.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Istanbul (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 4.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 885,72, te verhogen met de btw, aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging op de eindbestemming gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van de passagiers opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. De passagiers zijn door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten en evenmin om nog producties te overleggen.
4.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder zowel de conclusie van antwoord als de conclusie van dupliek niet tijdig heeft ingediend, zodat deze proceshandelingen op grond van artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dienen te vervallen. De kantonrechter gaat voorbij aan deze stelling aangezien alle processtukken, conform het procesreglement, tijdig zijn ingediend.
4.4.
Voor zover de passagiers stellen dat de vervoerder gehouden is tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening, omdat hij reeds andere passagiers met hetzelfde vluchtschema wel heeft gecompenseerd, volgt de kantonrechter deze stelling niet. Dat de vervoerder heeft gemeend een aantal passagiers te moeten compenseren maakt niet automatisch dat in de onderhavige zaak tot het oordeel wordt gekomen dat ook de passagiers in de onderhavige zaak moeten worden gecompenseerd.
4.5.
De vervoerder voert aan dat passagier sub 1 en passagier sub 2 niet voorkomen in de dagvaarding en de producties. De passagiers erkennen dit bij conclusie van repliek en stellen dat sprake is van een schrijffout in plaats van [naam X] is de naam [naam Y] in de dagvaarding opgenomen. Op grond van artikel 45 Rv dient het exploot van dagvaarding op straffe van nietigheid (onder meer) de (juiste) naam van de eisende partij dient te vermelden. Uit de jurisprudentie volgt dat indien de vergissing voor de gedaagde kenbaar was, de gedaagde door deze vergissing en de rectificatie daarvan niet wordt benadeeld of in zijn verdediging wordt geschaad, en de rectificatie tijdig plaatsvindt dit niet tot nietigheid van de dagvaarding hoeft te leiden. De kantonrechter is van oordeel dat aan genoemde vereisten is voldaan zodat dit verweer niet tot de in artikel 120 Rv bedoelde nietigheid van de dagvaarding kan leiden.
4.6.
Voorts voert de vervoerder aan dat geen document is overgelegd die kwalificeert als ticket/e-ticket, zodat niet is gebleken dat sprake is van een vervoersovereenkomst tussen de passagiers en de vervoerder. Uit het arrest van het Hof van 24 oktober 2019, C-756/18 volgt:
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, en met name artikel 3, lid 2, onder a), moet aldus worden uitgelegd dat aan passagiers van een vlucht met drie uur of meer vertraging bij aankomst die over een bevestigde boeking voor die vlucht beschikken, de compensatie uit hoofde van die verordening niet mag worden geweigerd louter op grond dat zij in het kader van hun vordering tot compensatie niet hebben aangetoond, met name door middel van de instapkaart, dat zij voor de betrokken vlucht aanwezig waren bij de incheckbalie, tenzij wordt aangetoond dat deze passagiers niet met de vertraagde vlucht in kwestie zijn vervoerd, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de passagiers met de door hen overgelegde productie 3 (zeer) summierlijk maar voldoende hebben aangetoond dat zij over een bevestigde boeking voor de vluchten beschikten. Het is derhalve aan de vervoerder om te onderbouwen dat de passagiers niet zijn meegevlogen met de vlucht. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is. De kantonrechter gaat dan ook aan dit verweer voorbij.
4.7.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.8.
De vervoerder beroept zich op buitengewone omstandigheden en voert hiertoe aan dat er op 24 juli 2019 problemen waren ontstaan op Schiphol door een storing bij het bedrijf Aircraft Fuel Supply, het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de brandstofvoorziening op de luchthaven. Tal van vliegtuigen konden daardoor geen brandstof tanken, met annuleringen en vertragingen tot gevolg. Ook de dagen erna kampte het vliegverkeer nog met vertragingen en werden meer dan honderd vluchten van diverse luchtvaartmaatschappijen geannuleerd. Zowel aankomende als vertrekkende vluchten mochten niet vliegen. Door de enorme chaos op Schiphol konden de vliegtuigen de volgende dag (25 juli 2019) nog steeds niet volgens schema vliegen. Ook inkomende vluchten hadden last van deze storing. Schiphol had door de wachtende vliegtuigen nauwelijks ruimte voor inkomende vluchten. De voorafgaande vlucht stond gepland om 16:10 uur vanuit Istanbul te vertrekken. De vlucht kreeg echter meerdere malen, vanwege de brandstofstoring, een nieuwe CTOT opgelegd waarna het toestel uiteindelijk pas om 23:18 uur mocht vertrekken. Als gevolg hiervan is de onderhavige vlucht ook met vertraging uitgevoerd. De brandstofstoring kan niet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. Het betreft hier een van buiten komende oorzaak waarop de vervoerder geen invloed kan uitoefenen, aldus de vervoerder.
4.9.
De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden een aantal nieuwberichten en een aantal e-mailberichten verzonden door de Customer Support afdeling van Schiphol overgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat daarmee voldoende is komen vast te staan dat sprake was van een brandstofstoring te Schiphol. Voorts heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat het toestel tijdig gereed stond voor vertrek, maar dat het oorspronkelijke slot van de voorafgaande vlucht is ingetrokken waarna meerdere malen een nieuwe CTOT is opgelegd. De vervoerder heeft daarbij voldoende toegelicht dat CTOT’s zijn opgelegd vanwege de brandstofstoring te Schiphol. Dat er wel vliegbewegingen waren te Schiphol dan wel dat de brandstofstoring om 21:24 uur opgelost zou zijn maakt dit niet anders. De luchtverkeersleiding heeft een nieuwe CTOT opgelegd aan de voorafgaande vlucht die de vervoerder dient op te volgen. De vervoerder kan niet zelf beslissen eerder te vertrekken en moet de instructie van de luchtverkeersleiding opvolgen. Niet gebleken is dat een nieuw CTOT op verzoek van de vervoerder is opgelegd. De brandstofstoring en de daaruit voortvloeiende consequenties zijn dan ook niet te kwalificeren als een gebeurtenis die inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering van de vervoerder, zodat het besluit van de luchtverkeersleiding een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening oplevert. Deze omstandigheden werken naar het oordeel van de kantonrechter door op de onderhavige vlucht. Uit het overgelegde vluchtrapport volgt immers dat de vlucht in kwestie met 311 minuten vertraging is uitgevoerd vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht. De vervoerder heeft daarnaast gemotiveerd weersproken dat de passagiers bij een tijdige uitvoering van het eerste deel van de vlucht ook met vertraging op de eindbestemming zouden zijn aangekomen, omdat het tweede deel van de vlucht eveneens met vertraging is uitgevoerd. Uit hetgeen de vervoerder aanvoert, en uit het vluchtrapport, volgt dat de aansluitende vlucht heeft gewacht op de vlucht vanuit Amsterdam-Schiphol Airport.
4.10.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen. Uit het voorgaande volgt dat de vervoerder geen invloed heeft gehad om de omstandigheden die aan de vertraging ten grondslag liggen. De vervoerder heeft daarbij gemotiveerd weersproken dat hij de passagiers had kunnen omboeken naar een andere vlucht. De vervoerder heeft de aansluitende vlucht laten wachten op de passagiers. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 622,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter