In deze zaak hebben de passagiers een vervoersovereenkomst gesloten met Lufthansa German Airlines voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Istanbul via Frankfurt op 6 en 7 augustus 2019. De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt had een vertraging, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Istanbul misten. De passagiers hebben compensatie van de vervoerder geëist vanwege de vertraging, maar de vervoerder weigerde dit. De passagiers hebben hun verzoek gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De kern van het geschil was of de vervoerder compensatie verschuldigd was voor de vertraging van meer dan drie uur. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van het oorspronkelijke slot door de luchtverkeersleiding vanwege slechte weersomstandigheden in Frankfurt. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat de passagiers geen recht hadden op compensatie.
De kantonrechter wees het verzoek van de passagiers af en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. De beslissing werd genomen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.