ECLI:NL:RBNHO:2021:4898

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
15-027526-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel na bedreiging en mishandeling binnen een gezinssituatie

Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling van zijn moeder. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, heeft in de periode van 27 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 bedreigingen geuit richting zijn ex-partner en medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze bedreigingen waren van zodanige aard dat bij de slachtoffers redelijke vrees kon ontstaan voor de uitvoering van de gedane uitlatingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook zijn moeder heeft mishandeld op 24 januari 2021, waarbij hij haar krachtig heeft vastgepakt en geknepen, wat leidde tot letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een vierde feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van een contactverbod dat hem was opgelegd.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de ISD-maatregel opgelegd zou krijgen, gezien zijn persoonlijkheidsproblematiek en het risico op recidive. De verdediging pleitte voor een minder zware maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de verdachte te behandelen en de maatschappij te beschermen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de problematiek van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-027526-21 en 15-266382-20 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 18 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, (telkens) [slachtoffer 1] (indirect) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [politieambtenaar] (hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Holland) (telkens) dreigend de woorden toe te voegen: "Als ik mijn kind niet mag zien dan gaan ze allemaal dood" en/of "Ik ga kelen snijden" en/of "Als ik mijn kind niet mag zien dan ik naar het huis van mijn ex, pak ik het samoeraizwaard uit de garage en snij ik haar keel door" en/of "Als ik mijn kind niet mag zien dan gaat niemand haar meer zien" en/of "Ik snij gewoon haar keel door en blijf gewoon op jullie wachten" en/of "Als ik mijn dochter niet (...) dan begin ik bij mijn vrouw en dan bij die man. En dan bel ik 112 op" en/of "Als ik slecht nieuws heb, dan ga ik strotten doorsnijden" en/of "Ik doe het. Want heb niets meer te verliezen" en/of "Het enige wat ik te verliezen heb was mijn dochter. En als ik die ook niet meer krijg, heb ik niets meer te verliezen. Dan trap ik gewoon die deur in en pak ik die samoeraizwaard uit die box van mij daaro bij haar thuis. En dan snij ik gewoon koppen eraf", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking (terwijl die [slachtoffer 1] op de hoogte is gesteld van voornoemde bedreiging(en));
2:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 januari 2021 tot en met 30 januari 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, en/of te Haarlem en/of te Zaandijk, althans in Nederland, een of meerdere medewerker(s) van de Raad voor de Kinderbescherming (indirect) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [politieambtenaar] (brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland en/of wijkagent in de wijken [adres] ) (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen: "Als de Raad van kinderbescherming geen positief advies geeft snij ik hun keel door. Dan neem ik mijn dochter mee naar huis en neem afscheid van haar. Dan mogen jullie mij de rest van mijn leven opsluiten. Ik heb schijt, het maakt mij dan ook niet meer uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (terwijl voornoemde medewerker(s) van de Raad voor de Kinderbescherming op de hoogte is/zijn gesteld van voornoemde bedreiging);
3:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 24 januari 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, (telkens) zijn moeder, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door voornoemde persoon (telkens) een en/of meermalen (krachtig):
- vast te pakken bij en/of te knijpen in de arm(en) en/of de hand(en) en/of de pink, althans de vinger(s) (waardoor die [slachtoffer 2] op de grond is gevallen) en/of - (aan) de pink, althans de vinger, te trekken en/of (om) te draaien en/of te knakken;
4:
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 februari 2021 tot en met 03 februari 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad, en/of te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans (telkens) in Nederland, (telkens) in strijd met (de in) dat huisverbod (genoemde contactverbod), contact heeft opgenomen met [slachtoffer 2] , door 24 maal, althans een en/of meermalen te bellen naar het telefoonnummer van die [slachtoffer 2] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrij te spreken. Het gaat in beide gevallen om onbeheerste uitingen van woede, gedaan in een opwelling en uit frustratie omdat hij zijn dochter niet mag zien. Gelet op de context waarin de verdachte de woorden heeft gezegd kunnen de ten laste gelegde bedreigingen niet bewezen worden verklaard.
De verdachte dient bij gebrek aan overtuigend bewijs ook te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit. Er ligt slechts de aangifte van zijn moeder en een letselverklaring tegenover de stellige ontkenning van de verdachte.
Ten slotte heeft de raadsman verzocht de verdachte van feit 4 vrij te spreken, nu het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte in de ten laste gelegde periode op de hoogte was van het contactverbod dat was opgenomen in het door de burgemeester opgelegde huisverbod.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier blijkt niet dat de beschikking aangaande het huis- en contactverbod aan de verdachte is uitgereikt. In het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 31 januari 2021 is slechts opgenomen dat aan de verdachte is medegedeeld dat hem een huisverbod is opgelegd. Bovendien is tijdens het verhoor niet medegedeeld dat dit verbod tevens een contactverbod omvat. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode op de hoogte was van het contactverbod met zijn moeder. De stelling van de officier van justitie dat een dergelijke beschikking altijd meteen tijdens het verhoor wordt uitgereikt maakt dat niet anders.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 1 en feit 2
De verdachte heeft verklaard dat hij de ten laste gelegde uitingen heeft gedaan, zowel richting zijn ex-partner [slachtoffer 1] als richting de Raad voor de Kinderbescherming. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het uiten van de betreffende bewoordingen bedreigingen opleveren als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarvan is sprake als de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte al jarenlang is verwikkeld in een strijd met zijn ex-partner [slachtoffer 1] over de omgang met zijn dochter, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming is betrokken. Dit heeft in het verleden tot meerdere incidenten tussen de verdachte en [slachtoffer 1] geleid, waarbij de verdachte haar onder meer met een samoeraizwaard heeft bedreigd. De verdachte heeft de uitlatingen gedaan op een moment dat de Raad voor de Kinderbescherming op korte termijn een advies over het gezag en een omgangsregeling zou uitbrengen.
De verdachte heeft in een gesprek met de politie waarin hij aangaf dat hij zijn kind zo miste en haar zo lang niet had gezien, uitlatingen in de richting van [slachtoffer 1] gedaan die onder meer inhouden dat hij een samoeraizwaard uit haar box zou pakken en koppen eraf zou gaan snijden. De politie, die [slachtoffer 1] op de hoogte heeft gesteld van deze uitlatingen, heeft in haar schuur ook daadwerkelijk een dergelijk wapen aangetroffen.
Bezien tegen de hiervoor beschreven achtergrond en gelet op de aard van de bedreiging, kon naar het oordeel van de rechtbank bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
In een telefoongesprek met de wijkagent heeft de verdachte gezegd “Als de Raad van Kinderbescherming geen positief advies geeft snij ik hun keel door”. Deze uitlating is doorgegeven aan medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming. Uit de aangifte die vanuit de Raad voor de Kinderbescherming is gedaan, blijkt dat het contact tussen de verdachte en de medewerkers al langer spanningsvol verliep en er een dreigende sfeer hing, omdat de verdachte van mening was dat de medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming niets voor hem deden. Door binnen deze context de ten laste gelegde bewoordingen te gebruiken, kon bij de medewerkers in redelijkheid de vrees ontstaan dat de verdachte daaraan gevolg zou geven. Gelet ook op deze context kunnen de woorden van de verdachte, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet worden aangemerkt als enkele onbeheerste uitingen van woede die niet als bedreigingen kunnen worden aangemerkt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1:
hij in de periode van 27 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 1] (indirect) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [politieambtenaar] (hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Holland) dreigend de woorden toe te voegen: "Als ik mijn kind niet mag zien dan gaan ze allemaal dood" en "Ik ga kelen snijden" en “Als ik mijn dochter niet (….) dan begin ik bij mijn vrouw (…)” en "Als ik slecht nieuws heb, dan ga ik strotten doorsnijden" en "Het enige wat ik te verliezen heb was mijn dochter. En als ik die ook niet meer krijg, heb ik niets meer te verliezen. Dan trap ik gewoon die deur in en pak ik die samoeraizwaard uit die box van mij daaro bij haar thuis. En dan snij ik gewoon koppen eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl die [slachtoffer 1] op de hoogte is gesteld van voornoemde bedreiging;
2:
hij op 27 januari 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, en te Haarlem en te Zaandijk, medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming (indirect) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [politieambtenaar] (brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland en wijkagent in de wijken [adres] ) telefonisch dreigend de woorden toe te voegen: "Als de Raad van kinderbescherming geen positief advies geeft snij ik hun keel door. Dan mogen jullie mij de rest van mijn leven opsluiten. Ik heb schijt, het maakt mij dan ook niet meer uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming op de hoogte zijn gesteld van voornoemde bedreiging;
3:
hij op of omstreeks 24 januari 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, zijn moeder, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door voornoemde persoon krachtig:
- vast te pakken bij en te knijpen in de armen en/of de handen waardoor die [slachtoffer 2] op de grond is gevallen en
- aan de pink te trekken en/of te draaien.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 3:
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring komt, heeft de raadsman bepleit de verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de ISD-maatregel vanwege haar ingrijpende karakter heeft te gelden als uiterste redmiddel. Nog niet alle strafrechtelijke interventies zijn uitgeput en de verdachte staat open voor hulpverlening. Ook zijn er positieve ontwikkelingen nu de verdachte tijdens zijn detentie hard heeft gewerkt om zijn leven te verbeteren en te stabiliseren. De raadsman acht het thans nog te vroeg voor oplegging van de maatregel, ook niet in voorwaardelijke vorm. Primair heeft de raadsman verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair de oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het al ondergane voorarrest en een voorwaardelijke deel waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden, zoals een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij De Waag en contactverboden met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Meer subsidiair de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel om de verdachte zo nog een laatste kans te geven. Voor het geval toch een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd, heeft de raadsman verzocht het voorarrest af te trekken en te bepalen dat na 8 maanden een tussentijdse toets dient plaats te vinden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie of maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zowel zijn ex-partner en moeder van zijn dochter als medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming met de dood bedreigd. Deze bedreigingen heeft hij geuit in het kader van een jarenlange strijd die hij met zijn ex-partner voert over de omgang met zijn dochter en waarbij de Raad voor de Kinderbescherming ook betrokken is. Door zo te handelen heeft de verdachte bij de slachtoffers serieuze gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Tevens heeft hij zijn moeder van 71 jaar oud mishandeld. Dit heeft plaatsgevonden in haar eigen woning, een plek waar ze zich veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft door zijn handelen bij haar pijn en letsel veroorzaakt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand strafblad van 1 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 18 maart 2021 van drs. F.S. Huis, GZ-psycholoog.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een paranoïde en narcistische persoonlijkheidsstoornis, evenals van een stoornis in het gebruik van cannabis. Er is, vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek, sprake van een problematische emotieregulatie. Geadviseerd wordt om betrokkene in ieder geval betreffende de verdenkingen van bedreiging het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De doorwerking van de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek in het ten laste gelegde en het hoge recidiverisico maken dat sprake is van een behandelnoodzaak. Er is bij betrokkene sprake van een langdurig en hardnekkig patroon van problemen op het gebied van affect, gedrag en relaties.
De forse persoonlijkheidsproblematiek, gebrekkige ziekte-inzicht en de geringe frustratietolerantie en emotieregulatie, maken dat betrokkene in contact met verschillende instanties explosief en dreigend kan reageren. Zodoende is het van belang dat behandeling plaatsvindt in een forensische setting met expertise op het gebied van agressieregulatie en persoonlijkheidsproblematiek. Het heeft de voorkeur gelijktijdig aan de verslaving te werken. De langdurige en hardnekkige aard van betrokkenes problematiek, maken dat behandeling bij aanvang klinisch dient te zijn. De verwachting is dat behandeling meer dan een jaar zal duren, en dat na een klinische fase een langdurige ambulante fase zal moeten volgen, om het recidiverisico terug te kunnen dringen.
Eerdere behandelingen zijn beperkt van de grond gekomen, door problemen met motivatie en inzicht. Hoewel betrokkene aangeeft gemotiveerd te zijn voor ambulante behandeling, maken de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek (die maakt dat betrokkene zich in contact met behandelaren en instanties externaliserend, vijandig en dreigend opstelt, en dat begeleiding en behandeling stagneert) en het gebrek aan intrinsieke motivatie dat behandeling in een vrijwillig kader niet haalbaar wordt geacht. Een steviger kader (ISD-maatregel) is nodig om de kans op een succesvolle behandeling te vergroten.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 22 april 2021 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Uit ons onderzoek komt naar voren, dat gelet op hetgeen reeds is ingezet, louter 'dwang en drang' in het kader van onvoorwaardelijke ISD-maatregel handvatten biedt teneinde te komen tot recidivevermindering. Al jarenlang wordt ingezet op gedragsbeïnvloeding en zijn meerdere hulpverleningstrajecten uitgezet, maar allen boden niet de structuur of de controle die voor hem en zijn persoonlijkheidsproblematiek noodzakelijk is. Betrokkene houdt zich onvoldoende aan de afspraken en blijft zijn eigen koers volgen. Vanuit onwil, maar grotendeels ook vanuit onvermogen.
Gesteld kan worden dat de problematiek momenteel dermate omvangrijk is, dat dit leidt tot een hoog risico op recidive. Daarnaast is er een hoge kans op het onttrekken aan voorwaarden en een hoge kans op letsel voor andere personen. Steun op het gebied van middelengebruik, alsmede behandeling op het gebied van denkpatronen, gedrag en houding is geïndiceerd en is alleen nog uitvoerbaar in een forensische klinische setting met een hoog beveiligingsniveau in kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Die ook passende interventiemogelijkheden bieden die gelijk ingezet kunnen worden om de veiligheid voor de samenleving te vergroten mocht dit nodig zijn.
Met de conclusies van deze rapporten kan de rechtbank zich verenigen en zij acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren noodzakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m Sr voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers:
- betreffen de door de verdachte begane feiten misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten,
- is de verdachte de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen,
- zijn de onderhavige feiten begaan na tenuitvoerlegging hiervan,
- moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan,
- en eist de veiligheid van personen en goederen oplegging van de maatregel.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank geen mogelijkheden om de behandeling en de begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen het kader van bijzondere voorwaarden of een voorwaardelijke ISD-maatregel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eerdere hulpverleningstrajecten zijn mislukt. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat de verdachte (mede vanwege zijn psychische problematiek) in staat is binnen het kader van bijzondere voorwaarden of een voorwaardelijke ISD-maatregel zodanig aan zichzelf te werken dat het als hoog ingeschatte recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggedrongen. Alles overziend is de rechtbank dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar moet worden opgelegd.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat een tussentijdse toetsing dient plaats te vinden. Desgewenst kan de verdachte of diens raadsman te zijner tijd verzoeken tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 4 januari 2021 in de zaak met parketnummer 15-266382-20 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van bedreiging met zware mishandeling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 22 januari 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 januari 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de afwijzing van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd, omdat dit bij oplegging van de ISD-maatregel niet opportuun is.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen. Gelet op de oplegging van de ISD-maatregel acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf thans niet opportuun.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 38m, 38n, 285, 300 en 304 Sr.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland d.d. 4 januari 2021 in de zaak met parketnummer 15-266382-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2021.
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.