In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het dragen van een machete. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat hij degene was die de aangever had gestoken tijdens een schermutseling op een feest in Oostzaan op 4 januari 2020. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om het daderschap van de verdachte te bevestigen. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte op 7 januari 2020 in Amsterdam een machete heeft gedragen, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft dit feit bekend. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 225,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 4 dagen bij niet-betaling. De benadeelde partij, de aangever, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank de verdachte vrijsprak van het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft ook vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat deze niet opportuun werden geacht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. H.D. Overbeek, met mr. M.S. Lamboo en mr. J. van Beek als rechters.