ECLI:NL:RBNHO:2021:4949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
15/310046-20 en 15/141609-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor ramkraak en diefstal

Op 21 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 15/310046-20 en 15/141609-19. De verdachte, een minderjarige, werd beschuldigd van een ramkraak op een supermarkt in Haarlem op 4 april 2020, waarbij een auto door de winkelpui werd gereden en geld werd gestolen. Daarnaast was er een tweede tenlastelegging voor de diefstal van een scooter op 26 april 2020 in Alkmaar. Tijdens de rechtszittingen op 8 maart, 27 mei en 7 juni 2021 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder camerabeelden en DNA-analyse. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeverantwoordelijk was voor de ramkraak, ondanks dat hij niet de bestuurder van de auto was. De rechtbank verklaarde de dagvaarding deels nietig, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan diefstal met braak en diefstal van de scooter. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden, waaronder een locatieverbod voor de supermarkt en een contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals het gebrek aan verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/310046-20 en 15/141609-19 (vord. tul)
Uitspraakdatum: 21 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 8 maart 2021, 27 mei 2021 en 7 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in RJJI [locatie] te [plaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Zeist, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), gedaan ter terechtzitting van 8 maart 2021, en na toegestane wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv, ter terechtzitting van 7 juni 2021, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks 4 april 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (te weten € 4.532), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [supermarkt] Haarlem, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen de op dat moment werkzame werknemer(s) van [supermarkt] Haarlem, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen, althans eenmaal, met (behulp van) een (personen)auto in te rijden tegen/op de pui van voornoemd pand en/of (vervolgens) onder bedreiging van voornoemde medewerkers met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, diverse geldlades (behorend bij de binnen aanwezige pinautomaat) en/of kassalades mee te nemen ;
en/of
hij op of omstreeks 4 april 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, € 4.532, in elk geval een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan [supermarkt] Haarlem, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking
2.
hij op of omstreeks 26 april 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een scooter (van het merk [merk] , type [type] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

2.Voorvragen

2.1.
Beoordeling van de gewijzigde tenlastelegging
De wijziging van de tenlastelegging leidt ertoe dat feit 1 cumulatief/alternatief is ten laste gelegd doordat tussen de omschrijvingen van diefstal met (bedreiging met) geweld en diefstal met braak de woorden ‘en/of’ zijn geplaatst. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de gewijzigde dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig moet worden verklaard, omdat een bewezenverklaring van beide feiten een dubbele veroordeling zou opleveren voor hetzelfde gronddelict, namelijk de diefstal van hetzelfde geldbedrag.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Een dagvaarding moet niet alleen duidelijk zijn opgesteld, zodat de verdachte kan begrijpen waarvoor hij precies wordt vervolgd, maar moet ook – los van de concrete feiten en omstandigheden – juridisch technisch gezien kunnen leiden tot een schuldigverklaring. Wanneer de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld een (cumulatieve) bewezenverklaring onmogelijk maakt, is daarvan geen sprake. De officier van justitie heeft betoogd dat ieder van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten bewezen verklaard zou kunnen worden, waarbij sprake zou zijn van eendaadse samenloop. De rechtbank deelt deze opvatting niet. Zou de rechtbank ieder van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten bewezen achten, dan zou zij dezelfde wegnemingshandeling tweemaal bewezen achten. Weliswaar is artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) daarop naar de letter niet van toepassing, aangezien geen sprake is van een vervolging wegens een feit waarvoor verdachte reeds eerder is veroordeeld, maar een bewezenverklaring van beide feiten zou wel indruisen tegen de ratio van ne bis in idem. Een verdachte mag niet tweemaal voor hetzelfde feit worden vervolgd, maar hij mag ook niet tweemaal voor hetzelfde feit schuldig worden verklaard. Nu de rechtbank een bewezenverklaring van beide cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten om deze reden uitgesloten acht, is zij van oordeel dat de dagvaarding nietig is voor zover deze cumulatief is geformuleerd. De rechtbank zal de dagvaarding daarom ten aanzien van het woordje ‘en’ – waardoor de feiten onder 1 cumulatief worden
tenlastegelegd – nietig verklaren, en voor het overige geldig verklaren.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 eerste én tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld en het medeplegen van diefstal door middel van braak.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op grond van het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte en de conclusies van het NFI hierover in combinatie met de overige bewijsmiddelen in het dossier, vaststaat dat verdachte één van de daders is geweest van de overval op de [supermarkt] in Haarlem. Het feit dat de daders, blijkens de camerabeelden, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich hadden, in combinatie met het met een auto in volle vaart rammen van de winkelpui en vervolgens de winkel binnenrijden, wetende dat daar op dat moment medewerkers aanwezig waren, maakt dat er een bewezenverklaring kan volgen van diefstal met bedreiging met geweld tegen personen. Daarnaast is de auto ook gebruikt om zich de toegang tot de winkel te verschaffen, wat diefstal met braak oplevert.
De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2, het medeplegen van de diefstal van een scooter. Op grond van onder meer de camerabeelden waarop de diefstal is te zien en de herkenning door verbalisanten, kan de conclusie worden getrokken dat verdachte één van de daders is van deze diefstal.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de diefstal met geweld op de [supermarkt] in Haarlem. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van dit feit. De op de plaats delict aangetroffen pet en capuchon bevatten niet alleen DNA-sporen van verdachte, maar ook van andere, onbekend gebleven personen. Dus kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de exclusieve drager van deze kledingstukken is geweest of dat hij ze gedragen heeft ten tijde van het tenlastegelegde feit. Bovendien blijkt dat deze voorwerpen zijn verplaatst na achterlating door de dader, wat de vraag oproept of de sporen wel op zorgvuldige wijze zijn veiliggesteld. Op de aangetroffen spiegel van de vluchtscooter is eveneens een mengprofiel aangetroffen van drie donoren, waarvan verdachte er één kan zijn. De raadsman verzoekt om de conclusie van het NFI ‘dat het veel waarschijnlijker is dat het DNA van verdachte afkomstig is dan van een willekeurige derde’ buiten beschouwing te laten, omdat dit spoor onvoldoende bewijskracht toekomt.
Wanneer de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte wel één van de daders is, kan er evenmin een veroordeling volgen voor het medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld tegen personen. Immers, het met een auto door de pui van een winkel rijden levert geen bedreiging met geweld op tegen personen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen kan alleen worden afgeleid dat het met de auto tegen/door de pui rijden bedoeld was om zich de toegang te verschaffen tot de winkel. Niet is gebleken dat de daders het oogmerk hadden om met het binnenrijden van de winkel de medewerkers te bedreigen en deze handeling kan dan ook niet worden gekwalificeerd als een geweldshandeling in de zin van artikel 312 Sr.
Evenmin kan het vasthouden van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp worden aangemerkt als bedreiging met geweld, omdat niemand van de aanwezige medewerkers een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerpt zegt te hebben gezien. Ten slotte blijkt niet het uit dossier dat verdachte opzet had op het plegen van geweld tegen de medewerkers van de [supermarkt] .
Wat betreft een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal van een geldbedrag, heeft de raadsman zich (subsidiair) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Volgens de raadsman kan verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden voor de strafverzwarende braak/verbrekingshandelingen. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte op grond van de bewijsmiddelen betrokken is bij dit feit, zal hij moeten worden aangemerkt als de dader die, blijkens de camerabeelden, pas na het rammen van de pui de winkel binnenkomt. De braakhandelingen zijn uitgevoerd door de andere dader en dit kan verdachte niet worden toegerekend, omdat er geen bewijs is van een gezamenlijk plan.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 2. De betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van de scooter is uitsluitend gebaseerd op camerabeelden van de diefstal waarop hij als één van de daders wordt herkend door verbalisanten. Wat betreft de betrouwbaarheid van deze herkenningen refereert de raadsman zich, onder verwijzing naar het beoordelingskader dat in jurisprudentie is beschreven, aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Overweging ten aanzien van het onder 1 eerste alternatief ten laste gelegde feit
Nu de gewijzigde dagvaarding nietig is verklaard voor zover deze cumulatief is geformuleerd, zal de rechtbank zich moeten uitlaten over de alternatief ten laste gelegde feiten en ten aanzien daarvan een keuze moeten maken.
Ten aanzien van de alternatief ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank het volgende.
Onder 1 eerste alternatief wordt verdachte het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld verweten. Bij de vraag of dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, zijn de in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden leidend. Als feitelijkheid ten aanzien van de bedreiging is in de tenlastelegging opgenomen – kort gezegd – het bedreigen van het winkelpersoneel met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verder is als feitelijkheid in de tenlastelegging opgenomen het met (behulp van) een (personen)auto inrijden tegen/op de pui van de winkel.
Uit het dossier blijkt dat de bestuurder van de auto toen hij uit de auto stapte iets in zijn hand had wat lijkt op een vuurwapen. Niemand van het aanwezige winkelpersoneel heeft echter verklaard een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp te hebben gezien. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat de mededader met een vuurwapen heeft gedreigd. Van bedreiging in de zin van artikel 312 Sr is dan ook geen sprake. De andere feitelijkheid, het met een auto inrijden tegen/op de pui van de winkel merkt de rechtbank evenmin aan als bedreiging met geweld tegen personen. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo dat de officier van justitie daarin tot uitdrukking heeft willen brengen dat het inrijden tegen/op de winkelpui (bedreiging met) geweld tegen personen heeft opgeleverd. Het enkele inrijden tegen/op de winkelpui levert echter naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen bedreiging met geweld tegen personen op.
De rechtbank was mogelijk tot een ander oordeel gekomen als in de tenlastelegging was opgenomen dat door het inrijden tegen/op de pui, een bedreigende situatie is ontstaan voor het winkelpersoneel omdat de auto vervolgens door de pui de winkel is binnengereden, waardoor personeelsleden moesten wegspringen om te voorkomen dat zij aangereden zouden worden. De rechtbank concludeert dan ook dat zij niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 eerste alternatief ten laste gelegde.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, tweede alternatief, en 2 ten laste gelegde feiten, op grond van de in bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 tweede alternatief
De rechtbank stelt aan de hand van de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen onder meer het volgende vast:
- Op 4 april 2020 rond 06:45 uur ramt een persoon met een [merk auto] een rolluik en rijdt vervolgens dwars door de toegangsdeuren de [supermarkt] aan [adres] te Haarlem binnen, tot aan de kassa’s. Het aanwezige winkelpersoneel rent weg en de bestuurder stapt uit. Door de opening in het rolluik komt een tweede persoon naar binnen die daarbij zijn pet en capuchon verliest. Deze tweede persoon gaat ook de winkel binnen en samen met de bestuurder van de auto vullen zij [supermarkttassen] met geld en kassalades. Op de camerabeelden is te zien dat de beide personen handschoenen aan hebben en bijna identieke regenpakken. Vervolgens rennen beide daders weg en zien getuigen een scooter wegrijden met twee personen, die voldoen aan het signalement van de daders en die [supermarkttassen] bij zich hebben. Getuigen horen en zien dat de scooter ten val komt en kort daarna worden door verbalisanten op het fietspad een kassalade, stukken van een scooter en een scooterspiegel aangetroffen.
- Uit onderzoek blijkt dat de pet die is achtergebleven in de [supermarkt] een zogenaamde [pet] is, een speciaal en moeilijk te verkrijgen collectorsitem. Deze informatie wordt verkregen via het programma Opsporing Verzocht, waar wel de pet wordt getoond maar waar de naam “ [naam] ” niet wordt genoemd.
- Op de pet en de capuchon worden DNA-mengprofielen aangetroffen, waarvan het hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. Op de spiegel van de vluchtscooter is eveneens een mengprofiel aangetroffen, waarvan is geconstateerd dat verdachte daarvan de donor kan zijn. Verder is op de pet DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de medeverdachte [medeverdachte] .
- Uit een opgenomen gesprek tussen verdachte en de medeverdachte, dat zij met elkaar hebben terwijl zij op het politiebureau vastzitten voor verhoor, blijkt dat zij bespreken welk bewijs er tegen hen is en daarbij spreken zij onder andere over een [pet] . Wanneer verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] vraagt of zijn DNA op die pet zit, zegt hij: “ja…ik heb die pet toch ook een tijdje gedragen”, waarop verdachte zegt: “maar mijn DNA zit ook op die capuchon.” Vervolgens bedenken zij een verklaring waarom er DNA van verdachte op de capuchon van het regenpak zou kunnen zitten.
- Uit getapte telefoongesprekken van de moeder van verdachte blijkt dat zij wanneer zij de beelden van de overval op Opsporing Verzocht ziet, zij haar zoon herkent wanneer hij zijn pet verliest. Zij zegt ook dat hij niet degene is die de auto heeft bestuurd, maar dat dat de Tunesiër is.
- De ouders van de medeverdachte [medeverdachte] zijn afkomstig uit Tunesië.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd tot geen andere conclusie leiden dan dat verdachte één van de daders is geweest van de overval op de [supermarkt] in Haarlem, namelijk de persoon die als tweede de winkel binnenkomt en zijn pet en capuchon verliest.
Medeplegen
Op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en in samenhang bezien is de rechtbank verder van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan, ook ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid braak.
Uit de camerabeelden van de overval blijkt dat verdachte, direct nadat de medeverdachte met de auto de winkel is binnengereden en tot stilstand is gekomen, door de ontstane opening onder het rolluik de passage binnenkomt en naar de winkel loopt. Op de beelden is vervolgens te zien dat beide daders geld en kassalades pakken en in [supermarkttassen] doen en vervolgens samen wegrennen. Waarschijnlijk om herkenning en het achterlaten van sporen te voorkomen dragen beide daders handschoenen en bijna identieke regenpakken. Getuigen zien dat de daders samen op een scooter wegrijden. Het hele gebeuren vindt binnen enkele minuten plaats, waarbij naar het oordeel van de rechtbank duidelijk sprake is van een doelgerichte samenwerking tussen beide daders. Uit het handelen van beide verdachten leidt de rechtbank af dat zij vooraf een plan hebben gemaakt met een onderlinge rolverdeling, waaruit volgt dat verdachte ook moet hebben geweten dat het de bedoeling was om met een auto de winkelpui te rammen en na afloop weg te rijden met een scooter. Verdachte is daarom medeverantwoordelijk voor de braakhandelingen en alle daaruit voortvloeiende gevolgen, ook al was hij niet de dader die de pui heeft geramd.
De rechtbank acht het onder 1 tweede alternatief tenlastegelegde medeplegen van diefstal met braak daarom bewezen.
Feit 2
Uit het dossier blijkt niet expliciet dat de scooter is weggenomen met behulp van braak. Aangever [benadeelde partij] heeft echter verklaard dat hij zijn scooter afgesloten heeft achtergelaten. Het is van algemene bekendheid dat een afgesloten scooter alleen kan worden weggenomen wanneer het slot kapot is gemaakt. Er is dan sprake van braak. Namens verdachte is overigens niet aannemelijk gemaakt dat de scooter op een andere manier dan door braak is weggenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, tweede alternatief, en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1, tweede alternatief
hij op 4 april 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van
€ 4.532,- dat aan [supermarkt] Haarlem toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2
hij op 26 april 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander, een scooter (van het merk [merk] , type [type] ), die toebehoorde aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, tweede alternatief
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
feit 2
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
.Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsman is van mening dat oplegging van een hogere straf dan zes maanden niet aan de orde is. Hij kwalificeert de diefstal van geld uit de [supermarkt] als een ‘ramkraak’, een misdrijf dat wat betreft strafmaat tussen een bedrijfsinbraak en een overval in zit en waar tussen anderhalve maand en vier maanden jeugddetentie voor staat. Ook wanneer strafverzwarende omstandigheden worden meegewogen, zoals de proceshouding van verdachte, de aanzienlijke schade die is aangericht en de gevaarlijke situatie voor het personeel, komt de raadsman niet uit op een straf die hoger is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een combinatie van een winkeloverval met een zogenoemde ‘ramkraak’, waarbij zij met een gestolen auto eerst het rolluik en vervolgens de toegangsdeuren van de [supermarkt] in Haarlem hebben geramd, waarna zij de winkel zijn binnen gereden. Tijdens het rammen van het rolluik en de toegangsdeuren waren er verschillende medewerkers in de winkel aanwezig, omdat de winkel op het punt stond om open te gaan. Deze medewerkers zijn enorm geschrokken van het geweld waarmee de auto hun winkel binnenreed en sommigen van hen moesten opzij springen om niet overreden te worden. Zij vluchten daarop weg en zien niet dat de mededader, met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand, en verdachte in de winkel enkele geldlades wegnemen en er vervolgens op een scooter vandoor gaan.
Hoewel de rechtbank dit feit als gevolg van de wijze van tenlasteleggen enkel kwalificeert als (kort gezegd) een diefstal in vereniging met braak, houdt de rechtbank bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte rekening met de hierboven geschetste gewelddadige context waaronder het feit is begaan.
Verder heeft verdachte een maand eerder met dezelfde dader een (andere) scooter weggenomen uit de portiek van een flat. Deze scooter is enkele weken later gebruikt als vluchtscooter bij een gewelddadige overval op een andere supermarkt.
Uit hun handelen blijkt dat verdachte en zijn mededader geen enkel respect hebben voor de spullen van anderen en dat zij niet stilstaan bij de psychische en financiële gevolgen die hun daden kunnen hebben voor de slachtoffers. Daarbij komt dat dergelijke feiten en met name het met grof geweld een supermarkt binnenrijden terwijl er personeel aanwezig is, gevoelens van angst en onrust veroorzaken in de samenleving.
Verdachte en zijn mededader hebben blijkbaar alleen gedacht aan hoe zij snel en op een relatief eenvoudige wijze aan geld konden komen. De rechtbank vindt het verder zorgelijk dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden doordat hij zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen en op geen enkele wijze spijt of berouw heeft getoond in de richting van de slachtoffers. Dit weegt de rechtbank in zijn nadeel mee.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van onder meer vermogensdelicten is veroordeeld.
- het Pro Justitia rapport, gedateerd 26 januari 2021 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog;
- het Pro Justitia rapport, gedateerd 25 mei 2021, naar aanleiding van een klinisch multidisciplinair onderzoek op de observatieafdeling van [DJI] , ondertekend door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog en [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater;
- het over verdachte uitgebrachte adviesrapport, gedateerd 28 mei 2021, opgesteld door
[raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Ten aanzien van de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapportages constateert de rechtbank dat verdachte niet heeft willen meewerken aan onderzoeken naar zijn persoon.
Het rapport van 26 januari 2021, opgemaakt door de psycholoog, is een weigerrapport. De deskundige heeft door de weigering van verdachte om aan het onderzoek mee te werken, de vragen van de officier van justitie niet kunnen beantwoorden en heeft een observatie van verdachte in overweging gegeven.
Verdachte is vervolgens overgebracht naar het Forensisch centrum [DJI] ter observatie, waar hij opnieuw niet heeft willen meewerken.
Het rapport dat naar aanleiding van de observatie is opgemaakt houdt onder meer het volgende in.
Verdachte wilde niet met de psycholoog, de psychiater en/of de milieuonderzoeker in gesprek. Hij heeft geen machtigingen willen ondertekenen voor het opvragen van informatie bij bijvoorbeeld scholen en hij heeft niet meegewerkt aan het testpsychologisch onderzoek en/of vaktherapie. Wel heeft verdachte het groepsprogramma op de afdeling en intern onderwijs gevolgd. Door deze forse beperkingen in het onderzoek is het niet mogelijk gebleken om een goed beeld te krijgen van de levensloop van verdachte, zijn huidige functioneren en zijn persoonlijkheid. Op basis van de summiere beschikbare informatie zijn er aanwijzingen voor beperkingen in de cognities en er zijn zorgen over het eventuele bestaan van een gedragsstoornis. Ook zijn er zorgen over de persoonlijkheidsontwikkeling, gezien de gerapporteerde gedragsproblemen die blijken uit eerdere veroordelingen, school en werk niet kunnen vasthouden, zich niet begeleidbaar opstellen bij jeugdreclassering en politiemutaties. Deze aanwijzingen staan in contrast met de observaties op de afdeling waar verdachte een rustige indruk maakt en weinig problemen geeft. Hooguit worden tijdens de observatie aanwijzingen gevonden voor cognitieve beperkingen, maar dit kon niet nader onderzocht worden. Tevens dient hierbij vermeld te worden dat verdachte zich mogelijk
– vanwege zijn procespositie – ook bewust op de vlakte heeft gehouden gedurende de observatie. De conclusie is dat het voor onderzoekers niet mogelijk is gebleken om te kunnen komen tot gefundeerde uitspraken over de diagnostiek, waardoor zij de door de rechter-commissaris gestelde vragen niet voldoende onderbouwd kunnen beantwoorden. Verder zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar gekomen om een zorgvuldige risicoanalyse te maken en kan geen antwoord worden gegeven op vragen over de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht, de noodzaak van behandeling of benodigde juridische kaders.
De Raad vindt het, blijkens het rapport van 28 mei 2021, zeer zorgelijk dat de onderhavige verdenking uit het niets komt, omdat verdachte geen eerdere veroordelingen heeft voor zulke ernstige feiten. Als verdachte schuldig wordt bevonden, dan roept dit ernstige zorgen op, met name over zijn gewetensontwikkeling. Verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Hij lijkt weinig probleeminzicht te hebben en weinig vaardigheden om met moeilijke situaties om te gaan en dit, in combinatie met het ontbreken van een dagbesteding, het functioneren op een laag intelligentieniveau en het hebben van antisociale contacten, maakt hem zeer kwetsbaar voor terugval in delictgedrag. Daarbij komt dat verdachte niet open staat voor begeleiding vanuit de hulpverlening. Geadviseerd wordt onder meer om een deels voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen. Een forse afstraffing is volgens de Raad het enige wat tot de mogelijkheden behoort.
Ter zitting heeft [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad het advies toegelicht en daarbij onder meer naar voren gebracht dat naast een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie, geadviseerd wordt om verdachte reclasseringstoezicht op te leggen, uit te voeren door de volwassenreclassering. De volwassenreclassering kan verdachte praktische hulp bieden wanneer hij uit detentie komt. Verder adviseert de Raad om als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen dat hij meewerkt aan het volgen van onderwijs en het hebben van een dagbesteding. Ten slotte acht de Raad het van belang dat verdachte voor de duur van de proeftijd een contactverbod met de slachtoffers en met de medeverdachte wordt opgelegd, en een locatieverbod voor de [supermarkt] in Haarlem.
Gezien de ernst van de feiten en het gebrek aan inzicht in de persoon van verdachte kan daarop naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie van aanzienlijke duur.
Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank, naast het voorgaande, nog acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een eventuele onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk te stellen aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een dergelijke straf acht de rechtbank echter, gelet op ernst van de bewezenverklaarde feiten, niet passend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een jeugddetentie voor de duur van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank hoopt dat een voorwaardelijk strafdeel verdachte ervan zal weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet – mede gelet op de niet meewerkende houding van verdachte en het moeizame verloop van ingezette hulpverlening in het (recente) verleden – geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel een toezicht door de volwassenenreclassering te verbinden.
Wel acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde partij] (feit 2) en de medeverdachte noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Daarnaast acht de rechtbank een locatieverbod noodzakelijk voor de [supermarkt] in Haarlem. Ook dit verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
[bewindvoerder] heeft in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de benadeelde partij
[benadeelde partij] , een vordering tot schadevergoeding van € 9.829,95 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 (diefstal scooter) ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 2.329,95 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,-- aan immateriële schade.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om ten aanzien van het materiële deel van de vordering gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de schade vast te stellen op een bedrag van € 2.000,--. Verder heeft zij verzocht de immateriële schade vast te stellen op een bedrag van € 500,--.
De officier van justitie vordert derhalve in totaal toewijzing van een bedrag van € 2.500,--vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van het resterende deel van de vordering heeft zij verzocht de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de materiële schade niet is onderbouwd en immateriële schade bij een feit als het onderhavige niet wordt toegekend.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade stelt de rechtbank vast dat dit bedrag op geen enkele wijze met stukken is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen om dit verzuim te herstellen en zal de benadeelde partij daarom in de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Ook de gestelde immateriële schade komt naar het oordeel niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank begrijpt dat de diefstal van de scooter ingrijpend is geweest voor de benadeelde partij en dat zijn gevoel van veiligheid is aangetast omdat de daders zijn adres kennen, zoals ook ter terechtzitting door de bewindvoerder is toegelicht.
Voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade is echter een aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek vereist. Daarvoor is nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit. Dat hiervan sprake is, is – behoudens een algemene weergave van de gevolgen – niet onderbouwd met enig stuk. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren wanneer de rechtbank de benadeelde partij in de gelegenheid zou stellen alsnog deze onderbouwing te geven.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade.
De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 19 december 2019 in de zaak met parketnummer 15-141609-19 heeft de kinderrechter bij de Rechtbank Noord-Holland verdachte ter zake van twee gekwalificeerde diefstallen en opzetheling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 14 januari 2020 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 3 januari 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van het woordje ‘en’ in de zinssnede “en/of” tussen de onder 1 cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, tweede alternatief en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, tweede alternatief en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
4 (vier) maandennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende een periode van maximaal twee jaren, niet zal bevinden in en om de [supermarkt] te Haarlem, op het adres [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
- dat veroordeelde gedurende een periode van maximaal twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte [medeverdachte] en het slachtoffer van feit 2, [benadeelde partij] , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van de contactverboden.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/141609-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 19 december 2019.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van der Heijden, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. G. Drenth en mr. B. de Wilde, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2021.
BIJLAGE
De bewijsmiddelen, behorende bij het vonnis van 7 juni 2021 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ten name van verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in RIJ [locatie] te [plaats] .
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1, tweede alternatief:
Een proces-verbaal van aangifte met goederenbijlage (pagina’s 500 t/m 502). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 april 2020 door aangever [aangever] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
feit: diefstal met geweld in/uit winkel
pleegdatum: 4 april 2020
Ik ben eigenaar van de [supermarkt] supermarkt gelegen aan [adres] te Haarlem. Ik was thuis en werd gebeld door meerdere medewerkers van de [supermarkt] . Ik hoorde een medewerker zeggen: "Er is een ramkraak gepleegd in de [supermarkt] ." Ik ben gelijk de auto in gestapt en naar de [supermarkt] gegaan. Toen ik de winkel in liep zag ik ter hoogte van de kassa's een auto staan. Ik zag dat de auto de winkel was ingereden. Ik zag dat de winkel een grote ravage was.
Bijlage goederen:
- geld 952 euro uit de kluis
- geld 3580 euro uit de kassalade/automaat.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 506 en 507). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 6 juni 2020 door aangever [aangever] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 4 april 2020, omstreeks 06:20 uur bevond ik mij in de [supermarkt] , gelegen aan [adres] te Haarlem. Ik ben daar werkzaam als caissière. Omstreeks 06:30 uur die dag heb ik zeven geldlades uit de kluis achter de servicebalie gepakt om de kassa’s te vullen. Tevens heb ik twee geldlades gepakt om de pinautomaat te bevoorraden. Mijn collega [collega] heeft de kassa’s gevuld en ik ben naar de pinautomaat gelopen om die te vullen. De pinautomaat bevindt zich aan de voorzijde van de winkel, meteen naast de ingang. Ik heb de pinautomaat gevuld met twee lades. Elke ochtend wordt deze pinautomaat op ongeveer hetzelfde tijdstip aangevuld.
Ik stond ongeveer omstreeks 06:42 uur bij de pinautomaat. Ik had de lade met de briefjes van 20 euro in de automaat gedaan. Ik hoorde opeens een dof geluid. Ik stond toen geknield. Ik stond op en zag opeens een auto in de passage rijden. Ik moest toen opzij springen en vreesde voor mijn leven. Als ik niet opzij gesprongen was, dan was de auto over mij heen gereden.
Ik zag dat de auto de winkel in reed. Ik zag dat de auto dwars door de schuifdeuren heen reed. Ik zag dat het een witte [merk auto] betrof. Toen de auto de winkel in reed ben ik naar de achterzijde van de winkel gerend.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 521 t/m 523). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 april 2020 door de getuige
[getuige] , ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 4 april 2020 omstreeks 06.30 uur zat ik in de auto. De auto stond geparkeerd op [adres] ter hoogte te ingang van de [supermarkt] . Ik was hier aan het wachten tot de [supermarkt] open ging. Diezelfde dag en tijd hoorde ik ergens in de omgeving een scooter rijden. Vervolgens hoorde ik een harde klap met veel glasgerinkel bij de ingang van de [supermarkt] . Direct daarna zag ik een persoon rennen. Ik zag de persoon richting de ingang van de [supermarkt] rennen. Deze persoon kan ik als volgt omschrijven:
NNI
- Blauwe jas
- Pet
- Smal postuur
- 20-22 jaar
Ik ging kijken wat er gebeurd was. Ik zag bij de ingang van de [supermarkt] dat het rolluik ontzet was en dat er een opening was naar de [supermarkt] . Op het moment dat ik het rolluik zag was het mij meteen duidelijk dat het ging om een overval of inbraak ging. Uit angst, omdat ik niet wist of de mensen die het gedaan hadden mogelijk wapens bij zich hadden, ben ik terug de auto in gegaan. Op het moment dat ik weer in de auto zat, zag ik NNI weer terug rennen vanaf de ingang van de [supermarkt] , richting [laan] . Ik zag nu dat NNI een [supermarkttas] van [supermarkt] vast hield. Kort hierna hoorde ik een scooter wegrijden vanaf [laan] . Ik hoorde kort na het wegrijden van de scooter een harde klap. Ik had het idee dat de scooter gevallen was.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 526 en 527). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 april 2020 door de getuige
[getuige] , ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 4 april 2020, omstreeks 06.45 uur werd ik wakker van glasgerinkel. Onze slaapkamer is gelegen aan de zijde van [laan] in Haarlem. Ik heb direct mijn gordijnen geopend. Ik zag toen dat er een scooter stilstond op [laan] . Ik zag ook twee personen. Ik kan deze personen als volgt beschrijven:
Man 1:
- tussen de 20-25 jaar;
- langer krullend haar;
- geen helm;
- donkere kleding;
- normaal postuur;
- ongeveer 180cm;

Man 2;

- tussen de 20-25 jaar;
- geen helm;
- donkere strakke kleding;
- twee volle [supermarkttassen] bij zich;
- slank postuur;
- ongeveer 180cm;
Ik hoorde dat man 1 wat schreeuwde. Ik zag dat man 2 achterop de scooter zat. Ik zag dat man 1 op de scooter ging zitten en dat zij er met hoge snelheid vandoor gingen. Zij hadden donker haar en een Marokkaans accent.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 4 april 2020 (pagina’s 535 en 536). Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 4 april 2020, omstreeks 06:45 uur kregen wij een melding om te gaan naar [adres] te Haarlem. Aldaar bevind zich de supermarkt genaamd [supermarkt] , waar zojuist een auto naar binnen was gereden. Omstreeks 06:49 uur kwamen wij ter plaatse. Wij zagen dat het rolluik voor de passage die naar de [supermarkt] leidt verbogen was. Wij zijn onder het rolluik doorgelopen. Achter het rolluik bevond zich een gang waar de winkelwagentjes van de [supermarkt] zich bevonden. Tevens bevond zich daar de hoofdingang van de [supermarkt] . Wij zagen dat de volledige deur van de ingang kapot was. Wij zagen dat er een voertuig, voorzien van het kenteken [kenteken] , in de winkel stond. Wij zagen dat het voertuig ongeveer vier a vijf meter in de winkel stond. Wij zagen dat het voertuig tegen twee kassa's aan stond. Wij zagen bij het voertuig dat de deur van de bestuurderskant open stond. Wij zagen links bij de ingang een pinautomaat staan. Wij zagen dat de deur van de automaat open stond. Tevens zagen wij op de grond meerdere kassa lades liggen. Ook zagen wij muntgeld op de grond liggen.
(...)
Wij, verbalisanten, hebben met de eigenaar van de supermarkt de beelden bekeken van de ramkraak. Op deze beelden zagen wij dat er een voertuig naar binnen reed door het rolluik en vervolgens de [supermarkt] winkel in reed. Wij zagen dat er één persoon uitstapte en wij zagen dat er één persoon de [supermarkt] in kwam rennen. Wij zagen dat deze personen direct naar de pinautomaat gingen om daar de geldlade uit te pakken. Wij zagen dat de personen rondom de kassa's liepen en vervolgens met meerdere kassa lades de winkel weer rennend uit gingen.
zie fotobijlage waaronder foto 8 van de pet aangetroffen in de passage.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 4 april 2020 (pagina’s 545 en 546). Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 4 april 2020, omstreeks 06.45 uur, hoorden wij dat er zojuist een voertuig de [supermarkt] , gelegen aan [adres] in Haarlem, was binnengereden. Aanrijdend kregen wij te horen dat het om een ramkraak zou gaan, dat het twee verdachten waren, welke waren weggerend. De vluchtrichting was onbekend. Op dezelfde dag en datum, omstreeks 06.50 uur, kwamen wij ter plaatse bij de bovengenoemde supermarkt. Wij zagen dat er een kassalade op het fietspad van [laan] lag. Wij zagen dat er verse krassen zaten op de naastgelegen stoeprand, dat er plastic brokstukken op de rijbaan en op het fietspad lagen en dat er een scooterspiegel op het fietspad lag. Kennelijk waren de verdachten gevallen of hadden zij iets geraakt. Hetgeen ook werd bevestigd door getuigen. Deze getuigen verklaarden ook dat de verdachten op een
scooter gevlucht zouden zijn in de richting van [weg] in Haarlem.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 25 mei 2020 (pagina’s 566 en 567).
Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Dit proces-verbaal is een beschrijving van de camerabeelden van de ramkraak op de [supermarkt] aan [adres] te Haarlem op 4 april 2020, omstreeks 06:43, waarbij dader 1 met een gestolen [merk auto] door een rolluik van de winkelpassage en vervolgens door de toegangsdeuren van de [supermarkt] de winkel in reed.
Dader 1 ramde om 06:43:03 uur het rolluik van de passage en reed daarna de [supermarkt] binnen. Het metalen rolluik werd door het rammen wel vernield, maar bleef wel aan de bovenzijde vast zitten.
Om 06:43:09 uur is er beweging te zien bij het rolluik. Kort hierna komt dader 2 naar binnen. Het kost hem zichtbaar moeite om het rolluik weg te duwen om naar binnen te komen. Het duurt een paar seconden voor hem dit lukt. Terwijl hij naar binnen gaat blijft de capuchon van zijn regenjack aan het rolluik hangen. De capuchon komt hierna los van het regenjack en valt daarna op de grond in de passage bij de ingang. Dader 2 draagt onder zijn capuchon nog een donkerkleurige baseball cap. Op de beelden is te zien dat dader 2 ook zijn baseball cap verliest. Deze komt een paar meter verder op de grond terecht. Dader 2 rent wel door en gaat ook de [supermarkt] in.
Dader 1 is ondertussen in de [supermarkt] uit de [merk auto] gestapt. Uit zijn rechterjaszak pakt hij een zwartkleurig klein model pistool. Hij richt dit in de richting van de wegrennende medewerkster. Hierna pakt hij enige geldcassettes. Deze liggen op een stoel die iets verder in de winkel staat, vlak bij de bedrijfsleidingruimte.
Kort hierna komt ook dader 2 de [supermarkt] binnen en gaat meteen naar de pinautomaat. Hij gaat even later ook naar de stoel en pakt hier enige cassettes. Hij zit meerdere keren aan een sjaal of doek die hij voor de onderzijde van zijn gezicht heeft. Hij trekt deze meerdere keren omhoog.
Nadat de beide daders de geldcassettes hebben blijven zij nog even heen en weer lopen in de winkel. Na enige tijd doen zij de cassettes in [supermarkttassen] en verlaten de winkel. Ze rennen naar het vernielde rolluik. Dader 2 loopt voorop. Bij het verlaten van de passage stapt dader 2 op de op de grond liggende capuchon en schopt deze naar buiten. Nadat hij de passage heeft verlaten volgt dader 1.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 11 december 2020 (pagina’s 591 t/m 593). Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 4 april 2020 vond er een ramkraak/overval plaats op/in het filiaal van de [supermarkt] supermarkt gevestigd [adres] te Haarlem. Op de opgenomen camerabeelden die deze ramkraak/overval is zichtbaar, dat de dader die als laatste de supermarkt betreedt, tijdens het passeren van een roldeur, toegang gevend tot de passage waar de supermarkt aan gelegen is, een petje verliest wat hij op zijn hoofd heeft en naar later bleek, een capuchon van vermoedelijk regenkleding. Dit petje is achtergebleven in de passage.
Op 1 december 2020 werd door het televisieprogramma Opsporing Verzocht onder andere aandacht besteed aan de ramkraak/overval op 4 april 2020 te Haarlem.
Na de uitzending werd een tweetal tips bekend die specifiek over het aangetroffen petje gingen.
Tip 1:
Het petje betreft een pet van een vechtorganisatie en er worden niet veel van die petjes verkocht, de naam die genoemd werd in de tip was:" [naam] ".
Tip 2:
Op de pet staan de letters [letters] vermeld. Deze letters staan voor [naam] . (kickboksevenement). De pet zelf is op de online kick boks webshops niet te koop. Beide tips refereren dus naar [naam] . De naam [naam] is NIET genoemd in de uitzending van Opsporing Verzocht.
- Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, met fotobijlage, gedateerd 25 mei 2020 (pagina’s 604 t/m 641). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 4 april 2020 om 08:15 uur kwam ik, naar aanleiding van een overval op een
supermarkt van de [supermarkt] , voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [locatie] te Haarlem
.
(...)
Bij het onderzoek zijn onder meer de volgende sporendragers veilig gesteld:
Goednummer : [goednummer]
SIN : [SIN]
Object : Hoofddeksel (Pet)
Bijzonderheden : Ml: petje op vloer passage bij rolluik
Goednummer : [goednummer]
SIN : [SIN]
Object : Hoofddeksel
Bijzonderheden : M2: capuchon op vloer passage bij rolluik
Goednummer : [goednummer]
SIN : [SIN]
Object : Spiegel
Bijzonderheden : Spiegel fietspad [laan] – vermoedelijk vluchtscooter
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport, gedateerd 10 april 2020 (pagina’s 668 t/m 670), betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van de ramkraak op de [supermarkt] , gepleegd in Haarlem op 4 april 2020, opgemaakt door [naam] , zakelijk weergegeven inhoudende:
bemonstering
DNA profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Rand pet
[SIN] #01
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport, gedateerd 5 juni 2020 (pagina’s 671 t/m 673, betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van de ramkraak op de [supermarkt] , gepleegd in Haarlem op 4 april 2020, opgemaakt door [naam] , zakelijk weergegeven inhoudende:
bemonstering
DNA profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Punt binnenzijde capuchon
[SIN] #03
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport, gedateerd 14 oktober 2020 (pagina’s 674 t/m 677, betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van de ramkraak op de [supermarkt] , gepleegd in Haarlem op 4 april 2020, opgemaakt door [naam] , zakelijk weergegeven inhoudende:
bemonstering
DNA profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Pet, binnenzijde
ter hoogte van voorhoofd
[SIN] #02
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man*.
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man. De
frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één
op één miljard.
DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel
voorhoofd van verdachte [verdachte] .
Pet, bovenzijde klep
[SIN] #03
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man
Verdachten [verdachte] en [medeverdachte] kunnen donor zijn
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [medeverdachte] in de bemonstering bovenzijde klep pet [SIN] #03 is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [medeverdachte] en twee
onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport, gedateerd 10 juli 2020 (pagina’s 678 t/m 682, betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van de ramkraak op de [supermarkt] , gepleegd in Haarlem op 4 april 2020, opgemaakt door [naam] , zakelijk weergegeven inhoudende:
bemonstering
DNA profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Spiegelzijde
spiegel
vluchtscooter
[SIN] #01
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Verdachte [verdachte] kan donor zijn. zie 4.1 voor de statistische onderbouwing van het donorschap
4.1
Statistische onderbouwing
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte
[verdachte] in de bemonstering van de spiegelzijde spiegel vluchtscooter [SIN] #01 is de likelihood-ratio
(LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar
uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 15 december 2020 (pagina’s 580 t/m 585). Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 15 december 2020 hebben wij een ovc-gesprek (opnemen en afluisteren van vertrouwelijke communicatie) gedateerd 9 december 2020 te 10.00 uur, beluisterd en woordelijk uitgewerkt. Het gesprek vond plaats in een politiecel in het cellencomplex aan het Mallegatsplein. Het betrof een gesprek tussen verdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] .
[medeverdachte] : [medeverdachte]
[verdachte] : [verdachte]
ONB: Onbekend
(...)
[verdachte] : Hé nog twee dagen toch? (fluisterend)
[medeverdachte] : Kankerlang ..
[verdachte] : Twee nachten man
[verdachte] : Wat zei ze nou in die verhoor
[medeverdachte] : Ze zegt die sotro of sotto (fonetisch) die hebben jullie daar gemaakt, maar dat is geen bewijs je weet toch
[verdachte] : Ik weet, die sotro of sotto (fon) kunnen wij ook hebben verpatst begrijp je?
[medeverdachte] : Ja daarom
Enige ..
[medeverdachte] : Wat zei ze over die haartje ..
[medeverdachte] : Enigste die haar in die pet
[verdachte] : Welke pet?
[medeverdachte] : Die enfi .. (fon)
(...)
[verdachte] : Wat zei die over haar..
[medeverdachte] : (Fluisterende toon) Die enfusion pet (fonetisch)
[verdachte] : Ja
[medeverdachte] : Hun weten niet door die regenpak (onverstaanbaar). Hun denken die jongen die onder die roei is gegaan. Ze weten niet wie dat is. Of Jij of ik. Ze weten niet
[verdachte] : Zit jou dna op?
[medeverdachte] : Jaaa .. Ik heb die pet toch ook gedragen een tijdje .. het is een mengsel..
[verdachte] : Zit jou dna ook op die pet?
[medeverdachte] : Jaaaa
[verdachte] : Maar mijn dna zit ook op die capuchon
[medeverdachte] : Zei ze dat?
[verdachte] : Ja, bij jou ook?
[medeverdachte] : Nee
[verdachte] : Oooo dat is wel heet man
[verdachte] : Maar ook die capuchon, je daar zat mijn dna ook (fon).
[medeverdachte] : Hoe weet je dat? Zei ze dat?
[verdachte] : Jaa
[medeverdachte] : Dat is geen stress .. ik kan die capuchon broer
ONB: ze kunnen ook verkopen in de winkel he .. heb ik per ongeluk aangeraakt .. onverstaanbaar. Is toevallig gekocht ..
[medeverdachte] : Ja, dat alleen dat hebben ze
[verdachte] : Die dna
[medeverdachte] : Ik weet dat .. onverstaanbaar .. mijn tias (fon) is ook niet heet.
[medeverdachte] : Ik heb niks opgezocht, niks
[medeverdachte] : Alleen die dna is het probleem.
[medeverdachte] : Kijk, vingerafdruk? Zeggen wij, vingerafdruk .. is erg .. dna valt mee
[verdachte] : ... onverstaanbaar .. hebben ze niks van mij .. Wat hebben ze daar
[medeverdachte] : Niks
[verdachte] : Alleen van die sotro (fon) .. dan kunnen ze mij herkennen van die sotro (fon) (onverstaanbaar)
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 8 februari 2021 (afzonderlijk pv tapgesprekken). Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Door mij zijn na analyse de volgende tapgesprekken van belang voor de onderzoeken in de zaken [zaak] en [zaak] (overvallen [supermarkt] Alkmaar en Haarlem) bevonden. Opgemerkt dient te worden dat deze gesprekken allen afkomstig zijn van het opnemen en afluisteren van de telecommunicatie gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer is door de provider afgegeven aan: [moeder van verdachte] , [adres] .
Uit onderzoek bleek deze persoon de moeder te zijn van de verdachte [verdachte] . De gesprekken zijn gevoerd na de aanhouding van de verdachte [verdachte] .
Tapgesprek met sessienummer [sessienummer]d.d. 12-12-2020 te 21.50.30 uur,
tegennummer [tegennummer] .
Samengevat verklaarde de moeder dat zij wist dat er van [verdachte] DNA was gevonden maar dat hij niet degene was die in de auto had gereden, want dat was die andere jongen, die Tunesische jongen. (…) Zij herkende hem toen hij zijn pet verloor in Haarlem.
Ten aanzien van feit 2:
Een proces-verbaal van aangifte met goederenbijlage (pagina’s 689 t/m 691). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 1 mei 2020 door aangever [benadeelde partij] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 26 april 2020, omstreeks 01:00 uur, plaatste ik mijn scooter in goede staat en onbeschadigd op [adres] . Ik had mijn scooter onder een camera van woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] neergezet in de hal van het trappenhuis omdat er geen kenteken op mijn scooter zat en omdat ik weet dat er in de buurt nogal eens scooters gestolen worden. Ik had mijn scooter wel afgesloten. Op 26 april 2020, omstreeks 07:00 uur wilde ik mijn scooter pakken en toen zag ik dat mijn scooter verdwenen was. Ik weet dat er een groepje van 6 personen aangehouden is in [wijk] voor diefstal van een [merk] . Nu zag ik net 2 van deze jongens op mijn scooter voorbij rijden. Het zijn dezelfde jongens als die toen aangehouden waren. Ik weet zeker dat het mijn scooter was.
De jongens schat ik tussen de 14 en 17 jaar oud. Het zijn Marokkaanse jongens.
Weggenomen goed: scooter, [merk] .
- Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, gedateerd 29 mei 2020 (pagina’s 194 t/m 206). Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 29 april 2020 heeft er op de [adres] een incident plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit incident zijn verschillende verdachten aangehouden. Een van de aangehouden verdachten betrof [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] . Van voornoemd incident zijn verschillende beelden beschikbaar welke zijn opgenomen met een mobiele dan wel smartphone. Op voornoemde beelden is verdachte [verdachte] duidelijk te zien. Ik zag dat [verdachte] een opvallende zwarte winterjas droeg. Ik zag dat deze winterjas een witte bontkraag had. Ik zag dat deze jas op de bovenzijde van de linkermouw voorzien was van een opvallend zilverkleurig logo, gelijkend op het handvat van een schaar. Ik zag dat de jas die [verdachte] aan had op de linkerborst ook een zilveren rits. Rechts op de mouw van deze jas zag ik eveneens een zilverkleurige rits. Ik herkende deze jas als een jas van het merk [merk] , type [type] . Verder zag ik dat [verdachte] een strakke dunne lichtgroene dan wel grijskleurige trainingsbroek droeg met op beide broekspijpen aan de buitenkant een opvallende wat dikkere verticale zwarte streep.
Ik zag dat [verdachte] zwarte schoenen droeg met aan de achterkant (links en rechts op beide schoenen) kleine zilver- dan wel grijskleurige accenten. Ik zag dat [verdachte] de voor mij bekende blanke huidskleur had en ik zag dat hij een opvallende grote neus had met in/op het midden van zijn neus een bobbel dan wel een hoek.
Diefstal motorscooterOp 13 mei 2020 is er door wijkagent [wijkagent] een mail verstuurd naar alle collega's in [plaats] met daarin het volgende:
De motorscooter van [benadeelde partij] was gestolen. Wijkagent [wijkagent] heeft de aangifte van [benadeelde partij] opgenomen. De diefstal zou vermoedelijk gepleegd zijn door jongens uit de wijk [wijk] te Alkmaar.
De weggenomen motorscooter betrof een [merk] zonder kentekenplaat. Er zat geen kentekenplaat op, echter zat er ook geen kentekenplaathouder op. [benadeelde partij] zou 'laatst' twee jongens uit de wijk [wijk] hebben aangesproken die meer zouden weten van de diefstal van zijn scooter. [benadeelde partij] heeft dezelfde twee verdachten op zijn weggenomen motorscooter ook zien rijden in de wijk [wijk] . De twee jongens die hij op zijn weggenomen motorscooter zag rijden zijn volgens [benadeelde partij] de twee jongens die ook betrokken zijn geweest dan wel aangehouden zijn naar aanleiding van het incident op de [laan] .
Camerabeelden & herkenningVan de diefstal van de motorscooter van [benadeelde partij] waren camerabeelden beschikbaar. Op deze camerabeelden waren 2 verdachten te zien die de motorscooter wegnemen. Naar aanleiding van vorenstaande is er op 20 mei 2020 door collega [collega] een mail verstuurd waarin de herkenning werd gevraagd van deze twee verdachten. Bij deze mail waren verschillende screenshots gevoegd waarop de twee verdachten en de weggenomen motorscooter te zien waren.
Bij het zien van screenshots sloeg ik direct aan op het eerstgenoemde filmpje, opgenomen tijdens het incident op de [laan] . Ik zag op de screenshots een persoon bij de in- en uitgang staan welke exact dezelfde trainingsbroek en winterjas aan had als [verdachte] ten tijden van het incident op de [laan] . De winterjas is een zwartkleurige winterjas met een opvallende dikke witkleurige bontkraag. Ook zag ik hetzelfde zilverkleurige logo op de linkermouw en dezelfde zilverkleurige ritsen op de borst en rechtermouw. De trainingsbroek betreft een lichtgroene dan wel grijze trainingsbroek met op beide broekspijpen (recht- en links) een opvallende verticale zwartkleurige streep. De kleding die ik op de beelden zag betrof exact dezelfde kleding als de kleding die [verdachte] aan had ten tijden van het incident op de [laan] , zoals ook te zien is op de bijgevoegde screenshots. Het gezicht van deze persoon kwam ook in beeld en ik zag hetzelfde gezicht als beschreven in het begin van dit proces-verbaal. Ik herkende het gezicht van [verdachte] .
Op het Politiebureau heb ik de camerabeelden (bewegend) direct bekeken. Tijdens het bekijken van de camerabeelden zag ik op de camerabeelden ook de weggenomen motorscooter duidelijk in beeld. Dit betrof de motorscooter zoals beschreven onder het kopje 'diefstal motorscooter', de weggenomen [merk] motorscooter
.
- Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, gedateerd 22 mei 2020 (pagina’s 207 t/m 212). Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Op 22 mei 2020 kreeg ik via e-mail een aandachtvestiging waarin op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon werd gevraagd.
Verstrekte informatieWie herkent deze jongens? Ze hebben de scooter van [benadeelde partij] gestolen.
Verstrekt beeldmateriaalDe aandachtvestiging bevatte videobeelden. Hiervan zijn 5 stills gemaakt. Verder heb ik de bewegende beelden zelf ook bekeken.
HerkenningDe persoon Mond, ogen, neus, haarkleur, huidskleur op still 1 en de persoon Mond, ogen, neus, haarkleur, huidskleur op still 5 herken ik als:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Grondslag herkenningIk ken hem vanuit mijn werkzaamheden als politieagent in [plaats] , veelal [wijk] waar hij vandaan komt. Ik ken [verdachte] zeer goed. Ik heb meermaals contact met hem gehad op straat.
Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Ik weet dat [verdachte] in het bezit is van een gelijkende jas. Verder heeft [verdachte] donker omrande ogen. Een forse neus met kronkel er in. Ook zwart haar en volle lippen. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de stills zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.