6.3Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit achttien jaar en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenstrafrecht wordt toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c Wetboek van Strafrecht het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar, indien zij daartoe grond vindt in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Psycholoog [deskundige] heeft ter terechtzitting en in het psychologisch rapport, opgemaakt op 23 december 2020, geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Hij stelt dat de verdachte niet goed in staat lijkt te zijn om zijn eigen gedrag goed te organiseren en de risico’s van zijn eigen handelen goed in te schatten. Zijn autismespectrumstoornis brengt mee dat een pedagogische aanpak niet goed werkt, maar dat hij nog wel veel vaardigheden aangeleerd dient te krijgen. De verdachte is nog beperkt zelfstandig en nog afhankelijk van structuur en zorg.
Reclasseringswerkster [reclasseringswerker] heeft namens de reclassering ter terechtzitting en in haar rapport van 31 mei 2021 eveneens geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat de verdachte op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert en de risico’s van zijn handelen slecht kan inschatten. Hij handelt impulsief, is makkelijk beïnvloedbaar en toont in sommige opzichten kinderlijker gedrag dan dat je zou kunnen verwachten qua kalenderleeftijd.
De rechtbank ziet - overeenkomstig de hiervoor genoemde adviezen - in de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Motivering van de straf
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft samen met een ander geprobeerd een nagelstudio en een snackbar te overvallen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de daar aanwezige personen met een vuurwapen en mes bedreigd. Bij de poging overval op de snackbar is een worsteling ontstaan met enkele klanten en is met een mes op een vitrine geslagen. In beide gevallen verliep de overval niet zoals verdachte en zijn medeverdachte hadden gepland en zijn zij uiteindelijk zonder buit gevlucht. Ondanks dat het daarom bij twee pogingen is gebleven, hebben de verdachte en de medeverdachte voor veel angst en stress bij de slachtoffers gezorgd, waaronder jonge kinderen die op de plaats van de overvallen aanwezig waren. Verdachte heeft blijkbaar niet nagedacht over de vaak traumatische gevolgen van zo’n gebeurtenis voor de slachtoffers. Bovendien geldt voor de samenleving in het algemeen dat dit soort feiten als zeer bedreigend worden ervaren en gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, in beginsel – slechts – worden gereageerd met de oplegging van (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank slaat daarbij acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS waarin voor een voltooide overval op een winkel vier maanden onvoorwaardelijke jeugddetentie als uitgangspunt wordt gehanteerd. In dit geval is sprake van twee mislukte overvallen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf weegt de rechtbank mee dat bij beide overvallen sprake is geweest van bedreiging met een wapen en een mes en dat bij de overval op de snackbar tevens geweld is toegepast. De rechtbank acht deze omstandigheden strafverzwarend. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de verdachte, ondanks een overvloed aan bewijs, stellig is blijven ontkennen en daarmee laat zien geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag te nemen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 september 20, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. Verder blijkt hieruit dat de verdachte ook ná het plegen van deze feiten is veroordeeld. De rechtbank houdt daarmee rekening op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport, gedateerd 23 december 2020 en opgesteld door [deskundige], psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een autismespectrumstoornis en een ernstige stoornis in cannabisgebruik, welke momenteel in remissie is. Bij betrokkene is psychische problematiek geconstateerd, maar het is voor onderzoeker onvoldoende inzichtelijk om een uitspraak te kunnen doen over een mogelijk verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en de tenlastegelegde feiten. Het geheel overziend valt betrokkene statistisch gezien naar schatting binnen de groep met een hoge kans op herhaling van agressief gedrag. Gelet op de geconstateerde psychische problematiek en de hoge kans op herhaling is behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient zich te richten op de autismespectrumstoornis. Hierbij dient gedacht te worden aan een beschermde woonsetting voor adolescenten, gespecialiseerd in autismespectrumproblematiek, waarbij voldoende structuur en duidelijkheid aanwezig is. De aandacht dient hierbij uit te gaan naar het verbeteren van de sociale vaardigheden en het vergroten van de zelfstandigheid van betrokkene. Binnen deze instelling dient ook aandacht uit te gaan naar zijn middelenproblematiek. Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling, teneinde betrokkene optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De reclassering zou betrokkene kunnen begeleiden en zou tevens toe kunnen zien op het handhaven van de voorwaarden.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 31 mei 2021 en opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerkster bij Reclassering Nederland. Dit advies houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is een autismespectrumstoornis gediagnosticeerd. Centraal in dit beeld staan een verstoorde emotieregulatie, waarbij emoties en gedachten niet goed gereguleerd kunnen worden en waarbij bijvoorbeeld angsten tot een psychotische episode kunnen leiden. Ook in sociaal-maatschappelijk opzicht mist betrokkene de aansluiting. Het ontbreekt de betrokkene aan startkwalificaties voor de arbeidsmarkt en hij heeft geen zinvolle dagbesteding. Voor zijn aanhouding was sprake van middelenmisbruik.
Op dit moment is sprake van een klinisch behandeltraject bij de Catamaran, onderdeel van GGzE, maar daar kan nog weinig over gemeld worden. Er is gestart met het bespreken van het delict scenario en het voornemen is om verder neurologisch/psychologisch onderzoek te verrichten. De betrokkene vertoont weerstand tegen inname van antipsychoticum, wat echter door de GGzE noodzakelijk wordt geacht om te kunnen profiteren van behandeling. Een toezicht op de behandeling en het vervolg is noodzakelijk om bij dreigende stagnatie betrokkene te motiveren zich in te zetten voor de behandeling teneinde de risico’s op recidive te verkleinen. Zonder passende behandeling wordt de kans op recidive als hoog ingeschat.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
-
begeleiding door jeugdreclassering;
-
opname in een zorginstelling.
Bij een veroordeling adviseren wij tevens een gebiedsverbod en contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Met de inhoud van het psychologisch rapport en het reclasseringsadvies kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van vierhonderdvijftig dagen jeugddetentie moet worden opgelegd. Met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat het huidige behandeltraject van de verdachte dient te worden gecontinueerd. De rechtbank zal daarom bepalen dat een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 31 mei 2021. Daarnaast acht de rechtbank, evenals de reclassering, een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod noodzakelijk. Deze zullen eveneens als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Door deze verboden als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf te verbinden, acht de rechtbank de naleving daarvan voldoende gewaarborgd. De oplegging van een aparte maatregel op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (met daaraan te verbinden vervangende jeugddetentie) is dan niet proportioneel.
Gelet op de ernst van de feiten en het ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor een of meer personen. De rechtbank beveelt daarom dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.