ECLI:NL:RBNHO:2021:4962

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
8330162 \ CV EXPL 20-1787
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieplicht luchtvaartmaatschappij bij vertraagde vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft Flightright GMBH, een rechtspersoon naar Duits recht, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die luchtvaartmaatschappijen verplicht om compensatie te betalen bij langdurige vertraging van vluchten. De feiten van de zaak zijn als volgt: de passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Düsseldorf via Amsterdam naar Anchorage, Alaska. De vlucht van Düsseldorf naar Amsterdam was vertraagd, wat leidde tot een vordering van Flightright voor compensatie van € 1.200,00, vermeerderd met rente en kosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder compensatie verschuldigd kan zijn, zelfs als de vertraging niet direct door de vervoerder is veroorzaakt. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de luchtverkeersleiding dwongen om de capaciteit van de luchthaven te beperken. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Flightright afgewezen en de proceskosten voor rekening van Flightright gesteld. De beslissing benadrukt de complexiteit van aansprakelijkheid in luchtvaartzaken, vooral wanneer meerdere luchtvaartmaatschappijen betrokken zijn en wanneer buitengewone omstandigheden een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8330162 \ CV EXPL 20-1787
Uitspraakdatum: 16 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van Duitsland
Flightright GMBH
gevestigd te Hamburg (Duitsland)
eiseres
hierna te noemen Flightright
gemachtigde mr. H. Yildiz (Weiss Legal)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLM Cityhopper B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
Flightright heeft bij dagvaarding van 31 januari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Flightright heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers [passagier 1] en [passagier 2] (hierna: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan zij vervoerd diende te worden van Düsseldorf (Duitsland) via Amsterdam-Schiphol Airport en Minneapolis (Verenigde Staten) naar Anchorage, Alaska (Verenigde Staten) op 11 februari 2018.
2.2.
De vlucht van Düsseldorf naar Amsterdam-Schiphol Airport (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd.
2.3.
De passagiers hebben hun gepretendeerde vorderingsrecht overgedragen aan Flightright. Flightright heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Flightright vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
Flightright heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Flightright stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt -zover relevant- bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de vervoerder compensatie verschuldigd is in verband met de gestelde vertraging. De vertraging is ontstaan op een vlucht waarbij het eerste deel van de vlucht door de vervoerder is uitgevoerd en de aansluitende twee vluchten door Delta Air Lines.
4.3.
De vervoerder voert aan dat de passagiers een vervoersovereenkomst hebben gesloten met Delta Air Lines. Alleen de vlucht van Düsseldorf naar Amsterdam-Schiphol Airport is feitelijk door de vervoerder uitgevoerd. Daarbij was sprake van code-share voor dit deel van de vlucht. De vervoerder zou de passagiers dan ook enkel naar Amsterdam-Schiphol Airport vervoeren. De vervoerder heeft geen enkele betrokkenheid bij de andere vluchten gehad en voert ook geen intercontinentale vluchten uit. De vervoerder kan enkel worden aangemerkt als de ‘operating carrier’ van de vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport. In de relatie tussen de passagiers en de vervoerder was Amsterdam-Schiphol Airport de eindbestemming. Deze vlucht is met een vertraging van slechts 1 uur en 20 minuten uitgevoerd. De vordering tot compensatie ligt dan ook voor afwijzing gereed, aldus de vervoerder.
4.4.
De Verordening bepaalt in artikel 3 lid 5 dat deze van toepassing is
“op elke luchtvaartmaatschappij die eenvlucht
uitvoert en vervoer aanbiedt aan passagiers als bedoeld in de leden 1 en 2. Indien de luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert geen overeenkomst heeft met de passagier, doch activiteiten uitvoert die onder deze verordening vallen, wordt zij geacht dit te doen namens de persoon die een overeenkomst heeft met die passagier.”Daarnaast volgt uit de Verordening en jurisprudentie dat passagiers van vertraagde vluchten aanspraak kunnen maken op compensatie wanneer zij hun eindbestemming drie of meer uren na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijke aankomsttijd bereiken. In het Folkerts-arrest heeft het Hof geoordeeld dat voor de toepassing van de in artikel 7 Verordening voorziene forfaitaire compensatie, in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen enkel de vertraging van belang is die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming, omdat het ongemak bij vertraagde vluchten zich voordoet op die eindbestemming.
4.5.
De kantonrechter begrijpt dat Flightright niet betwist dat alleen voor de vlucht van Düsseldorf naar Amsterdam-Schiphol Airport sprake is geweest van code-sharing, maar dat Flightright stelt dat de vervoerder gehouden is tot betaling van compensatie omdat de vertraging is ontstaan tijdens de uitvoering van dit deel van de vlucht. Aldus de vlucht die door de vervoerder is uitgevoerd.
4.6.
Anders dan de vervoerder aanvoert is niet gebleken dat geen sprake zou zijn van rechtstreeks aansluitende vluchten. De vluchten zijn immers als één boeking gekocht. De aansluitende twee vluchten zijn echter uitgevoerd door Delta Air Lines. Uit het arrest Wirth c.s./Thompson Airways (HvJ EU 4 juli 2018, C-532/17) volgt “
dat de maatschappij die, in het kader van haar passagiersvervoer, besluit een bepaalde vlucht uit te voeren en daarvan tevens het traject vaststelt en hierdoor ter attentie van belangstellenden een aanbod van luchtvervoer creëert, moet worden beschouwd als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.” Hieruit volgt dat van belang is welke luchtvaartmaatschappij het traject vaststelt en het aanbod creëert. Niet weersproken is dat de vervoerder geen invloed heeft gehad op het vluchtplan van de passagiers en dat de vervoerder de aansluitende vluchten niet heeft geaccepteerd. Evenmin is de vervoerder aan te merken als de contractuele partij. Nu Flightright verder niet heeft aangetoond dat de vervoerder heeft aanvaard dat het eerste deel van de vliegreis deel uitmaakt van meerdere vluchten, zijn er onvoldoende aanknopingspunten om Anchorage aan te merken als de eindbestemming ten aanzien van de vervoerder. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat Delta Air Lines het gehele traject heeft vastgesteld en heeft aangeboden aan de passagiers. Het is ook Delta Air Lines geweest die de passagiers heeft vervoerd naar de daadwerkelijke eindbestemming. Met de vervoerder is de kantonrechter dan ook van oordeel dat in de onderlinge verhouding tussen de passagiers en de vervoerder Amsterdam-Schiphol Airport de eindbestemming is van de passagiers.
4.7.
In het arrest in de zaak C367/20 (HvJ EU 12 november 2020: ECLI:EU:C:2020:909), is echter door het Hof bevestigd dat dit niet betekent dat de passagiers de vervoerder niet kunnen aanspreken ten aanzien van het betalen van compensatie. Zo volgt uit het arrest onder meer:

Wat de vraag betreft wie aansprakelijk is voor de betaling van de compensatie die verschuldigd is in geval van langdurige vertraging bij aankomst van rechtstreeks aansluitende vluchten, zoals die in het hoofdgeding, heeft het Hof verduidelijkt dat elke luchtvaartmaatschappij die ten minste één van deze rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd deze compensatie verschuldigd is, ongeacht of de door haar uitgevoerde vlucht al dan niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen (zie in die zin ook het arrest van 11 juli 2019, České aerolinie, C502/18, EU:C:2019:604, punten 2026).”
4.8.
De vervoerder is dan ook mede compensatie plichtig. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.9.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeerbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.10.
De vervoerder heeft daartoe aangevoerd dat de vlucht onderdeel uitmaakt van de rotatievlucht Amsterdam-Düsseldorf-Amsterdam. Het toestel waarmee de onderhavige rotatie is uitgevoerd is met een vertraging van 18 minuten vanuit Amsterdam vertrokken en met een vertraging van 6 minuten te Düsseldorf gearriveerd. De luchthaven Schiphol had op 11 februari 2018 te kampen met zeer slechte weersomstandigheden, te weten harde wind en windstoten. Vanwege deze slechte weersomstandigheden heeft de luchtverkeersleiding de capaciteit van de luchthaven beperkt. De luchtverkeersleiding heeft Eurocontrol op de hoogte gesteld en verzocht minder luchtverkeer toe te laten naar de luchthaven. Uit de regulatie van Eurocontrol volgt dat er vanwege de weersomstandigheden omstreeks het geplande moment van aankomst (08:15 uur UTC) slechts 32 vluchten per uur mochten aankomen op Schiphol. Onder normale omstandigheden zijn dit 70 vluchten per uur. Het onderhavige toestel kreeg om 05:15 uur UTC een CTOT opgelegd. De CTOT is vervolgens verschillende keren herzien. Het toestel kreeg uiteindelijk om 08:27 uur UTC, dus met een vertraging van 1 uur en 12 minuten toestemming om van de gate te vertrekken. De vlucht is vervolgens zo spoedig mogelijk uitgevoerd en met een vertraging van 1 uur en 20 minuten op Schiphol aangekomen. De vervoerder heeft geen invloed kunnen uitoefenen op de maatregelen die de luchtverkeersleiding treft naar aanleiding van de aangekondigde slechte weersomstandigheden. De vervoerder moet daarbij de instructie van de luchtverkeersleiding opvolgen. Geen enkel toestel mag vertrekken of een vlucht vervolgen zonder dat de bemanning daartoe toestemming heeft verkregen van de lokale luchtverkeersleiding, aldus de vervoerder. Gelet op het voorgaande is de onderhavige vertraging het gevolg van omstandigheden die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop de vervoerder geen daadwerkelijke invloed kon uitoefenen, aldus nog steeds de vervoerder
4.11.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder met de door hem overgelegde producties voldoende heeft onderbouwd dat de vlucht met vertraging is uitgevoerd vanwege CTOT’s opgelegd door de luchtverkeerleiding, naar aanleiding van de weersomstandigheden (vertragingscode 84). Wanneer een vlucht een CTOT opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd. Niet is gebleken dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. Daarbij heeft de vervoerder gemotiveerd weersproken dat de vertraging is ontstaan, omdat de vervoerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omdraaitijd van de vlucht dan wel vanwege de 6 minuten vertraging van de voorafgaande vlucht. Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval de opgelegde CTOT dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Een CTOT is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. Voldoende gebleken is dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht. De passagiers hebben immers door deze vertraging de aansluitende vlucht gemist. De vertraging van de passagiers op de eindbestemming is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.12.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft onbetwist betoogd dat hij geen invloed kan uitoefenen op het weer en de luchtverkeersleiding en dat de vlucht alsnog zo spoedig mogelijk is uitgevoerd. Tussen de aansluitende vluchten was een overstaptijd van 1 uur en 25 minuten gepland. De minimale overstaptijd op Schiphol was voor deze vlucht 50 minuten. Er was dus sprake van een reservetijd van 35 minuten bovenop de overstaptijd, hetgeen door de kantonrechter als voldoende wordt gekwalificeerd. De vervoerder heeft daarnaast onbetwist aangevoerd dat de passagiers zijn omgeboekt naar de eerst beschikbare alternatieve vlucht. In de gegeven omstandigheden kon er dan ook niet meer van de vervoerder worden verwacht. Gelet op het voorgaande zal de vordering van Flightright worden afgewezen.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van Flightright, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van Flightright, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Flightright tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt Flightright tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter