ECLI:NL:RBNHO:2021:4874

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
15/301519-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot overvallen met geweld en bedreiging

Op 17 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee mislukte overvallen op een nagelstudio en een snackbar op 23 november 2019 te Heerhugowaard. De verdachte en zijn medeverdachte waren gewapend met een mes en een vuurwapen en hebben de aanwezige slachtoffers bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en processen-verbaal van aangifte en verhoor, de feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, en de verdachte is verplicht om dit bedrag te betalen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/301519-19 (P)
Uitspraakdatum: 17 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. de Vries en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 23 november 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met bivakmuts(en) en/of donkere/zwarte kleding [bedrijfsnaam 1] is/zijn binnengegaan, om geld heeft/hebben geroepen/gevraagd en/of een mes en/of een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de richting van/op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gehouden/gericht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2hij op of omstreeks 23 november 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of de andere in [bedrijfsnaam 2] aanwezige personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of de andere in [bedrijfsnaam 2] aanwezige personen te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met bivakmuts(en) en/of donkere/zwarte kleding [bedrijfsnaam 2] is/zijn binnengegaan, om geld heeft/hebben geroepen/gevraagd en/of een mes en/of een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de richting van/op die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of de andere in [bedrijfsnaam 2] aanwezige personen heeft/hebben gehouden/gericht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte de feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting afgelegd;
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 27 oktober 2020 (p. 61-67);
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 23 november 2019 (p. 392-394);
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] d.d. 23 november 2019 (p. 399-400);
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2019 (p. 124-132);
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 24 november 2019 (p. 265-266)
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 5] d.d. 23 november 2019 (p. 279-281);
- het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2020 (p. 261-264).
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 23 november 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
en/of
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 1],
met bivakmutsen en donkere kleding [bedrijfsnaam 1] zijn binnengegaan, om geld hebben geroepen en een mes en een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2hij op 23 november 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, geld, toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of de andere in [bedrijfsnaam 2] aanwezige personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
en/of
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of andere in [bedrijfsnaam 2] aanwezige personen te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4],
met bivakmutsen en donkere kleding [bedrijfsnaam 2] zijn binnengegaan, om geld hebben geroepen/gevraagd en een mes en een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en andere in [bedrijfsnaam 2] aanwezige personen hebben gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2
Poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke deel van de straf naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 26 april 2021.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte en met het feit dat uit het Pro Justitia-rapport volgt dat het tenlastegelegde de verdachte verminderd kan worden toegerekend. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte behandeling nodig heeft en dat hij daarvoor open staat. De raadsman heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is en heeft de rechtbank verzocht een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en eventueel, indien daarmee onvoldoende recht zou worden gedaan aan de ernst van de feiten, daarnaast een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft samen met een ander geprobeerd een nagelstudio en een snackbar te overvallen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de daar aanwezige personen met een vuurwapen en mes bedreigd. Bij de poging overval op de snackbar is een worsteling ontstaan met enkele klanten en is met een mes op een vitrine geslagen. In beide gevallen verliep de overval niet zoals de verdachte en zijn medeverdachte hadden gepland en zijn zij uiteindelijk zonder buit gevlucht. Ondanks dat het daarom bij twee pogingen is gebleven, hebben de verdachte en de medeverdachte voor veel angst en stress bij de slachtoffers gezorgd, waaronder jonge kinderen die op de plaats van de overvallen aanwezig waren. Verdachte heeft blijkbaar niet nagedacht over de vaak traumatische gevolgen van zo’n gebeurtenis voor de slachtoffers. Bovendien geldt voor de samenleving in het algemeen dat dit soort feiten als zeer bedreigend worden ervaren en gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, in beginsel – slechts – worden gereageerd met de oplegging van een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank slaat daarbij acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS waarin voor een voltooide overval op een winkel 2 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt wordt gehanteerd. In dit geval is sprake van twee mislukte overvallen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf weegt de rechtbank mee dat bij beide overvallen sprake is geweest van bedreiging met een wapen en een mes en dat bij de overval op de snackbar tevens geweld is toegepast. De rechtbank acht deze omstandigheden strafverzwarend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. Verder blijkt hieruit dat de verdachte ook ná het plegen van deze feiten is veroordeeld. De rechtbank houdt daarmee rekening op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport, gedateerd 3 maart 2021 en opgesteld door [naam 1], GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is er sprake van een, inmiddels enigszins verbleekte, autismespectrumstoornis in de vorm van MCDD, gedragsstoornissen waarbij er een
ontwikkeling wordt gezien in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis.
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was betrokkene, naar zijn zeggen,
onder invloed van cannabis, waardoor hij niet goed heeft kunnen nadenken. Ook zou
zijn impulsiviteit hem parten hebben gespeeld en zou hij beïnvloed zijn geweest door
één vriend, die het plan had opgevat om een overval te plegen om op die manier snel geld te kunnen maken. Op basis van deze informatie kan worden gesteld dat zijn sturingsmogelijkheden ingeperkt waren en hij wellicht wel het besef had van het
onrechtmatige van zijn daden, maar daar niet naar heeft kunnen handelen. De rechtbank wordt daarom geadviseerd om de hem ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De kans dat betrokkene zal recidiveren wordt als hoog ingeschat.
Geadviseerd wordt om de verdachte de hem ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en houdt met dit gegeven in strafmatigende zin rekening bij de strafoplegging.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 26 april 2021 en opgesteld door [naam 2], reclasseringswerker bij GGZ reclassering Fivoor. Dit advies houdt onder meer het volgende in:
De betrokkene recidiveert in agressieve- en vermogensdelicten. Justitiële voorwaarden met een ambulant plan van aanpak hebben hem niet weerhouden deze ernstige delicten te plegen. Voorafgaande aan de delictpleging was er vanuit de reclassering reeds tweeënhalf jaar veelvuldig contact met betrokkene. Door verschillende hulpverlenende instanties werd tot aan detentie zorg ingezet, zonder het gewenste resultaat. Er was geen sprake van vaste dagbesteding en voor het beheer van zijn inkomen is er sprake van bewindvoering. Er zijn zorgen omtrent het middelengebruik van betrokkene (alcohol, dagelijks cannabis, XTC en lachgas- inname in grote hoeveelheden). Betrokkene heeft een beperkt sociaal netwerk. Dit
netwerk heeft een negatieve houding ten aanzien van de politie, gebruikt drugs en alcohol en heeft de wens om 'snel geld te maken'.
Middels pro Justitia onderzoek is duidelijk geworden dat er sprake is van stoornissen in de vorm van een autismespectrumstoornis, geduid als MCDD, en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Tevens zijn er ernstige gedragsproblemen in de vorm van oppositioneel gedrag en agressieregulatie- problemen. Het beeld verschuift in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is een hoog risico ten aanzien van toekomstig delict- en gewelddadig gedrag.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
-
meldplicht bij reclassering
-
opname in een zorginstelling
-
ambulante behandeling
-
begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Met de inhoud van het reclasseringsadvies kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport 26 april 2021. De rechtbank ziet aanleiding daaraan toe te voegen een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod voor de directe omgeving van de snackbar en de nagelstudio.
Gelet op de ernst van de feiten en het ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor een of meer personen. De rechtbank beveelt daarom dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 624,99 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
- een bodywarmer Inesis Golf Heren van € 39,99
- een trui PME legend van € 85,-
- immateriële schade van € 500,- wegens (kort gezegd) slapeloze nachten, een onveilig gevoel en een pijnlijke schouder.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens onvoldoende onderbouwing van de schade. De vordering tot immateriële schadevergoeding dient te worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank primair verzocht de gehele vordering tot schadevergoeding af te wijzen, aangezien zowel de materiële schade als de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de vordering tot immateriële schadevergoeding te matigen, wegens onvoldoende onderbouwing.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd. De gevorderde immateriële schade komt de rechtbank, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, billijk voor. De rechtbank heeft hierbij gelet op de aard van het handelen van de verdachte en de inbreuk die daarmee op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt. Dat de benadeelde partij hierdoor last heeft van slapeloze nachten, een aantasting in zijn veiligheidsgevoel en (gezien de valpartij als gevolg van de worsteling) een pijnlijke schouder ligt zo voor de hand, dat een aantasting in de persoon, ook zonder concrete gegevens ter onderbouwing, kan worden aangenomen. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplichtigheid aan poging overval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
achtentwintig (28) maanden. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot twaalf (12) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde contact houdt met GGZ reclassering Fivoor of soortgelijke instelling. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zich laat opnemen bij GGZ NHN of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- de veroordeelde zich laat behandelen door de afdeling ambulante forensische psychiatrie van de GGZ NHN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- het de veroordeelde gedurende de proeftijd verboden is om zich op te houden op de [adressen];
- de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers [slachtoffer 6] (geboren [geboortedatum 1]), [slachtoffer 5] (geboren [geboortedatum 2]), [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum 3]), [slachtoffer 4] (geboren 18 februari 1982), [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 5]), [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 6]), J.[slachtoffer 7] (geboren [geboortedatum 7]), [slachtoffer 8] (geboren [geboortedatum 8]), [slachtoffer 9] (geboren [geboortedatum 9]), [benadeelde] (geboren [geboortedatum 10]).
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tien dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. G. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2021.
Mr. H.D. Overbeek en mr. A.H.A. van Roessel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.