ECLI:NL:RBNHO:2021:4921

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
C15/314734 FT RK 21-246
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijstelling overwaarde woning van wettelijke schuldsaneringsregeling

Op 17 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 25 maart 2021, betreffende de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om de overwaarde van zijn woning vrij te stellen van de Wsnp. De rechtbank heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] op 8 augustus 2011 is gehuwd met [betrokkene 2] en dat hij eigenaar is van de woning aan de Zuiddijk 429, waar hij met zijn gezin woont. Na zijn faillissement op 17 mei 2016 is de Wsnp op hem van toepassing verklaard. De bewindvoerder heeft verzocht om de overwaarde van de woning, die is ontstaan door aflossingen van [betrokkene 2] en de ouders van [betrokkene 1], vrij te stellen van de Wsnp. De rechter-commissaris heeft dit verzoek afgewezen, met het argument dat de overwaarde ten goede moet komen aan de schuldeisers.

De rechtbank heeft het beroep van [betrokkene 1] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de overwaarde, die inmiddels aanzienlijk is, niet kan worden ontzegd aan de schuldeisers. De rechtbank benadrukte dat de Wsnp is gericht op de vereffening van de boedel ten behoeve van de crediteuren. De rechtbank vond ook dat de persoonlijke omstandigheden van [betrokkene 1] onvoldoende onderbouwd waren om de overwaarde vrij te stellen. De rechtbank heeft [betrokkene 1] de mogelijkheid geboden om in samenwerking met de bewindvoerder een alternatief voorstel voor te leggen, maar heeft de afwijzing van het verzoek om vrijstelling van de overwaarde bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
rekestnummer: C15/314734 FT RK 21-246
insolventienummer: C/15/19/130 R
Datum uitspraak: 17 juni 2021
Beschikking in hoger beroep ex artikel 315 Faillissementswet (Fw)tegen de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 25 maart 2021 in de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (hierna: Wsnp) van:
[betrokkene 1],
wonende te [plaats],
appellant (hierna: [betrokkene 1]),
advocaat mr. J.C.R. de Lyon te Amsterdam,

1.De procedure

1.1.
[betrokkene 1] heeft op 30 maart 2021 hoger beroep ingesteld als bedoeld in artikel 315 Fw tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 25 maart 2021.
1.2.
De rechtbank heeft kennis genomen van het beroepschrift met bijlagen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Ter zitting zijn verschenen:
  • [betrokkene 1], vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. De Lyon, voornoemd;
  • Mr. K.A. Martijnse, bewindvoerder.
Voormelde personen hebben hun standpunten nader toegelicht, mr. De Lyon aan de hand van een pleitnota. De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt.
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op uiterlijk 29 juni 2021.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] is op 8 augustus 2011 gehuwd met [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]). De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap gehuwd.
2.2.
[betrokkene 1] is eigenaar van de woning aan het adres Zuiddijk 429 te (1505 HC) [plaats] (hierna: de woning). [betrokkene 1] woont daar met zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen.
2.3.
Op 17 mei 2016 is [betrokkene 1] failliet verklaard met benoeming van mr. Martijnse, voornoemd tot curator.
2.4.
Na beëindiging van het faillissement is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 9 april 2019 ten aanzien van [betrokkene 1] de Wsnp van toepassing verklaard, met benoeming van (thans) mr. J. van der Kluit tot rechter-commissaris en mr. Martijnse tot bewindvoerder.
2.5.
Tijdens het faillissement van [betrokkene 1] is met betrekking tot de woning een achterstand in de aflossingen van de hypotheek ontstaan. Tevens bestond op dat moment een onderwaarde van de woning van circa € 30.000,00. Om verkoop van de woning door de bank te voorkomen, heeft [betrokkene 2] in de periode van 2016 tot en met januari 2021 een bedrag van € 20.279,40 afgelost op de hypotheek van [betrokkene 1]. De ouders van [betrokkene 1] (hierna: de ouders) hebben in de periode van 2014 tot en met april 2017 €11.584,45 afgelost op de hypotheek. In totaal hebben [betrokkene 2] en de ouders dus een bedrag van € 31.863,85 op de hypotheek afgelost.
2.6.
De woning is eind 2019 in opdracht van de bewindvoerder getaxeerd op een bedrag van € 475.000,00 waardoor sprake was van overwaarde.
2.7.
De bewindvoerder heeft op 20 januari 2021 de rechter-commissaris verzocht om voormeld bedrag van € 31.863,85 vrij te stellen van de Wsnp en niet te gelde te maken voor de boedel. Daarnaast heeft de bewindvoerder verzocht om ten behoeve van het behoud van de woning akkoord te gaan met een voorstel van de ouders om een boedelvergoeding van € 5.000,00 te voldoen. De bewindvoerder heeft hiertoe aangevoerd dat de overwaarde voor het grootste deel is ontstaan door de aflossingen van [betrokkene 2] en de ouders. Het lijkt hem op grond van de redelijkheid en billijkheid niet de bedoeling van de Wsnp dat actief, dat is opgebouwd door een derde met als enige doel om [betrokkene 1] en zijn gezin in de woning te kunnen laten blijven wonen en welk actief ten laste van het besteedbare inkomen van [betrokkene 1] en zijn gezin is gekomen, toekomt aan de crediteuren.
2.8.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 25 maart 2021 het verzoek afgewezen en als volgt geoordeeld:
Uitgangspunt in de wettelijke schuldsaneringsregeling is dat een woning moet worden verkocht indien de boedel daarbij is gebaat. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de overwaarde op een andere wijze in de boedel kan vloeien. Dit alternatief voor verkoop van de woning is door schuldenaar vooralsnog niet (voldoende) aangedragen. In onderhavig geval is er sprake van een overwaarde van ruim € 33.500,-. Het bedrag dat de ouders van schuldenaar bereid te zijn aan de boedel te vergoeden als schuldenaar zijn woning mag behouden, is niet voldoende om dat bedrag aan overwaarde te compenseren. Gelet op het feit dat sprake is van overwaarde die niet aan de schuldeisers kan worden ontzegd gezien de forse schuldenlast van schuldenaar, komt de rechter-commissaris tot het oordeel dat de woning moet worden verkocht.
Het standpunt van de bewindvoerder dat de overwaarde is gerealiseerd door derden en om die reden op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden vrijgesteld, deelt de rechter-commissaris niet. Dat de echtgenote en ouders van schuldenaar zelf ervoor hebben gekozen om aflossingen te doen op de hypotheek van de woning van schuldenaar in de veronderstelling dat het gezin van schuldenaar dan in de woning zou kunnen blijven wonen is op zichzelf begrijpelijk, maar dat doet niet af aan het feit dat inmiddels een vrij behoorlijke overwaarde is gerealiseerd die in de boedel valt en dat de schuldeisers daarom daarop aanspraak kunnen maken. Verkoop van de woning is dan de aangewezen weg om die overwaarde ten behoeve van de schuldeisers te gelde te maken.
Verkoop van de woning zou niet in de rede liggen in dien het huren van een woning ten opzichte van de hypotheeklasten van de huidige woning de overwaarde van de woning (grotendeels) teniet zou doen. Dat is echter niet gesteld of gebleken.
2.9.
De totale hypotheekschuld bedraagt per 11 juni 2020 € 441.499,64. Afgezet tegen de eind 2019 getaxeerde waarde van € 475.000,00 is sprake van een aanzienlijke overwaarde.
2.10.
De schuldenlast van [betrokkene 1] bedraagt blijkens het vierde verslag ex artikel 318 Fw van de bewindvoerder d.d. 5 november 2020 als volgt:
-preferente schuldeisers: € 374.966,91;
-concurrente schuldeisers: € 221.326,79;
-separatist: € 446.328,06

3.De beoordeling

3.1.
Het beroep is, gelet op het bepaalde in artikel 315, lid 1 jo artikel 361, lid 1 Fw tijdig en op de juiste wijze ingediend.
3.2.
[betrokkene 1] verzoekt de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris te vernietigen en de hypotheekaflossingen door [betrokkene 2] en de ouders ad € 31.863,85 vrij te stellen van de Wsnp en derhalve niet te gelde te maken en indien hiermee akkoord wordt gegaan toestemming te verlenen voor het voldoen door de ouders van een boedelvergoeding ten bedrage van € 5.000,00.
3.3.
[betrokkene 1] legt aan dit verzoek het volgende ten grondslag. De rechter-commissaris heeft bij zijn beoordeling nagelaten acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van [betrokkene 1], althans deze persoonlijke omstandigheden onvoldoende in zijn besluitvorming laten meewegen. [betrokkene 2] en de ouders hebben een bedrag van € 31.863,85 op de hypotheek afgelost om verkoop van de woning door de bank te voorkomen. Bij verkoop van de woning zal een overwaarde van circa € 33.500,36 - € 6.555,00 (courtage makelaar) = € 26.945,36 kunnen ontstaan. Deze overwaarde is ontstaan door de aflossingen van [betrokkene 2] en de ouders. Door de aflossingen is er geen schuld aan de hypotheekbank ontstaan en is de schuldenpositie van [betrokkene 1] niet opgelopen, maar tijdens de Wsnp zelfs lager geworden door een verlaging van de schuld aan de belastingdienst. Zonder de aflossingen van [betrokkene 2] en de ouders zou uiteindelijk sprake zijn geweest van een negatief bedrag voor de boedel.
Bij verkoop van de woning worden [betrokkene 1] en zijn gezin gedwongen andere (duurdere) huisvesting te vinden. Eventuele hogere woonlasten zullen moeten worden gecompenseerd via de boedel. Daarnaast zal [betrokkene 1] geen renteaftrek meer genieten, waardoor zijn inkomen lager wordt. Met het verzoek van [betrokkene 1] worden de schuldeisers dan ook niet benadeeld. Daar komt bij dat [betrokkene 2] uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden en artikel 1:87 BW door haar aflossingen een direct opeisbare (regres)vordering heeft op [betrokkene 1]. Bij verkoop van de woning kan zij met voorrang op de andere crediteuren verhaal nemen op een eventuele overwaarde, aldus [betrokkene 1].
3.4.
Het beroep slaagt niet. De rechtbank deelt, met de rechter-commissaris, het standpunt niet dat de overwaarde is gerealiseerd door derden en om die reden op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden vrijgesteld. Dat [betrokkene 2] en de ouders de (overigens begrijpelijke) keuze hebben gemaakt om [betrokkene 1] te helpen om in de woning te kunnen blijven wonen en op de hypotheek hebben afgelost, doet niet af aan het feit dat inmiddels een aanzienlijke overwaarde bestaat, die ten goede dient te komen aan de schuldeisers van [betrokkene 1]. De Wsnp is immers een procedure die in beginsel is gericht op de vereffening en tegeldemaking van de tot de boedel behorende goederen ten behoeve van de crediteuren. Daar tegenover staat het niet geringe voordeel voor de schuldenaar dat hij zijn nog resterende schulden niet meer hoeft te voldoen en met een schone lei verder kan gaan. Voorts, indien geen sprake zou zijn geweest van de Wsnp, zouden de schuldeisers zich ook hebben kunnen verhalen op de overwaarde, ongeacht eventuele aflossingen van derden. Daar komt bij dat de door [betrokkene 1] gemaakte berekeningen zijn gebaseerd op inmiddels verouderde cijfers. De laatste taxatie dateert immers van eind 2019. Gelet op de huidige situatie op de woningmarkt mag worden aangenomen dat de woning inmiddels aanzienlijk in waarde is gestegen. Daarom kan niet zonder meer worden gezegd dat met het voorstel van [betrokkene 1] de schuldeisers niet worden benadeeld.
3.5.
De stelling van [betrokkene 1] dat [betrokkene 2] een direct opeisbare (regres)vordering op hem heeft die zij met voorrang op de andere crediteuren zou kunnen verhalen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Uit artikel 1:87 BW volgt een dergelijke preferentie in ieder geval niet. Daar komt bij dat een bedrag van circa € 8.000,00 na de datum uitspraak Wsnp door [betrokkene 2] is afgelost. Dit betreft een nieuwe schuld van [betrokkene 1] die de Wsnp-boedel niet aangaat.
3.6.
[betrokkene 1] heeft voorts, voor zover de rechtbank van oordeel is dat de beschikking van de rechter-commissaris moet worden bekrachtigd, de rechtbank verzocht om hem in de gelegenheid te stellen om een plan van aanpak op te stellen waarbij hij de woning kan behouden en de eventuele geschatte overwaarde die in de boedel valt, met een eventuele verlenging van de looptijd van de Wsnp kan aflossen, al dan niet met behulp van derden. De rechtbank overweegt dat het, gegeven het feit dat de overwaarde ten behoeve van de boedel dient te worden gerealiseerd, [betrokkene 1] uiteraard vrij staat om in samenwerking met de bewindvoerder en nadat de woning opnieuw is getaxeerd, een alternatief voorstel c.q. plan van aanpak aan de rechter-commissaris voor te leggen, waarbij de overwaarde alsnog op andere wijze dan door verkoop van de woning in de boedel kan vloeien. Bij dat plan moet rekening worden gehouden met de (meer)kosten van een huurwoning bij verkoop van de woning.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het beroep af.
Aldus gegeven op 17 juni 2021 door mrs. M. Wouters, J.J. Dijk en W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze beschikking kan degene, aan wie de dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen twee maal vijf dagen na de dag van deze beschikking cassatie instellen ter griffie van de Hoge Raad.