ECLI:NL:RBNHO:2021:4956

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
15.170237.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor meerdere gewelddadige overvallen en diefstallen met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere gewelddadige overvallen en diefstallen. De verdachte werd beschuldigd van een ramkraak op een supermarkt in Haarlem op 4 april 2020, waarbij hij met een auto door de winkelpui reed en geldcassettes heeft gestolen. Daarnaast was hij betrokken bij een gewelddadige overval op een supermarkt in Alkmaar op 20 mei 2020, waarbij hij en een mededader onder bedreiging van een vuurwapen geld hebben gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en heeft hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van acht maanden, alsook tot een PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen). De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers van de overvallen. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard, maar de verdachte is schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.170237.20 (P)
Uitspraakdatum: 21 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 8 maart 2021, 27 mei 2021 en 7 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
( [adres] ,
thans gedetineerd in [DJI] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, gedaan ter terechtzitting van 8 maart 2021, en na een toegestane wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv, ter terechtzitting van 7 juni 2021, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks 4 april 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (te weten € 4.532), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [supermarkt] Haarlem, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen de op dat moment werkzame werknemer(s) van [supermarkt] Haarlem, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen, althans eenmaal, met (behulp van) een (personen)auto in te rijden tegen/op de pui van voornoemd pand en/of (vervolgens) onder bedreiging van voornoemde medewerkers met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, diverse geldlades (behorend bij de binnen aanwezige pinautomaat) en/of kassalades mee te nemen;
en/of
hij op of omstreeks 4 april 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, € 4.532, in elk geval een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan [supermarkt] Haarlem, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking
2
hij op of omstreeks 20 mei 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2, althans een of meerdere geldcassettes (voorzien van een totaalbedrag van € 2.600) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [supermarkt] Alkmaar, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen de op dat moment aanwezige werknemers en/of klanten van [supermarkt] Alkmaar (waaronder medewerker [benadeelde partij 2] en/of medewerker [benadeelde partij 3] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( meermalen) te dreigen met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- die voornoemde [benadeelde partij 2] (met kracht en/of gebalde) vuist te slaan tegen het hoofd, althans tegen het lichaam en/of
- die voornoemde [benadeelde partij 3] met een vuurwapen, althans met een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of met een hand op het hoofd te slaan en/of
- ( met kracht) een winkelwagen omver te gooien;
3
hij op of omstreeks 26 april 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een scooter (van het merk [merk] , type [type] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

2.Voorvragen

2.1.
Beoordeling van de gewijzigde tenlastelegging
De wijziging van de tenlastelegging leidt ertoe dat feit 1 cumulatief/alternatief is ten laste gelegd doordat tussen de omschrijvingen van diefstal met (bedreiging met) geweld en diefstal met braak de woorden ‘en/of’ zijn geplaatst.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Een dagvaarding moet niet alleen duidelijk zijn opgesteld, zodat de verdachte kan begrijpen waarvoor hij precies wordt vervolgd, maar moet ook – los van de concrete feiten en omstandigheden – juridisch technisch gezien kunnen leiden tot een schuldigverklaring.
Wanneer de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld een (cumulatieve) bewezenverklaring onmogelijk maakt, is daarvan geen sprake. De officier van justitie heeft betoogd dat ieder van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten bewezen verklaard zou kunnen worden, waarbij sprake zou zijn van eendaadse samenloop. De rechtbank deelt deze opvatting niet. Zou de rechtbank ieder van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten bewezen achten, dan zou zij dezelfde wegnemingshandeling tweemaal bewezen achten. Weliswaar is artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) daarop naar de letter niet van toepassing, aangezien geen sprake is van een vervolging wegens een feit waarvoor verdachte reeds eerder is veroordeeld, maar een bewezenverklaring van beide feiten zou wel indruisen tegen de ratio van ne bis in idem. Een verdachte mag niet tweemaal voor hetzelfde feit worden vervolgd, maar hij mag ook niet tweemaal voor hetzelfde feit schuldig worden verklaard. Nu de rechtbank een bewezenverklaring van beide cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten om deze reden uitgesloten acht, is zij van oordeel dat de dagvaarding nietig is voor zover deze cumulatief is geformuleerd. De rechtbank zal de dagvaarding daarom ten aanzien van het woordje ‘en’ waardoor de feiten onder 1 cumulatief worden tenlastegelegd, nietig verklaren, en voor het overige geldig verklaren.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 eerste én tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld en het medeplegen van diefstal door middel van braak.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op grond van het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte, en de conclusies van het NFI hierover in combinatie met de overige bewijsmiddelen in het dossier, vaststaat dat verdachte één van de daders is geweest van de overval/ramkraak op de [supermarkt] in Haarlem. Het feit dat de daders, blijkens de camerabeelden, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich hadden, in combinatie met het met een auto in volle vaart rammen van de winkelpui en vervolgens de winkel binnenrijden, wetende dat daar op dat moment medewerkers aanwezig waren, maakt dat er een bewezenverklaring kan volgen van diefstal met bedreiging met geweld tegen personen. Daarnaast is de auto ook gebruikt om zich de toegang tot de winkel te verschaffen. De officier van justitie heeft ook gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2, de overval op de [supermarkt] in Alkmaar. Op grond van de aangiftes, de betrokkenheid bij de diefstal van de vluchtscooter zoals die blijkt uit het onderzoek, de stemherkenning door verbalisant [verbalisant] en het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte op de geldcassettes, kan dit feit wettig en overtuigend worden bewezen.
De officier van justitie heeft tot slot gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 3, het medeplegen van de diefstal van een scooter. Op grond van onder meer de camerabeelden waarop de diefstal is te zien en de herkenning van verbalisanten, kan de conclusie worden getrokken dat verdachte één van de daders is van deze diefstal.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integraal vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de overval op de [supermarkt] in Haarlem is de raadsvrouw van mening dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte één van de daders is geweest.
Dat er DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen op de [pet] die is gevonden op de plaats delict, kan worden verklaard uit het feit dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] goede vrienden zijn. De medeverdachte heeft de pet gekregen van zijn buurjongen, een kickbokser, en verdachte heeft die pet ook wel eens in zijn handen gehad. Ook het glasspoor van de ruit van de entreedeur van de [supermarkt] , dat is gevonden in een handschoen die is aangetroffen in de woning van verdachte, kan niet bijdragen tot het bewijs dat verdachte een dader van de overval is geweest. De bestuurder van de auto die op de camerabeelden is te zien en waarvan men aanneemt dat hij verdachte is, draagt namelijk handschoenen die niet overeenkomen met de handschoenen die bij verdachte thuis zijn aangetroffen.
Wanneer de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte wel één van de daders is, kan er alleen een bewezenverklaring volgen voor het medeplegen van diefstal met braak, maar niet voor het medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld tegen personen. Immers, het met een auto door de pui van een winkel rijden levert alleen braak op en omdat er ook verder geen geweldshandelingen zijn gepleegd, dient er vrijspraak te volgen van het onder 1, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsvrouw dat de enige aanwijzing die zou kunnen duiden op betrokkenheid van verdachte bij deze overval, het DNA-spoor van verdachte is, dat is aangetroffen op een geldcassette van de [supermarkt] die een dag na de overval is gevonden in [plaats] . Verdachte heeft over de aanwezigheid van zijn DNA op de geldcassette een aannemelijke verklaring afgelegd, namelijk dat hij twee geldcassettes heeft zien liggen toen hij ’s ochtends op weg was naar zijn vriendin en dat hij in één ervan heeft gekeken. Verdachte is vervolgens naar zijn vriendin gegaan en heeft haar over zijn vondst verteld. De vriendin heeft de verklaring van verdachte bevestigd in een op schrift gestelde verklaring die door de raadsvrouw ter terechtzitting is overgelegd. Ook de herkenning van de stem door verbalisant is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte betwist dat het zijn stem is en de verbalisant zegt alleen dat de stem hem bekend voorkomt. Contra-expertise is niet mogelijk omdat de opname daarvoor ongeschikt is volgens het NFI.
Ten aanzien van feit 3 wordt de herkenning door verbalisant [verbalisant] van verdachte door de verdediging betwist en ook overigens is er geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte bij deze diefstal betrokken was.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Overweging ten aanzien van het onder 1 eerste alternatief ten laste gelegde feit
Nu de gewijzigde dagvaarding nietig is verklaard voor zover deze cumulatief is geformuleerd, zal de rechtbank zich moeten uitlaten over de onder 1 alternatief ten laste gelegde feiten en ten aanzien daarvan een keuze moeten maken.
Ten aanzien van de alternatief ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank het volgende.
Onder 1 eerste alternatief wordt verdachte het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld verweten. Bij de vraag of dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, zijn de in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden leidend. Als feitelijkheid ten aanzien van de bedreiging is in de tenlastelegging opgenomen – kort gezegd – het bedreigen van het winkelpersoneel met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verder is als feitelijkheid in de tenlastelegging opgenomen het met (behulp van) een (personen)auto inrijden tegen/op de pui van de winkel.
Uit het dossier blijkt dat de bestuurder van de auto toen hij uit de auto stapte iets in zijn hand had wat lijkt op een vuurwapen. Niemand van het aanwezige winkelpersoneel heeft echter verklaard een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp te hebben gezien.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat verdachte met een vuurwapen heeft gedreigd. Van bedreiging in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De andere feitelijkheid, het met een auto inrijden tegen/op de pui van de winkel merkt de rechtbank evenmin aan als bedreiging met geweld tegen personen. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo dat de officier van justitie daarin tot uitdrukking heeft willen brengen dat het inrijden tegen/op de winkelpui (bedreiging met) geweld tegen personen heeft opgeleverd. Het enkele inrijden tegen/op de winkelpui levert echter naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen bedreiging met geweld tegen personen op. De rechtbank was mogelijk tot een ander oordeel gekomen als in de tenlastelegging was opgenomen dat door het inrijden tegen/op de pui, een bedreigende situatie is ontstaan voor het winkelpersoneel omdat de auto vervolgens door de pui de winkel is binnengereden, waardoor personeelsleden moesten wegspringen om te voorkomen dat zij aangereden zouden worden.
De rechtbank concludeert dan ook dat zij niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 eerste alternatief ten laste gelegde.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, tweede alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, op grond van de in bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 tweede alternatief
De rechtbank stelt aan de hand van de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen onder meer het volgende vast:
- Op 4 april 2020 rond 06:45 uur ramt een persoon met een [merk auto] een rolluik en rijdt vervolgens dwars door de toegangsdeuren de [supermarkt] aan [adres] te Haarlem binnen tot aan de kassa’s. Het aanwezige winkelpersoneel rent weg en de bestuurder stapt uit. Door de opening in het rolluik komt een tweede persoon naar binnen die daarbij zijn pet en capuchon verliest. Deze tweede persoon gaat ook de winkel binnen en samen met de bestuurder van de auto vullen zij [supermarkttassen] met geld en kassalades. Op de camerabeelden is te zien dat beide daders handschoenen dragen en bijna identieke regenpakken. Vervolgens rennen de daders weg en zien getuigen een scooter wegrijden met twee personen, die voldoen aan het signalement van de daders en die [supermarkttassen] bij zich hebben. Getuigen horen en zien dat de scooter ten val komt en kort daarna worden door verbalisanten op het fietspad een kassalade, stukken van een scooter en een scooterspiegel aangetroffen.
- Uit onderzoek blijkt dat de pet die is achtergebleven in de [supermarkt] een zogenaamde [pet] is, een speciaal en moeilijk te verkrijgen collectorsitem.
- Op de pet wordt een DNA-mengprofiel aangetroffen. Het hoofdprofiel daarvan matcht met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte] . Er worden op de pet ook sporen aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van verdachte. Verder wordt er DNA-materiaal van de medeverdachte aangetroffen op de capuchon die gelijktijdig met de pet door een van de daders op de plaats delict wordt verloren.
- Uit een opgenomen gesprek tussen verdachte en de medeverdachte, dat zij met elkaar hebben terwijl zij op het politiebureau vastzitten voor verhoor, blijkt dat zij bespreken welk bewijs er tegen hen is en het daarbij onder andere hebben over een [pet] . Wanneer medeverdachte [medeverdachte] aan verdachte [verdachte] vraagt of zijn DNA op die pet zit, zegt hij “ja… ik heb die pet toch ook een tijdje gedragen”, waarop de medeverdachte zegt: “maar mijn DNA zit ook op die capuchon.” Vervolgens bedenken zij een verklaring waarom er DNA van de medeverdachte op de capuchon van het regenpak zou kunnen zitten.
- Uit getapte telefoongesprekken van de moeder van de medeverdachte blijkt dat zij wanneer zij de beelden van de overval op Opsporing Verzocht ziet, zij haar zoon herkent wanneer hij zijn pet verliest. Zij zegt ook dat hij niet degene is die de auto heeft bestuurd, maar dat dat de Tunesiër is.
- Uit de stukken blijkt dat de ouders van verdachte afkomstig zijn uit Tunesië.
- Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte worden er achter een kast in de slaapkamer van verdachte handschoenen aangetroffen waar een glasdeeltje op zit dat dezelfde specifieke kenmerken heeft als het glas van de toegangsdeuren van de [supermarkt] . Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de handschoenen met dit glasdeeltje, achter de kast in zijn slaapkamer.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd tot geen andere conclusie leiden dan dat verdachte één van de daders is geweest van de overval op de [supermarkt] in Haarlem, namelijk de persoon die de auto bestuurt en als eerste de winkel binnenkomt.
Feiten 2 en 3
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 20 mei 2020 een gewelddadige overval heeft plaatsgevonden op de [supermarkt] aan [adres] te Alkmaar. De daders zijn vlak voor sluitingstijd de winkel binnengedrongen en hebben een personeelslid gedwongen de kluis te openen, waarna de daders met twee geldcassettes in een [supermarkttas] op een scooter zonder kentekenplaat zijn gevlucht. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte één van de personen is geweest die deze overval heeft gepleegd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De scooter waarop beide daders gevlucht zijn richting [plaats] is een opmerkelijke scooter, niet alleen vanwege het type en de uitvoering, maar ook omdat de scooter niet voorzien was van een kentekenplaat en een kentekenhouder. Kort na de overval rijden de daders verbalisant [verbalisant] tegemoet. De daders vallen hem meteen op vanwege hun gevaarlijke rijgedrag en vanwege het feit dat er geen kentekenplaat op de scooter zit. Uit onderzoek naar de scooter blijkt vervolgens dat deze op 26 april 2020 gestolen is en dat van de diefstal camerabeelden zijn. Deze diefstal met braak is als feit 3 aan verdachte ten laste gelegd. De camerabeelden en stills van de diefstal worden vervolgens verspreid onder het politiepersoneel en dat leidt ertoe dat twee verbalisanten [medeverdachte] herkennen als één van de daders van de scooterdiefstal. Een derde verbalisant herkent verdachte op de camerabeelden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning door de verbalisanten. Zij verklaren de beide verdachten uit hoofde van hun functie van politieagent zeer goed te kennen, en herkennen hen aan specifieke kenmerken. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte betrokken was bij de diefstal van de scooter die vervolgens is gebruikt als vluchtscooter bij de overval op de [supermarkt] op 20 mei 2020 in Alkmaar.
Een dag na de overval, worden in [plaats] , de plek waar de vluchtscooter het laatst gezien is, twee geldcassettes gevonden. Uit sporenonderzoek komt naar voren dat op de draaiknop van een van deze cassettes DNA-materiaal zit dat matcht met het DNA-profiel van verdachte.
Op 8 december 2020 wordt verdachte gehoord door de politie en wordt hij geconfronteerd met het feit dat er DNA-sporen van hem zijn aangetroffen op de geldcassettes die zijn weggenomen bij de [supermarkt] . Verdachte wil niets zeggen en beroept zich op zijn zwijgrecht. Pas tijdens de pro formazitting van 27 mei 2021 voert verdachte het scenario aan dat hij op 21 mei 2020 onderweg was naar zijn vriendin in [plaats] , dat hij toen de cassettes zag liggen en er één heeft opengemaakt om te kijken of er geld in zat. Er zat niets in en hij is vervolgens naar zijn vriendin gegaan. Zijn vriendin zou dit verhaal kunnen bevestigen.
De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk en gaat hieraan voorbij. Allereerst acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte, als het hem om geld te doen was, zoals hij zelf heeft verklaard, slechts in één geldkoffer heeft gekeken. Dan had het voor de hand gelegen dat hij in beide geldkoffers had gekeken. Daarnaast had het voor de hand gelegen dat verdachte direct zou hebben verklaard dat hij de geldcassettes had gevonden en dat zijn vriendin dat zou kunnen bevestigen. Daarmee had hij de kans om het bewijs te ontkrachten. Dat heeft hij echter niet gedaan en in plaats daarvan heeft hij pas zes maanden later een alternatief scenario gepresenteerd met betrekking tot de vondst van de geldcassettes. Dat de verdediging ter zitting een – overigens niet door haar ondertekende – handgeschreven verklaring van de vriendin van verdachte heeft overgelegd, waarin het scenario van verdachte wordt bevestigd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De vriendin heeft immers niet zelf gezien dat verdachte de geldcassettes heeft gevonden en heeft aangeraakt, maar zij kan alleen bevestigen dat verdachte haar daar iets over heeft verteld.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, en het feit dat verdachte voor dit alles geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, in het bijzonder niet met betrekking tot de aangetroffen DNA-sporen op de geldcassettes en de herkenning van verdachte op de camerabeelden tijdens de diefstal van de scooter, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een ander de overval op de [supermarkt] -supermarkt in Alkmaar heeft gepleegd en dat hij samen met een ander de vluchtscooter heeft weggenomen.
Wat betreft de diefstal van de scooter overweegt de rechtbank nog het volgende.
Uit het dossier blijkt niet expliciet dat de scooter is weggenomen met behulp van braak. Aangever [benadeelde partij 4] heeft echter verklaard dat hij zijn scooter afgesloten heeft achtergelaten. Het is van algemene bekendheid dat een afgesloten scooter alleen kan worden weggenomen wanneer het slot kapot is gemaakt. Er is dan sprake van braak. Namens verdachte is overigens niet aannemelijk gemaakt dat de scooter op een andere manier dan door braak is weggenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, tweede alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1, tweede alternatief
hij op 4 april 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van
€ 4.532,- dat aan [supermarkt] Haarlem toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2
hij op 20 mei 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander, 2 geldcassettes (voorzien van een totaalbedrag van € 2.600), die toebehoorden aan [supermarkt] Alkmaar, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd door/van geweld en bedreiging met geweld tegen de op dat moment aanwezige werknemers en/of klanten van [supermarkt] Alkmaar (waaronder medewerker [benadeelde partij 2] en medewerker [benadeelde partij 3] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en zijn mededader de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- te dreigen met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en
- die voornoemde [benadeelde partij 2] , met kracht te slaan tegen het hoofd, en
- die voornoemde [benadeelde partij 3] met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd te slaan en
- met kracht een winkelwagen omver te gooien;
3
hij op 26 april 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander, een scooter (van het merk [merk] , type [type] ), die toebehoorde aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, tweede alternatief
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
feit 2
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
feit 3
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, met daarbij de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
6.2
Standpunt van de verdachte/de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte in vrijheid te stellen wanneer de rechtbank tijdens de beraadslaging tot het oordeel komt dat er geen wettig en overtuigend bewijs tegen hem is. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, en meer subsidiair tot een jeugddetentie in combinatie met een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is volgens de raadsvrouw disproportioneel, gelet op de documentatie van verdachte en omdat er ook nog andere manieren zijn om ervoor te zorgen dat hij aan zichzelf gaat werken. Verdachte doet het op dit moment goed in de JJI, hij is gemotiveerd, goed aan te spreken op zijn gedrag en laat zich niet negatief beïnvloeden door anderen, ook al is hij de jongste op de groep. De kans bestaat dat hij zal verharden in een PIJ-instelling en de druk om mee te werken aan behandeling zal veel minder groot zijn, omdat hij de (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel dan toch al ondergaat.
Indien de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel overweegt, verzoekt de verdediging de behandeling van de zaak aan te houden teneinde een contra-expertise te laten uitvoeren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties en maatregelen die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een combinatie van een winkeloverval met een zogenoemde ‘ramkraak’ waarbij hij met een gestolen auto eerst het rolluik en vervolgens de toegangsdeuren van de [supermarkt] in Haarlem heeft geramd, waarna hij de winkel binnen is gereden. Tijdens het rammen van het rolluik en de toegangsdeuren waren verschillende medewerkers in de winkel aanwezig, omdat de winkel op het punt stond om open te gaan. Deze medewerkers zijn enorm geschrokken van het geweld waarmee de auto hun winkel binnenreed en sommigen van hen moesten opzij springen om niet overreden te worden. Zij vluchten daarop weg en zien niet dat verdachte, met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand, en zijn mededader in de winkel enkele geldlades wegnemen en er vervolgens op een scooter vandoor gaan.
Hoewel de rechtbank dit feit als gevolg van de wijze van tenlasteleggen enkel kwalificeert als (kort gezegd) een diefstal in vereniging met braak, houdt de rechtbank bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte rekening met de hierboven geschetste gewelddadige context waaronder het feit is begaan.
Verdachte heeft verder samen met een ander een scooter weggenomen, die hij een maand later heeft gebruikt als vluchtscooter bij een gewelddadige overval op een supermarkt in Alkmaar. Bij deze overval is gebruik gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, waarmee het aanwezige winkelpersoneel en klanten niet alleen zijn bedreigd, maar waarmee ook een medewerker tegen het hoofd is geslagen. Deze gebeurtenis heeft veel impact gehad op de medewerkers van de winkel en de klanten die op dat moment aanwezig waren. Uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting zijn voorgelezen, blijkt dat het handelen van verdachte en zijn mededader grote psychische gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft.
Uit het handelen van verdachte leidt de rechtbank af dat hij geen enkel respect heeft voor de spullen van anderen en dat hij niet stilstaat bij de psychische en financiële gevolgen die zijn daden (kunnen) hebben voor de slachtoffers. Daarbij komt dat dergelijke feiten gevoelens van angst en onrust veroorzaken in de samenleving. Verdachte heeft blijkbaar alleen oog gehad voor het snel en op een relatief eenvoudige wijze aan geld komen. De rechtbank vindt het verder zorgelijk dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden doordat hij geen openheid van zaken heeft gegeven en op geen enkele wijze spijt of berouw heeft getoond in de richting van de slachtoffers. Dit weegt de rechtbank in zijn nadeel mee.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onder meer ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld;
  • het Pro Justitia-rapport, gedateerd 15 april 2021, van [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater, onder supervisie van [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater;
  • het Pro Justitia-rapport, gedateerd 15 april 2021, van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport (hierna: raadsrapport), gedateerd 4 juni 2021, van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Uit het psychiatrisch onderzoek is naar voren gekomen dat bij verdachte sprake is van een ‘andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis’, met kenmerken van een normoverschrijdende gedragsstoornis.
Verder is sprake van een stoornis in cannabisgebruik, een disharmonisch intelligentie-profiel en worden er aanwijzingen gezien die wijzen op een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Indien de ten laste gelegde feiten worden bewezen, is voorstelbaar dat de symptomen die samenhangen met de gedragsstoornis, een rol hebben gespeeld bij het komen tot het tenlastegelegde, aangezien verdachte niet in staat is om de emotionele gevolgen voor anderen mee te wegen in zijn handelen en omdat hij vooral denkt vanuit zijn eigen perspectief. Verdachte toont zich onverschillig en houdt zich niet aan gestelde regels. Hij trekt volledig zijn eigen plan, ondanks de tegenspraak van zijn moeder waarmee hij een hechte band heeft. De gestelde ouder-kindrelatieproblemen, die bestaan uit affectieve tekorten in de vroegkinderlijke ontwikkeling, hebben bijgedragen aan deze onverschillige houding en hebben mogelijk een rol gespeeld bij het ten laste gelegde. Omdat verdachte weinig inzicht geeft in wat hij doet en met wie hij omgaat en hier vanuit andere onderzochte partijen ook onvoldoende zicht op komt, is er onvoldoende informatie beschikbaar om een advies te geven over de mate waarin het tenlastegelegde verdachte kan worden toegerekend. Het disharmonische intelligentieprofiel, waarbij er sprake is van een performaal beneden-gemiddelde intelligentie, versterkt het onvermogen van verdachte om de gevolgen van zijn gedrag te kunnen overzien. De cannabisafhankelijkheid heeft een extreme onverschilligheid in de hand gewerkt.
Bij eerder opgelegde voorwaarden lukte het verdachte niet om zich hieraan te houden, ondanks meerdere waarschuwingen. Ook met behulp van de jeugdreclassering is verdachte er niet in geslaagd om zijn dagen zinvol in te vullen. Het is zorgelijk dat de moeder niet in staat is invloed uit te oefenen op het gedrag van verdachte, ondanks de hechte relatie die er bestaat tussen moeder en zoon.
Indien verdachte niet intensief behandeld wordt en terugkeert in zijn voormalige omgeving, wordt de kans op recidive van een geweldsdelict als zeer hoog ingeschat. Hij zal dan, naar verwachting, weer negatief beïnvloed worden door leeftijdsgenoten op straat en enkel bekrachtigd worden in negatief gedrag. Het ontbreken van een adequate dagbesteding draagt hieraan bij en zijn moeder is onvoldoende in staat om zijn gedrag in positieve richting te sturen.
Om het risico op recidive van een geweldsdelict te verminderen, dient er behandeling plaats te vinden die zich richt op de onderliggende problematiek en op vermindering van de huidige risicofactoren. De behandeling dient zich te richten op het ontwikkelen van een meer gefundeerde identiteit, waarbij een stimulerende omgeving dient bij te dragen aan het ontwikkelen van persoonlijke doelen en waarbij er een interne motivatie tot stand komt om tot andere gedragskeuzes over te gaan. Gezien de risicofactoren in de voormalige woonomgeving, de negatieve invloed van de straatcultuur en het uitblijven van enig effect van eerdere interventies die zijn ingezet, wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk geacht om deze behandeling een kans van slagen te geven in het doorbreken van het normoverschrijdende gedragspatroon van verdachte.
Uit het psychologisch onderzoek volgt dat bij verdachte aanwijzingen zijn gevonden voor een gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken. Verder is sprake van een stoornis van cannabisgebruik in vroege remissie en is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel met performale vaardigheden op moeilijk lerend niveau. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er bij verdachte sprake van de beschreven stoornissen en van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, en het is aannemelijk dat er sprake is geweest van een doorwerking van deze problematiek in
het ten laste gelegde. Hoe de eventuele doorwerking hiervan is geweest, kan niet precies worden vastgesteld omdat verdachte een ontkennende/zwijgende verdachte is. Omdat de verdenking niet met verdachte besproken kon worden en aanleiding, beleving en eventuele invloed van anderen dus onbekend zijn, kan geen advies ten aanzien van de toerekenbaarheid gegeven worden.
Verdachte behoort statistisch gezien tot de groep jongeren die een hoog risico hebben om
(gewelds)delicten te plegen. De zorgelijk gebrekkige identiteitsontwikkeling die hem ontvankelijk maakt voor negatieve beïnvloeding, het cannabismisbruik en de – mede
hierdoor – gebrekkige binding met school/werk en zijn zelfbepalende houding, opportunistische houding, zijn daarin belangrijke factoren.
Omdat de verstoring in de identiteitsvorming zo vroeg is ontstaan, heeft verdachte weinig innerlijke draagkracht kunnen ontwikkelen die nodig is om een inzicht gevende therapie aan te gaan en te volbrengen. Tegelijkertijd is dit nodig om een prosociale identiteit te kunnen ontwikkelen, iets te kunnen maken van zijn leven, zelfstandig zonder structurele
sturing en controle van buitenaf. Een ambulante behandeling wordt niet haalbaar geacht. Omdat verdachte zo gevoelig is voor beïnvloeding door wat hem omringt, wordt de kans dat hij terugvalt in zijn oude levensstijl groot geacht als hij naar huis gaat. Zeker nu hij geen directe lijdensdruk ervaart die hem zou kunnen motiveren voor een dergelijk ingrijpend traject en er buiten weinig steunfiguren zijn die hem hierin kunnen bijstaan. Aan eerdere voorwaarden heeft verdachte zich niet gehouden. Hulpverlening in het verleden heeft hem niet of onvoldoende bereikt.
Het motiveren van verdachte om behandeling aan te gaan zal het nodige vragen. Voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte en het versterken van zijn vaardigheden wordt verder gedacht aan verschillende trainingen die geboden kunnen worden in een JJI, waaronder Brains4use en TACT. Om de behandeling een kans te geven en zo het perspectief van verdachte op een meer gebalanceerde persoonlijke uitgroei mogelijk te maken, wordt een onvoorwaardelijk PIJ-kader nodig geacht.
Waar verdachte ogenschijnlijk zonder al te grote persoonlijke problemen functioneert en weinig lijdensdruk ervaart, is er sprake van een vroege verstoring in de identiteits-ontwikkeling die hem als het ware een lege huls maken en waar de antisociale tendensen mee samenhangen. Dit vraagt om een langdurig behandeltraject. Hoewel verdachte zeker niet als een zwakbegaafde jongen kan worden aangemerkt zou JJI Lelystad mogelijk het beste aansluiten omdat behandeling hier op een aangepaste manier plaatsvindt, passend bij zijn disharmonische intelligentieprofiel. Mocht behandeling op gang komen dan is de kans aanwezig dat verdachte geconfronteerd wordt met zichzelf en de kwetsbaarheid van zijn zelfbeeld en daardoor sombere gevoelens ontwikkelt. Dit zou, hoewel vervelend voor hem, heel passend zijn bij de ontwikkeling die hij dan doormaakt. Overplaatsing naar een meer klinische setting (zoals de Catamaran) zou in dat geval overwogen moeten worden.
De deskundigen [kinder- en jeugdpsychiater] , [kinder- en jeugdpsychiater] en [GZ-psycholoog] voornoemd hebben hun bevindingen ter terechtzitting onderschreven en daarop – desgevraagd – het volgende aangevuld:
Verdachte zegt dat hij zijn lesje heeft geleerd en gemotiveerd is om zijn leven te veranderen, maar hij heeft te weinig basis om op terug te vallen. Hij ziet nu in dat hij niet goed naar zijn moeder luistert, blowt en niet naar school gaat, maar verder ervaart hij geen problemen. Dat is ook lastig want je ziet niet van jezelf dat je een beperkte identiteitsontwikkeling hebt. Doordat de identiteitsontwikkeling van verdachte niet goed op gang is gekomen, is het stellen van doelen erg moeilijk omdat hij er snel van wordt afgeleid. Verdachte is afhankelijk van zijn omgeving en gevoelig voor invloeden van buitenaf, zoals groepsdruk en cannabisgebruik. Zijn problematiek is niet op te lossen met een training. Daar is een langdurige behandeling voor nodig en omdat verdachte zelf geen lijdensdruk ervaart, en dus niet gemotiveerd is voor een behandeling, dient deze plaats te vinden in een residentiële setting.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is overwogen, maar wordt niet geadviseerd omdat dit niet alleen om enig probleembesef en veel motivatie van verdachte vraagt, maar het vraagt ook veel van de omgeving van verdachte, waaronder zijn moeder. Zij kan hem echter niet bieden wat hij nodig heeft. Daarnaast heeft ambulante hulpverlening in het verleden geen positief effect gehad omdat verdachte niet (voldoende) gemotiveerd was of niet wilde meewerken. Wanneer de behandeling van verdachte in de PIJ-instelling is gestart en leidt tot iets van probleembesef, inzicht en lijdensdruk, waaruit de motivatie kan ontstaan om aan behandeling mee te werken, pas dan zou bijvoorbeeld een plek op de Catamaran passend voor hem kunnen zijn, of een andere klinische setting.
De rechtbank heeft verder gelet op het rapport van de Raad van 4 juni 2021 en de toelichting daarop ter terechtzitting door [vertegenwoordiger van de raad] .
De Raad maakt zich grote zorgen over de persoonlijke leefomstandigheden en het gedrag van
verdachte. Voorafgaand aan zijn plaatsing in de JJI in december 2020, was er sprake van
zeer zelfbepalend gedrag en had zijn moeder geen zicht op de activiteiten en contacten van verdachte buitenshuis. Hij had geen dagbesteding, geen inkomen, ging om met antisociale jongeren en er was sprake van middelengebruik.
Omdat verdachte de feiten ontkent, kan geen oordeel worden gegeven over de mogelijk achterliggende factoren en motivatie van het (delict)gedrag van verdachte. Indien zijn aandeel groter is dan hij doet vermoeden en/of aangeeft, dan is het zeer zorgelijk dat verdachte op geen enkele manier verantwoording neemt voor zijn gedrag. De Raad heeft nadrukkelijk overwogen of verdachte nog in de gelegenheid moet worden gesteld met een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan te tonen dat hij in staat is om zijn gedrag te veranderen. Echter, gelet op de bevindingen van de Pro Justitia-rapporteurs en de afwegingen vanuit de jeugdreclassering, ziet de Raad een ambulante behandeling als een niet haalbaar traject.
Gebleken is dat zijn moeder onvoldoende in staat is om zijn gedrag te sturen. Verdachte houdt zich niet aan gestelde regels, zoals blijkt uit de onverschilligheid die hij toont omtrent de regels van moeder, het niet kunnen voldoen aan de eerder opgelegde voorwaarden en een onvermogen om te voldoen aan de leerplicht. Er is sprake van een zich herhalend gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen of belangrijke bij de leeftijd passende maatschappelijke normen of regels worden overtreden, zoals onder meer blijkt uit het rijden zonder rijbewijs, diefstal en/of heling van fietsen. De Raad acht verdachte, gelet op de gestelde diagnose en het ontbreken van intrinsieke motivatie voor behandeling van zijn problematiek, onvoldoende in staat om te profiteren van ambulante behandeling. Daarnaast is er onvoldoende of geen netwerk beschikbaar om hem hierbij te ondersteunen. De Raad acht oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geïndiceerd. Binnen het strafkader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zijn er meer en strengere toetsingsmomenten waaraan verdachte moet voldoen, voordat er sprake kan zijn van meer vrijheden. Bij het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen is verder de hoge kans op recidive meegewogen. Een eventuele klinische behandeling binnen een forensische setting acht de Raad niet passend, vanwege de snelle mogelijkheden tot verlof en het gebrek aan motivatie bij verdachte. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt verdachte de mogelijkheid om met de noodzakelijke geachte motivatie aan zijn gedrag te gaan werken, omdat hij dan zelf verantwoordelijk is voor een positieve ontwikkeling, waarbij de maatregel op termijn wel of niet verlengd zal worden.
Het is duidelijk dat verdachte niet inziet dat hij behandeling nodig heeft en wanneer hij hier zo tegen in blijft gaan, zal een behandeling minder kans van slagen hebben en dus nog langer duren. Hoe lang het traject zal duren is dus ook afhankelijk van zijn eigen inzet. Verdachte zal zelf verantwoordelijkheid moeten nemen en leren inzien dat het niet slagen van dingen ook aan hemzelf ligt.
6.4
Hoofdstraf
Over het algemeen geldt dat bij ernstige strafbare feiten als de onderhavige een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
Hoewel de deskundigen zich niet hebben uitgelaten over de mate van toerekenbaarheid van de feiten die door verdachte gepleegd zijn, is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten hem in verminderde mate moeten worden toegerekend, aangezien de rechtbank het aannemelijk acht dat de bij verdachte vastgestelde problematiek in enige mate bij het plegen van de feiten moet hebben doorgewerkt. Dat de rapporteurs niet hebben kunnen vaststellen in welke mate dat is gebeurd door de ontkennende houding van verdachte, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest moet worden opgelegd.
6.5
Onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
Om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan, zal de rechtbank hierna de criteria van artikel 77s Sr uiteenzetten.
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van wat de psycholoog en de psychiater in hun rapportages vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Uit de NIFP rapportages en het rapport van de Raad, en de ter zitting gegeven toelichtingen, komt namelijk naar voren dat er sprake is van een hoog recidiverisico voor gewelddadige delicten. Dit ondanks het gegeven dat de onderzoekers geen volledig zicht hebben kunnen krijgen op de emoties en beweegredenen rondom het handelen van verdachte. Het hoge recidiverisico vraagt om een klinische setting met een hoog beveiligingsniveau en een met strikte waarborgen omgeven verlofregime.
Bovendien acht de rechtbank een PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Uit de adviezen van de deskundigen en het raadsrapport blijkt dat verdachte een langdurige, intensieve en intramurale behandeling nodig heeft om aan zijn complexe problematiek te kunnen werken. De deskundigen en de Raad hebben oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte overwogen, maar niet haalbaar geacht. Een belangrijke reden daarvoor is dat verdachte zelf geen problemen ervaart en mede daardoor niet gemotiveerd is om aan een behandeling mee te werken. Verder speelt mee dat eerder ingezette hulpverlening niet van de grond is gekomen omdat verdachte niet (voldoende) meewerkte, maar ook dat hij geen steunend netwerk heeft. Wanneer verdachte zonder behandeling zou terugkeren naar zijn oude omgeving wordt de kans op recidive van een geweldsdelict als zeer hoog ingeschat. Vanwege het mislukken van eerder ingezette hulpverlening, de risicofactoren in zijn voormalige woonomgeving en om de kans van slagen van een behandeling zo groot mogelijk te maken, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk.
De raadsvrouw heeft verzocht om, indien de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ maatregel overweegt, een contra-expertise te laten uitvoeren om te onderzoeken welke straf of maatregel het beste bij verdachte past.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat uit de rapportages van de deskundigen en hun toelichting daarop ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de behandeling die verdachte nodig heeft in combinatie met het geadviseerde veiligheidsniveau enkel en uitsluitend in een JJI in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kan worden geboden. De rechtbank acht de advisering door de deskundigen naar inhoud en totstandkoming zorgvuldig en voldoende gemotiveerd en zij neemt de gegeven conclusies en adviezen dan ook over en maakt die tot de hare. De verdediging heeft onvoldoende gemotiveerd wat er schort aan de advisering, anders dan dat de uitkomst niet is wat verdachte had gehoopt. Het verzoek tot aanhouding teneinde een nadere rapportage of contra-expertise te doen uitbrengen, wijst de rechtbank gelet op het voorgaande af.
Alles overziend is de rechtbank dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd, zoals gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering van [gemachtigde] , (feit 2, overval [supermarkt] )
[gemachtigde] heeft als gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , een vordering tot schadevergoeding van € 7.180,44 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De bij de vordering gevoegde facturen roepen vragen op of zijn onvoldoende gespecificeerd. Dit maakt dat de vordering te ingewikkeld is voor behandeling in dit strafproces.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde schade is namens de benadeelde partij op de terechtzitting nader toegelicht.
Gelet op de namens de benadeelde partij ter terechtzitting gegeven toelichting op de gevorderde bedragen en de bijgevoegde facturen, komt de vordering de rechtbank niet ongegrond of onredelijk voor. De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw de vordering van de benadeelde partij, mede in het licht van deze nadere toelichting, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De vordering zal daarom worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 7.180,44, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van een overval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2.
De vordering van [benadeelde partij 2] (feit 2, overval [supermarkt] )
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 2.860,08 tegen verdachte wegens materiële schade (€ 360,08) en immateriële schade
(€ 2.500,-), die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van de gestelde materiële schade en, gelet op gelijksoortige zaken, matiging verzocht van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.750,-.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen-verklaarde feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor de geleden materiële schade geheel toewijzen nu deze vordering voldoende is onderbouwd en daartegen geen verweer is gevoerd. De rechtbank ziet ook aanleiding om de gevorderde vergoeding voor immateriële schade geheel toe te wijzen. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank, gelet op de schriftelijke onderbouwing, billijk voor. De rechtbank ziet, mede in aanmerking genomen de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen, geen aanleiding om het gevorderde bedrag aan smartengeld te matigen.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 2.860,08.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van een overval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.3.
De vordering van [benadeelde partij 3] (feit 2, overval [supermarkt] )
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 15.216,92 tegen verdachte wegens materiële schade (€ 5.216,92) en immateriële schade
(€ 10.000,-), die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover die ziet op de materiële schade, omdat dit deel van de vordering te ingewikkeld is en zich daardoor niet leent voor behandeling in dit strafproces. Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw, gelet op toegekende bedragen in soortgelijke zaken, matiging verzocht tot een bedrag van € 1.750,-.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen-verklaarde feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht.
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor de geleden materiële schade geheel toewijzen nu dit deel van de vordering voldoende is onderbouwd en de rechtbank de gevorderde schade niet onredelijk voorkomt. De benadeelde partij heeft aannemelijk gemaakt dat zij, door wat haar is overkomen in de [supermarkt] op 20 mei 2020, niet meer in staat is geweest om te werken en heeft daartoe een berekening gemaakt wegens gemiste inkomsten. Gelet op de door de [supermarkt] overgelegde loonspecificaties komt het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan gemiste inkomsten de rechtbank alleszins redelijk voor.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank in beginsel toewijzing van een bedrag van € 2.500,- billijk, mede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen. Nu echter uit de stukken en de toelichting ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij reeds een uitkering heeft gehad van € 2.500,- van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.
De vordering zal dus worden toegewezen tot een bedrag van € 5.216,92.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van een overval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f vSr op te leggen.
7.4.
De vordering van [benadeelde partij 4] (feit 3, medeplegen diefstal scooter)
[bewindvoerder] heeft in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4] , een vordering tot schadevergoeding van € 9.829,95 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 (diefstal scooter) ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 2.329,95 aan materiële schade en uit een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om ten aanzien van het materiële deel van de vordering gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de schade vast te stellen op een bedrag van € 2.000,-. Verder heeft zij verzocht de immateriële schade vast te stellen op en bedrag van € 500,-.
De officier van justitie vordert dus in totaal toewijzing van een bedrag van € 2.500,-vermeerderd met de wettelijke rente, de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het resterende deel van de vordering heeft zij verzocht de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de materiële schade niet is onderbouwd en immateriële schade bij een feit als het onderhavige niet wordt toegekend.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 9.829,95, bestaande uit een bedrag van € 2.329,95 en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade stelt de rechtbank vast dat dit bedrag op geen enkele wijze met stukken is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen om dit verzuim te herstellen en zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Ook de gestelde immateriële schade komt naar het oordeel niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank begrijpt dat de diefstal van de scooter ingrijpend is geweest voor de benadeelde partij en dat zijn gevoel van veiligheid is aangetast omdat de daders zijn adres kennen, zoals ook ter terechtzitting door de bewindvoerder is toegelicht.
Voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade in dit soort zaken is echter een aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek vereist. Daarvoor is nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit. Dat hiervan sprake is, is – behoudens een algemene weergave van de gevolgen – niet onderbouwd met enig stuk.
Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren wanneer de rechtbank de benadeelde partij in de gelegenheid zou stellen alsnog deze onderbouwing te geven.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding voor de immateriële schade.
De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van het woordje ‘en’ in de zinssnede “en/of” tussen de onder 1 cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, tweede alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, tweede alternatief, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Vordering benadeelde [benadeelde partij 1] (Supermarkt [supermarkt] )
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te Alkmaar geleden schade tot een bedrag van € 7.180,44 (zevenduizend honderdtachtig euro en vierenveertig cent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.180,44 (zevenduizend honderdtachtig euro en vierenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geleden schade tot het gevorderde bedrag van € 2.860,08 (tweeduizend achthonderdzestig euro en acht cent), bestaande uit € 360,08 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] , de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.860,08 (tweeduizend achthonderdzestig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] geleden schade tot een bedrag van € 5.216,92 (vijfduizend tweehonderd zestien euro en tweeënnegentig cent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 3] , de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.216,92 (vijfduizend tweehonderd zestien euro en tweeënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde [benadeelde partij 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Drenth, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. R. van der Heijden en mr. B. de Wilde, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2021.
BIJLAGE
De bewijsmiddelen, behorende bij het vonnis van 21 juni 2021 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ten name van verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
( [adres] ,
thans gedetineerd in [DJI] .
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1, tweede alternatief:
Een proces-verbaal van aangifte met goederenbijlage (pagina’s 500 t/m 502). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 april 2020 door aangever [aangever] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
feit: diefstal met geweld in/uit winkel
pleegdatum: 4 april 2020
Ik ben eigenaar van de [supermarkt] supermarkt gelegen aan [adres] te Haarlem. Ik was thuis en werd gebeld door meerdere medewerkers van de [supermarkt] . Ik hoorde een medewerker zeggen: "Er is een ramkraak gepleegd in de [supermarkt] ." Ik ben gelijk de auto in gestapt en naar de [supermarkt] gegaan. Toen ik de winkel in liep zag ik ter hoogte van de kassa's een auto staan. Ik zag dat de auto de winkel was ingereden. Ik zag dat de winkel een grote ravage was.
Bijlage goederen:
- geld 952 euro uit de kluis
- geld 3580 euro uit de kassalade/automaat.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 506 en 507). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 6 juni 2020 door aangever [aangever] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 4 april 2020, omstreeks 06:20 uur bevond ik mij in de [supermarkt] , gelegen aan [adres] te Haarlem. Ik ben daar werkzaam als caissière. Omstreeks 06:30 uur die dag heb ik zeven geldlades uit de kluis achter de servicebalie gepakt om de kassa’s te vullen. Tevens heb ik twee geldlades gepakt om de pinautomaat te bevoorraden. Mijn collega [collega] heeft de kassa’s gevuld en ik ben naar de pinautomaat gelopen om die te vullen. De pinautomaat bevindt zich aan de voorzijde van de winkel, meteen naast de ingang. Ik heb de pinautomaat gevuld met twee lades. Elke ochtend wordt deze pinautomaat op ongeveer hetzelfde tijdstip aangevuld.
Ik stond ongeveer omstreeks 06:42 uur bij de pinautomaat. Ik had de lade met de briefjes van 20 euro in de automaat gedaan. Ik hoorde opeens een dof geluid. Ik stond toen geknield. Ik stond op en zag opeens een auto in de passage rijden. Ik moest toen opzij springen en vreesde voor mijn leven. Als ik niet opzij gesprongen was, dan was de auto over mij heen gereden.
Ik zag dat de auto de winkel in reed. Ik zag dat de auto dwars door de schuifdeuren heen reed. Ik zag dat het een witte [merk auto] betrof. Toen de auto de winkel in reed ben ik naar de achterzijde van de winkel gerend.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 521 t/m 523). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 april 2020 door de getuige
[getuige] , ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 4 april 2020 omstreeks 06.30 uur zat ik in de auto. De auto stond geparkeerd op [adres] ter hoogte te ingang van de [supermarkt] . Ik was hier aan het wachten tot de [supermarkt] open ging. Diezelfde dag en tijd hoorde ik ergens in de omgeving een scooter rijden. Vervolgens hoorde ik een harde klap met veel glasgerinkel bij de ingang van de [supermarkt] . Direct daarna zag ik een persoon rennen. Ik zag de persoon richting de ingang van de [supermarkt] rennen. Deze persoon kan ik als volgt omschrijven:
NNI
- Blauwe jas
- Pet
- Smal postuur
- 20-22 jaar
Ik ging kijken wat er gebeurd was. Ik zag bij de ingang van de [supermarkt] dat het rolluik ontzet was en dat er een opening was naar de [supermarkt] . Op het moment dat ik het rolluik zag was het mij meteen duidelijk dat het ging om een overval of inbraak ging. Uit angst, omdat ik niet wist of de mensen die het gedaan hadden mogelijk wapens bij zich hadden, ben ik terug de auto in gegaan. Op het moment dat ik weer in de auto zat, zag ik NNI weer terug rennen vanaf de ingang van de [supermarkt] , richting de [laan] . Ik zag nu dat NNI een [supermarkttas] van [supermarkt] vast hield. Kort hierna hoorde ik een scooter wegrijden vanaf de [laan] . Ik hoorde kort na het wegrijden van de scooter een harde klap. Ik had het idee dat de scooter gevallen was.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 526 en 527). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 april 2020 door de getuige
[getuige] , ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 4 april 2020, omstreeks 06.45 uur werd ik wakker van glasgerinkel. Onze slaapkamer is gelegen aan de zijde van de [laan] in Haarlem. Ik heb direct mijn gordijnen geopend. Ik zag toen dat er een scooter stilstond op de [laan] . Ik zag ook twee personen. Ik kan deze personen als volgt beschrijven:
Man 1:
- tussen de 20-25 jaar;
- langer krullend haar;
- geen helm;
- donkere kleding;
- normaal postuur;
- ongeveer 180cm;

Man 2;

- tussen de 20-25 jaar;
- geen helm;
- donkere strakke kleding;
- twee volle [supermarkttassen] bij zich;
- slank postuur;
- ongeveer 180cm;
Ik hoorde dat man 1 wat schreeuwde. Ik zag dat man 2 achterop de scooter zat.
Ik zag dat man 1 op de scooter ging zitten en dat zij er met hoge snelheid vandoor gingen. Zij hadden donker haar en een Marokkaans accent.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 4 april 2020 (pagina’s 535 en 536). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 4 april 2020, omstreeks 06:45 uur kregen wij een melding om te gaan naar [adres] te Haarlem. Aldaar bevind zich de supermarkt genaamd [supermarkt] , waar zojuist een auto naar binnen was gereden. Omstreeks 06:49 uur kwamen wij ter plaatse. Wij zagen dat het rolluik voor de passage die naar de [supermarkt] leidt verbogen was. Wij zijn onder het rolluik doorgelopen. Achter het rolluik bevond zich een gang waar de winkelwagentjes van de [supermarkt] zich bevonden. Tevens bevond zich daar de hoofdingang van de [supermarkt] . Wij zagen dat de volledige deur van de ingang kapot was. Wij zagen dat er een voertuig, voorzien van het kenteken [kenteken] , in de winkel stond. Wij zagen dat het voertuig ongeveer vier a vijf meter in de winkel stond. Wij zagen dat het voertuig tegen twee kassa's aan stond. Wij zagen bij het voertuig dat de deur van de bestuurderskant open stond. Wij zagen links bij de ingang een pinautomaat staan. Wij zagen dat de deur van de automaat open stond. Tevens zagen wij op de grond meerdere kassa lades liggen. Ook zagen wij muntgeld op de grond liggen.
(...)
Wij, verbalisanten, hebben met de eigenaar van de supermarkt de beelden bekeken van de ramkraak. Op deze beelden zagen wij dat er een voertuig naar binnen reed door het rolluik en vervolgens de [supermarkt] winkel in reed. Wij zagen dat er één persoon uitstapte en wij zagen dat er één persoon de [supermarkt] in kwam rennen. Wij zagen dat deze personen direct naar de pinautomaat gingen om daar de geldlade uit te pakken. Wij zagen dat de personen rondom de kassa's liepen en vervolgens met meerdere kassa lades de winkel weer rennend uit gingen.
zie fotobijlage waaronder foto 8 van de pet aangetroffen in de passage.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 4 april 2020 (pagina’s 545 en 546). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 4 april 2020, omstreeks 06.45 uur, hoorden wij dat er zojuist een voertuig de [supermarkt] , gelegen aan [adres] in Haarlem, was binnengereden. Aanrijdend kregen wij te horen dat het om een ramkraak zou gaan, dat het twee verdachten waren, welke waren weggerend. De vluchtrichting was onbekend. Op dezelfde dag en datum, omstreeks 06.50 uur, kwamen wij ter plaatse bij de bovengenoemde supermarkt. Wij zagen dat er een kassalade op het fietspad van de [laan] lag. Wij zagen dat er verse krassen zaten op de naastgelegen stoeprand, dat er plastic brokstukken op de rijbaan en op het fietspad lagen en dat er een scooterspiegel op het fietspad lag. Kennelijk waren de verdachten gevallen of hadden zij iets geraakt. Hetgeen ook werd bevestigd door getuigen. Deze getuigen verklaarden ook dat de verdachten op een
scooter gevlucht zouden zijn in de richting van de [weg] in Haarlem.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 25 mei 2020 (pagina’s 566 en 567).
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Dit proces-verbaal is een beschrijving van de camerabeelden van de ramkraak op de [supermarkt] aan [adres] te Haarlem op 4 april 2020, omstreeks 06:43, waarbij dader 1 met een gestolen [merk auto] door een rolluik van de winkelpassage en vervolgens door de toegangsdeuren van de [supermarkt] de winkel in reed. Dader 1 ramde om 06:43:03 uur het rolluik van de passage en reed daarna de [supermarkt] binnen. Het metalen rolluik werd door het rammen wel vernield, maar bleef wel aan de bovenzijde vast zitten.
Om 06:43:09 uur is er beweging te zien bij het rolluik. Kort hierna komt dader 2 naar binnen. Het kost hem zichtbaar moeite om het rolluik weg te duwen om naar binnen te komen. Het duurt een paar seconden voor hem dit lukt. Terwijl hij naar binnen gaat blijft de capuchon van zijn regenjack aan het rolluik hangen. De capuchon komt hierna los van het regenjack en valt daarna op de grond in de passage bij de ingang. Dader 2 draagt onder zijn capuchon nog een donkerkleurige baseball cap. Op de beelden is te zien dat dader 2 ook zijn baseball cap verliest. Deze komt een paar meter verder op de grond terecht. Dader 2 rent wel door en gaat ook de [supermarkt] in.
Dader 1 is ondertussen in de [supermarkt] uit de [merk auto] gestapt. Uit zijn rechterjaszak pakt hij een zwartkleurig klein model pistool. Hij richt dit in de richting van de wegrennende medewerkster. Hierna pakt hij enige geldcassettes. Deze liggen op een stoel die iets verder in de winkel staat, vlak bij de bedrijfsleidingruimte.
Kort hierna komt ook dader 2 de [supermarkt] binnen en gaat meteen naar de pinautomaat. Hij gaat even later ook naar de stoel en pakt hier enige cassettes. Hij zit meerdere keren aan een sjaal of doek die hij voor de onderzijde van zijn gezicht heeft. Hij trekt deze meerdere keren omhoog.
Nadat de beide daders de geldcassettes hebben blijven zij nog even heen en weer lopen in de winkel. Na enige tijd doen zij de cassettes in [supermarkttassen] en verlaten de winkel. Ze rennen naar het vernielde rolluik. Dader 2 loopt voorop. Bij het verlaten van de passage stapt dader 2 op de op de grond liggende capuchon en schopt deze naar buiten. Nadat hij de passage heeft verlaten volgt
dader 1.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 11 december 2020 (pagina’s 591 t/m 593). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 4 april 2020 vond er een ramkraak/overval plaats op/in het filiaal van de [supermarkt] supermarkt gevestigd [adres] te Haarlem. Op de opgenomen camerabeelden die deze ramkraak/overval is zichtbaar, dat de dader die als laatste de supermarkt betreedt, tijdens het passeren van een roldeur, toegang gevend tot de passage waar de supermarkt aan gelegen is, een petje verliest wat hij op zijn hoofd heeft en naar later bleek, een capuchon van vermoedelijk regenkleding. Dit petje is achtergebleven in de passage.
Op 1 december 2020 werd door het televisieprogramma Opsporing Verzocht onder andere aandacht besteed aan de ramkraak/overval op 4 april 2020 te Haarlem.
Na de uitzending werd een tweetal tips bekend die specifiek over het aangetroffen petje gingen.
Tip 1:
Het petje betreft een pet van een vechtorganisatie en er worden niet veel van die petjes verkocht, de naam die genoemd werd in de tip was:" [naam] ".
Tip 2:
Op de pet staan de letters [letters] vermeld. Deze letters staan voor [naam] . (kickboksevenement).
- Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, met fotobijlage, gedateerd 25 mei 2020 (pagina’s 604 t/m 641). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 4 april 2020 om 08:15 uur kwam ik, naar aanleiding van een overval op een
supermarkt van de [supermarkt] , voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [locatie] te Haarlem
.
(...)
Bij het onderzoek zijn onder meer de volgende sporendragers veilig gesteld:
Goednummer : [goednummer]
SIN : [SIN]
Object : Hoofddeksel (Pet)
Bijzonderheden : Ml: petje op vloer passage bij rolluik
Goednummer : [goednummer]
SIN : [SIN]
Object : Hoofddeksel
Bijzonderheden : M2: capuchon op vloer passage bij rolluik
Goednummer : [goednummer]
SIN : [SIN]
Object : Spiegel
Bijzonderheden : Spiegel fietspad [laan] – vermoedelijk vluchtscooter
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport, gedateerd 10 april 2020 (pagina’s 668 t/m 670, betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van de ramkraak op de [supermarkt] , gepleegd in Haarlem op 4 april 2020, opgemaakt door [naam] , zakelijk weergegeven inhoudende:
bemonstering
DNA profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Rand pet
[SIN] #01
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] .
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport, gedateerd 5 juni 2020 (pagina’s 671 t/m 673, betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van de ramkraak op de [supermarkt] , gepleegd in Haarlem op 4 april 2020, opgemaakt door [naam] , zakelijk weergegeven inhoudende:
bemonstering
DNA profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Punt binnenzijde capuchon
[SIN] #03
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] .
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport, gedateerd 14 oktober 2020 (pagina’s 674 t/m 677, betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van de ramkraak op de [supermarkt] , gepleegd in Haarlem op 4 april 2020, opgemaakt door dr. [naam] , zakelijk weergegeven inhoudende:
bemonstering
DNA profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Pet, binnenzijde
ter hoogte van voorhoofd
[SIN] #02
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man*.
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man. De
frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één
op één miljard.
DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel
voorhoofd van verdachte [medeverdachte] .
Pet, bovenzijde klep
[SIN] #03
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man
Verdachten [medeverdachte] en [verdachte] kunnen donor zijn
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [verdachte] in de bemonstering bovenzijde klep pet [SIN] #03 is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee
onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport, gedateerd 10 juli 2020 (pagina’s 678 t/m 682, betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van de ramkraak op de [supermarkt] , gepleegd in Haarlem op 4 april 2020, opgemaakt door [naam] , zakelijk weergegeven inhoudende:
bemonstering
DNA profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Spiegelzijde
spiegel
vluchtscooter
[SIN] #01
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Verdachte [medeverdachte] kan donor zijn. zie 4.1 voor de statistische onderbouwing van het donorschap
4.1
Statistische onderbouwing
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte
[medeverdachte] in de bemonstering van de spiegelzijde spiegel vluchtscooter [SIN] #01 is de likelihood-ratio
(LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar
uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [medeverdachte] en twee onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
- Een proces-verbaal van doorzoeking en inbeslagneming met bijlagen, gedateerd 9 december 2020 (pagina’s 461 t/m 466). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 8 december 2020 bevond ik mij in de woning [adres] te Alkmaar (de rechtbank begrijpt: de woning van verdachte [verdachte] ). Ik was belast met de doorzoeking ter inbeslagneming in het kader van het onderzoek [onderzoek] .
Tijdens de doorzoeking werd onder meer het volgende in beslag genomen:
In de slaapkamer van de verdachte [verdachte] , achter kledingkast:
handschoenen, kleur zwart, merk [merk] .
- Een schriftelijk bescheid, te weten een herzien NFI-rapport, gedateerd 17 mei 2021,
betreffende een vergelijkend glasonderzoek naar aanleiding van de overvallen op supermarkten in Haarlem en Alkmaar op respectievelijk 4 april 2020 en 20 mei 2020, opgemaakt door [naam] , zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 4 april 2020 heeft er een overval plaatsgevonden bij een supermarkt van de [supermarkt] gelegen aan [adres] te Haarlem. Door de daders was voor openingstijd, met een gestolen personenauto, door de gevel van de supermarkt gereden.
Op 8 december 2020 werden er twee verdachten aangehouden op verdenking van twee overvallen/ ramkraken. Tijdens doorzoekingen bij de verdachten werden regenkleding, bivakmutsen en handschoenen aangetroffen. Bij de ramkraak op de [supermarkt] in Haarlem zijn glasdelen vrijgekomen. De glasmonsters van deze zaak zijn opgenomen in de LFCT glasdatabase voor ram- en plofkraken (SIN [SIN] , [SIN] en [SIN] ).
Op het aanvraagformulier bij aanvraag 005 is de volgende vraagstelling geformuleerd:
1. Zijn er in de kledingstukken glasdelen aanwezig? Zo ja, komen de glasdelen overeen met de referentie glasmonsters van de ramkraak/overval op de [supermarkt] in Haarlem ((SIN [SIN] , [SIN] en [SIN] )?
Resultaten onderzoek zuigfilters en kleding verdachte [verdachte]
SIN
Omschrijving onderzoeksmateriaal
Aantal aangetroffen op glas lijkende sporen
[SIN]
2 handschoenen, [merk] PU-Flex, zwart
1
ConclusieDe resultaten van het vergelijkend glasonderzoek zijn geëvalueerd onder de hypothesen:
Hypothese 1
Eén of meer van de onderzochte glassporen op de sporendrager(s) zijn afkomstig van de gebroken ruit(en).
Hypothese 2
Alle onderzochte glassporen op de sporendrager(s) zijn afkomstig van (een) willekeurig andere ruit(en).
Verdachte [verdachte]
Van handschoenen [ [SIN] ] die zijn aangetroffen bij de huiszoeking bij de verdachte is 1 glasspoor veiliggesteld dat overeenkomt met het referentieglas [ [SIN] / / [SIN] ].
De resultaten van het vergelijkend glasonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 15 december 2020 (pagina’s 580 t/m 585). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 15 december 2020 hebben wij een ovc-gesprek (opnemen en afluisteren van vertrouwelijke communicatie) gedateerd 9 december 2020 te 10.00 uur, beluisterd en woordelijk uitgewerkt. Het gesprek vond plaats in een politiecel in het cellencomplex aan het Mallegatsplein. Het betrof een gesprek tussen verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] .
[verdachte] : [verdachte]
[medeverdachte] : [medeverdachte]
ONB: Onbekend
(...)
[medeverdachte] : Hé nog twee dagen toch? (fluisterend)
[verdachte] : Kankerlang ..
[medeverdachte] : Twee nachten man
[medeverdachte] : Wat zei ze nou in die verhoor
[verdachte] : Ze zegt die sotro of sotto (fonetisch) die hebben jullie daar gemaakt, maar dat is geen bewijs je weet toch
[medeverdachte] : Ik weet, die sotro of sotto (fon) kunnen wij ook hebben verpatst begrijp je?
[verdachte] : Ja daarom
Enige ..
[verdachte] : Wat zei ze over die haartje ..
[verdachte] : Enigste die haar in die pet
[medeverdachte] : Welke pet?
[verdachte] : Die enfi .. (fon)
(...)
[medeverdachte] : Wat zei die over haar..
[verdachte] : (Fluisterende toon) Die enfusion pet (fonetisch)
[medeverdachte] : Ja
[verdachte] : Hun weten niet door die regenpak (onverstaanbaar). Hun denken die jongen die onder die roei is gegaan. Ze weten niet wie dat is. Of Jij of ik. Ze weten niet
[medeverdachte] : Zit jou dna op?
[verdachte] : Jaaa .. Ik heb die pet toch ook gedragen een tijdje .. het is een mengsel..
[medeverdachte] : Zit jou dna ook op die pet?
[verdachte] : Jaaaa
[medeverdachte] : Maar mijn dna zit ook op die capuchon
[verdachte] : Zei ze dat?
[medeverdachte] : Ja, bij jou ook?
[verdachte] : Nee
[medeverdachte] : Oooo dat is wel heet man
[medeverdachte] : Maar ook die capuchon, je daar zat mijn dna ook (fon).
[verdachte] : Hoe weet je dat? Zei ze dat?
[medeverdachte] : Jaa
[verdachte] : Dat is geen stress .. ik kan die capuchon broer
ONB: ze kunnen ook verkopen in de winkel he .. heb ik per ongeluk aangeraakt .. onverstaanbaar. Is toevallig gekocht ..
[verdachte] : Ja, dat alleen dat hebben ze
[medeverdachte] : Die dna
[verdachte] : Ik weet dat .. onverstaanbaar .. mijn tias (fon) is ook niet heet.
[verdachte] : Ik heb niks opgezocht, niks
[verdachte] : Alleen die dna is het probleem.
[verdachte] : Kijk, vingerafdruk? Zeggen wij, vingerafdruk .. is erg .. dna valt mee
[medeverdachte] : ... onverstaanbaar .. hebben ze niks van mij .. Wat hebben ze daar
[verdachte] : Niks
[medeverdachte] : Alleen van die sotro (fon) .. dan kunnen ze mij herkennen van die sotro (fon) (onverstaanbaar)
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 8 februari 2021 (afzonderlijk pv tapgesprekken). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Door mij zijn na analyse de volgende tapgesprekken van belang voor de onderzoeken in de zaken [zaak] en [zaak] (overvallen [supermarkt] Alkmaar en Haarlem) bevonden. Opgemerkt dient te worden dat deze gesprekken allen afkomstig zijn van het opnemen en afluisteren van de telecommunicatie gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer is door de provider afgegeven aan: [moeder van medeverdachte] , [adres]
Uit onderzoek bleek deze persoon de moeder te zijn van de verdachte [medeverdachte] . De gesprekken zijn gevoerd na de aanhouding van de verdachte [medeverdachte] .
Tapgesprek met sessienummer [sessienummer]d.d. 06-12-2020 te 17.20.06 uur,
tegennummer [tegennummer] .
Samengevat verklaarde de moeder dat [medeverdachte] een beperking heeft maar zij niet weet wat hij allemaal doet. De andere jongen is een Tunesische jongen en moeder had tegen [medeverdachte] gezegd niet met hem om te gaan.
Tapgesprek met sessienummer [sessienummer]d.d. 12-12-2020 te 21.50.30 uur,
tegennummer [tegennummer] .
Samengevat verklaarde de moeder dat zij wist dat er van [medeverdachte] DNA was gevonden maar dat hij niet degene was die in de auto had gereden, want dat was die andere jongen, die Tunesische jongen. (…) Zij herkende hem toen hij zijn pet verloor in Haarlem.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Een proces-verbaal van aangifte met goederenbijlage (pagina’s 43 en 44). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 22 mei 2020 door aangever [aangever] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Ik ben bedrijfsleider bij de [supermarkt] gelegen aan [adres] in Alkmaar. Op 20 mei 2020 omstreeks 19.48 uur heeft er een overval plaats gevonden. Ik was op dat moment zelf niet aanwezig in de winkel. In de winkel waren wel diverse personeelsleden aanwezig. De winkel zou om 20.00 uur sluiten en men was bezig om de winkel gereed te maken voor het afsluiten. Op het genoemde tijdstip waren twee medewerkers, [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] , bezig om de pinautomaat die vlak bij de ingang staat te openen om de geldcassettes eruit te halen. Op het moment dat [benadeelde partij 3] bezig was met de codes kwamen de overvallers binnen. Zij wilden het geld uit de pinautomaat. In de paniek ging het invoeren van de codes niet goed, waardoor het wat langer duurde. Uiteindelijk zijn beide geldcassettes uit het pinapparaat gepakt en in een [supermarkttas] gestopt. Bij de overval is door de overvallers gebruik gemaakt van een vuurwapen. Met het vuurwapen is gericht op de medewerkers en de klanten die aanwezig waren in de winkel. Er zat 2600 euro in de weggenomen geldcassettes.
Op de veilig gestelde camerabeelden zag ik dat de overvallers via de zij-ingang aan kwamen lopen en zij gingen ook weer via deze zijde weg.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 46 t/m 49). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 20 mei 2020 door aangever [benadeelde partij 2] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Ik ben bedrijfsleider bij een filiaal van supermarkt [supermarkt] , gevestigd te Alkmaar aan [adres] . Vanavond 20 mei 2020, omstreeks 19:45 uur, vroeg mijn collega [benadeelde partij 3] (de rechtbank begrijpt: [benadeelde partij 3] ) of ik haar kon helpen om de cashboxen uit de kluis van de geldautomaat te verwijderen. De cashboxen zijn een tweetal boxen, de een is gevuld met briefjes van € 20,- en de andere met briefjes van € 50,-. We liepen naar de geldautomaat, welke zich in de hal tussen de kassa's en de in en uitgang bevindt. Alleen mijn collega [benadeelde partij 3] wist op dat moment de code van de kluis in de geldautomaat. [benadeelde partij 3] bukte om de kluis van de geldautomaat te openen. Ik stond op dat moment naast de pinautomaat en [benadeelde partij 3] ervoor. De kluis was nog niet geopend. Plotseling zag ik twee jongens de [supermarkt] inrennen. Zij kwamen via de zij-ingang de winkel binnen. Ze riepen daarbij met een luide stem: "Geld, geld! Wij willen geld." Ik zag dat de jongen die als eerste de [supermarkt] in rende een pistool of een revolver in zijn linkerhand vast had. De kleur ervan was zwart en ik weet niet het verschil tussen een pistool en een revolver, alleen dat dit geen groot model was. Mijn eerste indruk was wel dat dit geen echt vuurwapen was, maar ik nam geen risico. De andere jongen liep achter de eerste jongen aan en had een tas in zijn hand. Het kwam meteen zeer bedreigend op mij over. Ik verstijfde op het moment dat zij binnen waren en zei tegen hen dat ik de code niet had. Ik liep toen wat naar voren en dat vond de jongen met het vuurwapen in zijn hand niet goed en hij sloeg mij hard op de rechterzijde van mijn gezicht, op mijn jukbeen. Ik heb niet gezien waar hij mij precies mee sloeg, maar ik vermoed met dat vuurwapen. Ik voelde daarna onmiddellijk een stekende pijn op mijn jukbeen en deze plek is op dit moment nog steeds rood en gevoelig. (
Noot verbalisant: Ik zie bij de aangever dat deze plek nog steeds rood is)Ik zag vervolgens dat [benadeelde partij 3] op haar knieën ging om die code van de kluis in te drukken, maar dat lukte de eerste keer niet. Hierop zag ik dat één van de twee jongens haar hard op het achterhoofd sloeg. Ik hoorde haar heel hard "Au!" roepen. Hierna drukte zij voor de tweede keer de code in en toen lukte het wel. Ik weet niet of zij die twee cashboxen er uit heeft gehaald of dat door de jongens werd gedaan, maar toen ik zag dat een van de twee jongens de beide cashboxen in zijn handen had, zijn ze heel hard de winkel uitgerend. Ze verlieten de winkel via de zij-ingang en ik zag dat ze rechtsaf sloegen, door de passage, naar de achterzijde van de winkel. Ik hoorde later van een bewoner dat deze de scooter had gezien waarop ze wegreden. Deze scooter had geen kentekenplaat.
(…) Ik kan over de twee overvallers het volgende signalement en of kenmerken geven. Ik begin met de jongen met het vuurwapen in zijn hand. Dat betrof een man van tussen de 18 en 20 jaar, lengte was ongeveer 1.80 m ik ben zelf 1.88 m en hij was iets kleiner dan mij. Hij had een normaal postuur. Hij sprak met een accent zoals je veel bij Marokkanen hoort. In mijn beleving heb ik alleen deze jongen horen spreken, maar dat weet ik niet zeker. De andere overvaller was een man van tussen de 18 en 20 jaar. Zijn lengte was ongeveer 1.80 m. Ik zag aan zijn huidskleur dat deze licht getint was. Hij had een normaal postuur. Zoals al vermeld had deze jongen dus een tas in zijn handen.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 50 t/m 56). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 11 juni 2020 door de [benadeelde partij 3] , ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 20 mei 2020 was ik werkzaam in een supermarkt van [supermarkt] , gevestigd op de [adres] te Alkmaar. Ik moest die avond de pin afsluiten. Terwijl ik bezig was om een bon te krijgen werd ik opeens geduwd. Er werd geschreeuwd en we moesten de kluis van de pin openen. [benadeelde partij 2] zei dat hij de code van de kluis niet kende, maar ik ken de code wel. Ze namen mij mee naar de kluis en ik moest hem openen.
Dat lukte de eerste keer niet, toen kreeg ik een klap op mijn achterhoofd en één van de overvallers riep: “Kuthoer, maak dat ding open” of zo
.De tweede keer lukte het wel en ik wilde het geld voor ze pakken, maar ze waren mij voor en pakten het geld zelf. Toen waren ze opeens weg en was alles over. (…) (...)
Het was de eerste keer dat ik als leiding ging sluiten. Wij zijn tot acht uur open. Iedereen was er dus nog gewoon. Wat ik nog wel wil zeggen is dat die jongen die ik in zijn ogen keek een pistool had. Volgens mij was dat nep, het leek erg op plastic. Het was ook vrij klein. Kleiner dan een politie pistool. Het was wel zwart van kleur. De kluis is gewoon een stalen doos waar twee zwarte kistjes in zitten met briefjes van € 50,- en € 20.- Die hebben ze mee genomen. Ik kan mij niet herinneren waar ik mee op mijn hoofd ben geslagen, maar het enig voorwerp wat ze bij zich hadden was een pistool en in mijn beleving kan het niet anders dan dat daar mee op mijn hoofd ben geslagen.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 84 t/m 87). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 10 juni 2020 door de getuige
[getuige] , ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Ik was op 20 mei 2020 aan het werk als kassière in de [supermarkt] in Alkmaar. Om 19:52 uur kwamen er twee jongens schreeuwend de [supermarkt] binnen. Ik hoorde ze zeggen: “Openmaken!” en dat herhaalden zij meerdere keren. De overvallers waren gefocust op [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en op de pinautomaten. Wat mij opviel dat ze toen ze binnenkwamen meteen naar de pinautomaat renden. (...) Toen de overvallers zagen dat er nog een tweede deur was, draaiden zij zich om naar de klanten en ook naar mij en toen schreeuwden ze tegen iedereen dat ze naar achteren moesten gaan. Toen niet iedereen snel genoeg naar achteren ging, gooiden ze een winkelkarretje omver. Hierop gingen de meeste mensen wel naar achteren en toen zag ik dat ze weer richting [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] gingen. [benadeelde partij 2] , is de manager, en tegen hem schreeuwden zij dat hij op moest schieten, maar dat kon niet vanwege bloembakken die daar stonden. Ik zag vervolgens dat [benadeelde partij 2] een klap met een pistool op zijn linker jukbeen kreeg. Hierna wendden zij zich weer tot [benadeelde partij 3] , dat ze de pinautomaat open moest maken, maar ze was zo bang dat ze de eerste keer de code verkeerd intikte. Hierna schreeuwde één van de overvallers naar haar: “opschieten kankerhoer, of je krijgt een kogel door je schedel!” Ik heb dit letterlijk van één van de overvallers gehoord en daar schrok ik enorm van. De tweede keer was de code wel goed en ging de pinautomaat dus wel open. Ik zag dat de overvallers de twee cassettes er uit rukten. Daarna renden ze via de uitgang aan de passagezijde, de winkel uit.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 71 t/m 74). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 29 mei 2020 door de getuige [getuige] , ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Ik ben getuige van de overval op de [supermarkt] , [adres] te Alkmaar op 20 mei 2020,
Ik was in de winkel, stond in de rij toen het gebeurde. Ik zag de daders binnen komen en ik zag dat de manager een klap kreeg en dat het meisje toen een pistool op haar hoofd kreeg. Ik ben toen naar achteren gelopen om anderen te waarschuwen. We hebben toen een achterdeur geopend en toen ging het alarm af. Ik heb die daders toen nog voorbij zien rennen en een heeft nog een wapen op mijn gericht. Hij riep tegen mij dat ik naar achteren moest. Ik denk dat ze het steegje in zijn gerend achter de [supermarkt] .
(...). Ik ben toen uit de rij gegaan en de winkel in gelopen naar achteren. Ik wilde anderen waarschuwen wat er gebeurde. Ik wilde jongen mensen weg loodsen uit de winkel. Ik ben met een winkelmedewerker meegelopen. Hij stelde voor om de achterdeur van de winkel open te maken. Toen we dat deden ging het alarm af. Ik deed de deur verder open en stapte naar buiten. Op dat moment zag ik dat de twee daders langs renden.
Ik herkende ze van de winkel. Ik zag dat de één een [supermarkttas] meedroeg en die rende vooruit. De andere hield in en richtte zijn pistool op mij en riep dat ik achteruit moest gaan: Achteruit, achteruit. Hij riep het twee keer. Ik zag aan zijn houding dat die dader in paniek was. Hij was vast geschrokken omdat die deur ineens open ging.
(...) het was een klein pistool. Kleiner dan het dienstwapen van jullie. Ook geheel zwart.
V: heb je bij dader 1 nog een pistool gezien?
A: ja bij binnenkomst. Het was volgens mij ook een klein zwart pistool.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 105 t/m 107). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 20 mei 2020 door de getuige [getuige] , ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 20 mei 2020, tussen 19.30 en 20.00 uur, bevond ik mij aan de achterzijde van supermarkt [supermarkt] , filiaal [adres] te Alkmaar. Ik zag tussen die twee tijdstippen een zwarte scooter met twee personen erop de hele tijd in de buurt rondrijden. (...) Ik zag dat de bestuurder en de passagier op de scooter heen en weer over het voetpad van [adres] reden. Zij vielen mij op omdat zij heel zwart gekleed waren. Ik zag dat zij rondkeken, in de richting van de [supermarkt] maar ook om zich heen en naar ons. Ik zag dat zij totaal drie keer over dat voetpad heen en weer reden. Op een gegeven moment zag ik de bestuurder en de passagier rennen. Ik had de scooter niet in beeld. Ik zag dat de bestuurder en de passagier renden in de richting van de ingang van de [supermarkt] , die zich aan de achterzijde bevindt. De bestuurder was iets langer dan de passagier volgens mij. Ik zag dat zij met hoge snelheid allebei de [supermarkt] , via de achteringang, naar binnen renden.
(..)
Na ongeveer één á twee minuten zag ik de bestuurder en de passagier naar buiten rennen, via dezelfde deur waar ze daarvoor naar binnen waren gerend. Ik hoorde tegelijk een alarm afgaan, afkomstig van de [supermarkt] . Ik zag dat de bestuurder voorop rende. Ik zag dat de passagier hem volgde. Ik weet het niet zeker maar volgens mij zag ik dat de bestuurder een pistool in zijn linkerhand vasthad. Ik zag namelijk dat hij iets zwarts vasthad wat uitstak. Ik zag dat de passagier een [supermarkttas] bij zich droeg. Ik zag dat de [supermarkttas] gevuld was. Ik zag namelijk dat de tas uitstulpingen vertoonde en was opgebold aan de onderkant. Ik zag dat de bestuurder en de passagier renden over het eerder genoemde voetpad in de richting van het huizenblok van [adres] , in noordelijke richting. Toen ik beter keek zag ik dat de eerdergenoemde scooter op het voetpad van [adres] stond, ter hoogte van de eerste rij huizen, aan de achterzijde van de [supermarkt] . Ik zag dat de bestuurder op de scooter ging zitten. Ik zag dat de bestuurder de scooter probeerde te starten. Ik zag dat de passagier achterop de scooter ging zitten. Ik hoorde dat de scooter niet startte. Ik hoorde dat de passagier tegen de bestuurder zei: "Kom op, kom op. We moeten hier snel weg!" Ik hoorde toen dat de scooter aanging. Ik zag dat de bestuurder en de passagier op de scooter met hoge snelheid wegreden.
- Een proces-verbaal buurtonderzoek, gedateerd 21 mei 2020 (pagina’s 142 en 143). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 20 mei 2020 tussen 21:30 uur en 22:15 uur heb ik in het kader van een buurtonderzoek met betrekking tot overval op [adres] , te Alkmaar, gesproken met de bewoner van [adres] , hij gaf mij op te zijn genaamd: [bewoner] . Hij verklaarde:
Op 20 mei 2020 omstreeks 19.45 uur, dacht ik dat ik iemand heel hard "Brand brand" hoorde schreeuwen. Ik zag dat aan de achterzijde van mijn woning twee jongens in de portiek bij een scooter stonden en ik hoorde één van hen schreeuwen "Trappen Trappen".
Ik zag dat ze de scooter probeerden te starten middels de kickstart alleen dit lukte niet in eerste instantie niet direct. Ik zag en hoorde vervolgens dat de scooter startte. Ik zag dat beide jongens op de scooter sprongen en met hoge snelheid vanaf [adres] in de richting van [station] wegreden. De scooter had geen kentekenplaat.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 14 juni 2020 (pagina’s 135 t/m 139). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 20 mei 2020 omstreeks 19.48 uur, reed ik vanaf [adres] te Alkmaar de [adres] op. Ik reed over de spoorwegovergang in de richting van de rotonde van de [adres] met de [adres] . Bij de rotonde aangekomen zag ik aan de andere kant van rotonde, een scooter mij tegemoet rijden. De scooter viel mij gelijk op door de hoge snelheid waarmee hij de rotonde naderde. Ik zag dat de scooter met zeer hoge snelheid de rotonde op reed en dat hij in tegengestelde richting de rotonde nam (linksom) waardoor hij mijn voertuig frontaal naderde. Ik moest remmen om ervoor te zorgen dat ik de scooter niet raakte. Ik zag dat de scooter voor mijn voertuig weer snelheid maakte en dat hij vervolgens over het fietspad langs de [adres] met hoge snelheid wegreed. Toen de scooter mij voorbij reed zag ik dat er geen kentekenplaat op de achterzijde van de scooter zat.
De scooter viel op door zijn hoge snelheid waardoor ik meer dan een redelijk vermoeden had dat het mogelijk een motorscooter betrof. Ik zag dat het een scooter betrof die erg leek op een scooter van het merk [merk]
.Ik zag dat het een scooter betrof die al wat ouder was. Ik zag dat de scooter aan de achterzijde een zwart opvallend lang spatbord had. De snelheid van de scooter was erg hoog maar het viel mij direct op dat het midden van de scooter zwart was en dat er paars dan wel blauwkleurige accenten op zaten, op de kappen aan de voorzijde.
Enkele minuten later, op genoemde dag en datum, omstreeks 19.51 uur, kwam er een melding van de meldkamer inhoudende dat er een gewapende overval was gepleegd op de supermarkt [supermarkt] , gelegen aan [adres] te Alkmaar. Er zou sprake zijn van 2 daders die na de overval waren vertrokken op een motorscooter zonder kentekenplaten, vermoedelijk van het merk [merk] . Beide verdachten hadden zwarte helm op.
Toen ik voornoemde scooter zonder kentekenplaat zag rijden in combinatie met de kleur van de scooter deed dit mij direct denken aan het volgende:
Op 13 mei 2020 is er door wijkagent [wijkagent] een mail verstuurd naar alle collega's in Alkmaar met daarin de informatie dat er een [merk] scooter was weggenomen. Opvallend was dat er toen de bromfiets werd weggenomen, geen kenteken op deze [merk] scooter zat. De scooter die is weggenomen komt zeer sterk overeen met de scooter die ik in mijn proces-verbaal van bevindingen beschrijf.
Een proces-verbaal van aangifte met goederenbijlage (pagina’s 689 t/m 691). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 1 mei 2020 door aangever [benadeelde partij 4] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 26 april 2020, omstreeks 01:00 uur, plaatste ik mijn scooter in goede staat en onbeschadigd op de [straat] te Alkmaar ter hoogte van huisnummer [huisnummer] . Ik had mijn scooter onder een camera van woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] neergezet in de hal van het trappenhuis omdat er geen kenteken op mijn scooter zat en omdat ik weet dat er in de buurt nogal eens scooters gestolen worden. Ik had mijn scooter wel afgesloten. Op 26 april 2020, omstreeks 07:00 uur wilde ik mijn scooter pakken en toen zag ik dat mijn scooter verdwenen was. Ik weet dat er een groepje van 6 personen aangehouden is in [wijk] voor diefstal van een [merk] . Nu zag ik net 2 van deze jongens op mijn scooter voorbij rijden. Het zijn dezelfde jongens als die toen aangehouden waren. Ik weet zeker dat het mijn scooter was.
Het zijn Marokkaanse jongens.
Weggenomen goed: scooter, [merk] .
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 124 en 125). Dit proces-verbaal houdt
– zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 november 2020 door aangever [benadeelde partij 4] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
V: De vorige keer heb jij gekeken naar de camerabeelden die wij je toonden van twee jongens op
een scooter. Waaraan herken je je scooter?
A: De blauwe kleur, de zijstandaard, de bokstandaard en de lage achtervering. Voor hoeveel procent herken jij je scooter?
A: 80%. Er zijn eigenlijk geen andere scooters, dus eigenlijk herken ik hem wanneer je het zo zegt wel voor 100%. Er zijn niet veel van die scooters en al helemaal geen 180 cc.
- Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, gedateerd 29 mei 2020 (pagina’s 194 t/m 206). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 29 april 2020 heeft er op [adres] in de wijk [wijk] te Alkmaar een incident plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit incident zijn verschillende verdachten aangehouden. Een van de aangehouden verdachten betrof [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] . Van voornoemd incident zijn verschillende beelden beschikbaar welke zijn opgenomen met een mobiele dan wel smartphone. Op voornoemde beelden is verdachte [medeverdachte] duidelijk te zien. Ik zag dat [medeverdachte] een opvallende zwarte winterjas droeg. Ik zag dat deze winterjas een witte bontkraag had. Ik zag dat deze jas op de bovenzijde van de linkermouw voorzien was van een opvallend zilverkleurig logo, gelijkend op het handvat van een schaar. Ik zag dat de jas die [medeverdachte] aan had op de linkerborst ook een zilveren rits. Rechts op de mouw van deze jas zag ik eveneens een zilverkleurige rits. Ik herkende deze jas als een jas van het merk [merk] , type [type] . Verder zag ik dat [medeverdachte] een strakke dunne lichtgroene dan wel grijskleurige trainingsbroek droeg met op beide broekspijpen aan de buitenkant een opvallende wat dikkere verticale zwarte streep. Ik zag dat [medeverdachte] zwarte schoenen droeg met aan de achterkant (links en rechts op beide schoenen) kleine zilver- dan wel grijskleurige accenten. Ik zag dat [medeverdachte] de voor mij bekende blanke huidskleur had en ik zag dat hij een opvallende grote neus had met in/op het midden van zijn neus een bobbel dan wel een hoek.
Diefstal motorscooterOp 13 mei 2020 is er door wijkagent [wijkagent] een mail verstuurd naar alle collega's in Alkmaar met daarin het volgende:
De motorscooter van [benadeelde partij 4] was gestolen. De diefstal zou vermoedelijk gepleegd zijn door jongens uit de wijk [wijk] te Alkmaar. De weggenomen motorscooter betrof een [merk] zonder kentekenplaat. Er zat geen kentekenplaat op, echter zat er ook geen kenteken-plaathouder op. [benadeelde partij 4] zou 'laatst' twee jongens uit de wijk [wijk] hebben aangesproken die meer zouden weten van de diefstal van zijn scooter. [benadeelde partij 4] heeft dezelfde twee verdachten op zijn weggenomen motorscooter ook zien rijden in de wijk [wijk] . De twee jongens die hij op zijn weggenomen motorscooter zag rijden zijn volgens [benadeelde partij 4] de twee jongens die ook betrokken zijn geweest dan wel aangehouden zijn naar aanleiding van het incident op de [adres] .
Camerabeelden & herkenningVan de diefstal van de motorscooter van [benadeelde partij 4] waren camerabeelden beschikbaar. Op deze camerabeelden waren 2 verdachten te zien die de motorscooter wegnemen. Naar aanleiding van vorenstaande is er op 20 mei 2020 een mail verstuurd waarin de herkenning werd gevraagd van deze twee verdachten.
Bij deze mail waren verschillende screenshots gevoegd waarop de twee verdachten en de weggenomen motorscooter te zien waren. Bij het zien van screenshots sloeg ik direct aan op het eerstgenoemde filmpje, opgenomen tijdens het incident op de [adres] . Ik zag op de screenshots een persoon bij de in- en uitgang staan welke exact dezelfde trainingsbroek en winterjas aan had als [medeverdachte] ten tijden van het incident op de [adres] . De winterjas is een zwartkleurige winterjas met een opvallende dikke witkleurige bontkraag. Ook zag ik hetzelfde zilverkleurige logo op de linkermouw en dezelfde zilverkleurige ritsen op de borst en rechtermouw. De trainigsbroek betreft een lichtgroene dan wel grijze trainingsbroek met op beide broekspijpen (recht- en links) een opvallende verticale zwartkleurige streep. De kleding die ik op de beelden zag betrof exact dezelfde kleding als de kleding die [medeverdachte] aan had ten tijden van het incident op de [adres] , zoals ook te zien is op de bijgevoegde screenshots. Het gezicht van deze persoon kwam ook in beeld en ik zag hetzelfde gezicht als beschreven in het begin van dit proces-verbaal. Ik herkende het gezicht van [medeverdachte] .
Op het Politiebureau heb ik de camerabeelden (bewegend) direct bekeken. Tijdens het bekijken van de camerabeelden zag ik op de camerabeelden ook de weggenomen motorscooter duidelijk in beeld. Dit betrof de motorscooter zoals beschreven onder het kopje 'diefstal motorscooter', de weggenomen [merk] motorscooter
.
- Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, gedateerd 22 mei 2020 (pagina’s 213 t/m 220). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 22 mei 2020 kreeg ik via e-mail een aandachtvestiging waarin op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon werd gevraagd. De aandachtvestiging bevatte videobeelden. Hiervan zijn 5 stills gemaakt. Verder heb ik de bewegende beelden ook zelf bekeken.
De persoon, kleding, cap, lengte op still 2, en de persoon, kleding, cap, lengte, sihouet op still 3 herken ik als:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Nationaliteiten: Nederlandse en Tunesische
Adres: [adres]
Grondslag herkenningIk ken hem vanuit mijn werkzaamheden als politieagent in [plaats] , veelal [wijk] , waar [verdachte] vandaan komt. Ik ken [verdachte] zeer goed. Gedurende mijn werkzaamheden in [plaats] , vaak in de wijk [wijk] , ben ik veelvuldig in contact geweest met [verdachte] . Momenteel loopt er nog een onderzoek op [verdachte] ter zake ambtsdwang. [verdachte] trachtte hier met enkele andere jongeren uit [wijk] een in beslag genomen motorscooter te ontzetten. Verder kom ik hem wekelijks tot dagelijks tegen in de stad [plaats] , veelal in de wijk [wijk] . De laatste keer dat ik hem zag was op dinsdag 19 mei 2020 om 20:00 uur. Het contact duurde toen ongeveer 2 min. Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Ik herkende de zwarte jas in combinatie met de pet onmiddellijk. Ook het vlassige snorretje van [verdachte] is zeer herkenbaar. De manier van bewegen op bewegende beelden kwam overeen met hoe ik [verdachte] ken. Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij:
Vlassige snor. Huidskleur. Vorm hoofd. Lichaamslengte. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de stills zag
.Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
- Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, gedateerd 22 mei 2021 (pagina’s 207 t/m 212). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 22 mei 2020 kreeg ik via e-mail een aandachtvestiging waarin op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon werd gevraagd. De aandachtvestiging bevatte videobeelden. Hiervan zijn 5 stills gemaakt. Verder heb ik de bewegende beelden zelf ook bekeken.
HerkenningDe persoon Mond, ogen, neus, haarkleur, huidskleur op still 1 en de persoon Mond, ogen, neus, haarkleur, huidskleur op still 5 herken ik als:
[medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Grondslag herkenningIk ken hem vanuit mijn werkzaamheden als politieagent in [plaats] , veelal [wijk] waar hij vandaan komt. Ik ken [medeverdachte] zeer goed. Ik heb meermaals contact met hem gehad op straat.
Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Ik weet dat [medeverdachte] in het bezit is van een gelijkende jas. Verder heeft [medeverdachte] donker omrande ogen. Een forse neus met kronkel er in. Ook zwart haar en volle lippen. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de stills zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
- Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, gedateerd 21 mei 2020 (pagina 149 t/m 156). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 21 mei 2020, kregen wij de melding om te gaan naar de [straat] te Alkmaar. Wij hoorden zeggen dat een melder cassettes zou hebben gevonden die mogelijk afkomstig waren uit een pinautomaat. Ter plaatse zagen wij een man op ons aflopen uit de richting van het [pad] . Wij hoorden hem zeggen dat hij aan het wandelen was en tegen een boom twee cassettes zag staan. Wij liepen met hem mee naar een boom langs een voetpad dat achter het flatgebouw loopt. Wij zagen hier twee cassettes op de grond liggen. Een van de cassettes stond tegen rechtop tegen een boom. Hier zagen wij een kleine sticker met € 20,- op staan. De andere cassette lag daarvoor plat op de grond en wij zagen hier een sticker waar €50,- op stond.
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport, gedateerd 12 augustus 2020 (pagina’s 380 t/m 389), betreffende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Alkmaar op 20 mei 2020, opgemaakt door [naam] , MSc, zakelijk weergegeven inhoudende:
Onderzoeksmateriaal [SIN] betreft twee geldcassettes. Van beide geldcassettes zijn de randen aan de zijkanten, de randen aan de voor- en achterkant, het handvat, de groene draaiknop en een deel van de binnenzijde bemonsterd. Van het DNA in bemonstering #09 (groene draaiknop geldcassette 2) is een DNA-profiel verkregen dat geschikt is voor een vergelijkend DNA-onderzoek.
Interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN omschrijving
DNA kan afkomstig zijn van
conclusie
[SIN] #09
( groene draaiknop
geldcassette 2)
minimaal twee personen:
- verdachte [verdachte]
- ten minste één onbekende persoon
- meer dan 1 miljard
- niet van toepassing
[SIN] #09 (groene draaiknop geldcassette 2)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet-verwante personen.
DNA-mengprofiel [SIN] #09 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de
bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.