ECLI:NL:RBNHO:2021:4810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
20/2783
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontheffing voor sleepstarts door zweefvliegtuigvereniging in stiltegebied Wieringermeer-Noord

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zweefvliegtuigvereniging en de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. De vereniging had ontheffing aangevraagd om sleepstarts uit te voeren vanaf haar zweefvliegveld, gelegen in het stiltegebied Wieringermeer-Noord. De rechtbank oordeelde dat de ontheffing niet kon worden verleend, omdat niet was aangetoond dat er nut en noodzaak was voor deze verstoringen van het stiltegebied. De rechtbank vernietigde het besluit van de Gedeputeerde Staten, omdat de vereiste criteria voor ontheffingverlening niet waren voldaan. De eisers, omwonenden van het vliegveld, hadden beroep ingesteld tegen het besluit van de Gedeputeerde Staten, en de rechtbank concludeerde dat de belangen van de natuurlijke rust in het stiltegebied zwaarder wogen dan de belangen van de vereniging. De rechtbank heeft de ontheffing geweigerd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens zijn de beroepen gegrond verklaard en zijn de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/2783 en HAA 20/2574
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2021 in de zaken tussen

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2],

3. [eiser 3]

4. [eiser 4],
allen te [woonplaats] ,
gemachtigde: eerst mr. B. Krot, thans mr. J. Rutteman, advocaat te Amsterdam,
en

5.[eiser 5] , te [woonplaats] ,

gemachtigde: mr. A. Barada, werkzaam bij DAS rechtsbijstand,
allen eisers
en
gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder
gemachtigden: mr. H.A. Schoordijk en ing. C.F.P. Vrolijk. beiden in dienst van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.
Als derde-partij neemt aan het geding deel: de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Zweefvliegcentrum Noordkop,hierna aangeduid als: de vereniging, vertegenwoordigd door haar [functie] [naam 1] .
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de vereniging op grond van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland (PMVNH) onder voorschriften ontheffing verleend van het verbod om in een stiltegebied een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden kan worden verstoord door het doen opslepen van zweefvliegtuigen door middel van een [naam 2] motorzweefvliegtuig voor maximaal acht dagen per jaar in de periode van 1 april tot 1 november op weekdagen en/of zaterdagen tussen 10.00-17.00 uur tot een maximum van 240 sleepstarts in het stiltegebied “Wieringermeer-Noord” op haar zweefvliegveld aan de [het zweefvliegveld] (het zweefvliegveld). Aan de ontheffing is een geldigheidsduur verbonden tot en met 31 december 2024.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eisers 1 tot en met 4 is geregistreerd onder nummer 20/2783 en het beroep van eiser 5 onder nummer 20/2574.
Verweerder heeft in beide zaken verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gelijktijdig plaatsgevonden op 6 mei 2021. Eisers sub 1, 3 en 4 zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Rutteman. Eiser sub 5 is verschenen, bijgestaan door mr. E. Erkamp, kantoorgenoot van
mr. A. Barada en vergezeld van zijn echtgenote [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De vereniging is vertegenwoordigd door zijn [functie] vergezeld van [naam 4] .
Overwegingen
1.1
Enkele bepalingen uit de Wet milieubeheer (Wm), de PMVNH en de Omgevingsverordening NH2020 zijn opgenomen in de bijlage die bij deze uitspraak is gevoegd. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
1.2
De vereniging beschikte over een zweefvliegveld elders in de Wieringermeer. In verband met de plaatsing van een nieuw windmolenpark in de omgeving van dat vliegveld heeft de vereniging haar medewerking verleend aan verplaatsing van haar zweefvliegactiviteiten van dat oude vliegveld naar het zweefvliegveld. Om die verplaatsing mogelijk te maken en op de nieuwe locatie een zweefvliegveld op te mogen richten heeft het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon op 1 mei 2015 een omgevingsvergunning verleend. Provinciale staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 2 maart 2015 op grond van de Wet luchtvaart een luchthavenregeling voor het zweefvliegveld vastgesteld.
1.3
Het zweefvliegveld is gelegen in het door provinciale staten van Noord-Holland bij de PMVNH aangewezen stiltegebied Wieringermeer-Noord.
1.4
Eisers wonen in de omgeving van het zweefvliegveld onder of nabij de aanvliegroute naar, c.q. de vertrekroute voor (zweef)vliegtuigen vanaf het zweefvliegveld en in of nabij het stiltegebied.
2.1
De luchthavenregeling was onderwerp van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1228. Voor zover het besluit van 2 maart 2015 het gebruik van een motorsleepvliegtuig op het perceel toestond, heeft de Raad van State dat onderdeel van de luchthavenregeling vernietigd. Het besluit van provinciale staten van 2 maart 2015 tot vaststelling van de Luchthavenregeling Zweefvliegveld ZCDH Hippolytushoeverweg is overigens onherroepelijk geworden.
2.2
De vereniging wenst naast het doen opstijgen van zweefvliegtuigen volgens de lierstartmethode, waarbij het zweefvliegtuig met behulp van een lier en sleepkabel de hoogte in wordt getrokken, ook gebruik te kunnen maken van de zogenaamde sleepstartmethode. Een sleepstart houdt in dat een zweefvliegtuig op hoogte wordt gebracht door het achter een motorzweefvliegtuig op te slepen naar een hoogte van circa 500 meter, waarna, na ontkoppeling, de zweefvlucht begint. Omdat het starten en landen met een gemotoriseerd luchtvaartuig, en dus ook met een motorzweefvliegtuig, een overtreding is van het verbod om met een toestel in een stiltegebied de ervaring van de natuurlijke geluiden te verstoren, heeft de vereniging op 13 november 2018 bij verweerder de aanvraag om ontheffing van dat verbod ingediend.
2.3
Aanvankelijk, bij besluit van 18 december 2018, heeft verweerder zonder toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uovp) als neergelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de gevraagde ontheffing verleend op grond van artikel 4.3.3 PMVNH. Tegen dat besluit hebben verscheidene partijen, waaronder eisers, bezwaar gemaakt. Verweerder is bij de beoordeling van de bezwaren gebleken dat hij ten behoeve van de beslissing op de aanvraag ten onrechte niet de uovp had gevolgd. Verweerder heeft de uovp toen vervolgens alsnog in gang gezet.
2.4
Op 11 september 2019 heeft verweerder een ontwerpbesluit bekendgemaakt strekkende tot het verlenen van de gevraagde ontheffing aan de vereniging. Eisers hebben hierover zienswijzen naar voren gebracht.
2.5
Bij brief van 10 oktober 2019 heeft de vereniging – op instigatie van verweerder – aan verweerder verzocht het besluit van 18 december 2018 in te trekken.
2.6
Bij besluit van 12 november 2019 heeft verweerder het besluit van
18 december 2018 ingetrokken.
2.7
Daarna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. De rechtbank merkt op, naar tussen partijen ook niet in geschil is, dat zo lang geen (nieuw) besluit tot vaststelling van een (gewijzigde) luchthavenregeling is genomen dat het gebruik van een motorsleepvliegtuig op het zweefvliegveld alsnog toestaat, dat gebruik op het zweefvliegveld niet is toegestaan, ook als voor het opstijgen van motorzweefvliegen vanaf het zweefvliegveld en dus in het stiltegebied op grond van de PMVNH de thans in geschil zijnde ontheffing is verleend van het verbod om daar een geluid veroorzakend toestel te gebruiken. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat het de verwachting is dat vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het bestreden besluit zo een besluit over een (gewijzigde) luchthavenregeling zal worden genomen. De rechtbank gaat er, net als partijen, gelet hierop van uit dat eisers thans voldoende belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Zodra een (wijziging van de) luchthavenregeling in werking treedt, kan de vereniging immers direct gebruik maken van de ontheffing.
Formeel
4.1
Eisers sub 1 tot en met 4 betogen dat verweerder met het bestreden besluit niet opnieuw op de aanvraag van de vereniging van 13 november 2018 heeft kunnen beslissen. Met het verzoek van 10 oktober 2019 om het besluit van 18 december 2018 in te trekken heeft de vereniging volgens die eisers namelijk ook haar aanvraag van 13 november 2018 ingetrokken, zodat verweerder daarop geen besluit meer kon nemen. Eisers sub 1 tot en met 4 betogen verder dat wel nog indien op de aanvraag van de vereniging kon worden besloten nadat het eerdere besluit op die aanvraag was ingetrokken, het niet mogelijk was met ingang van 22 september 2019 een ontwerpbesluit strekkende tot het verlenen van ontheffing ter inzage te leggen, terwijl de op dezelfde aanvraag gebaseerde ontheffing van 18 december 2018 nog in stand was tot 12 november 2019. In dat geval heeft er volgens die eisers ook geen aanvraag aan het bestreden besluit ten grondslag gelegen.
4.2
Op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam, was het besluit van 18 december 2018 waarbij hij eerder aan de vereniging de gevraagde ontheffing had verleend, ingetrokken. Dat betekent dat de aanvraag van de vereniging van 13 november 2018 ten tijde van het bestreden besluit (weer) open lag. Anders dan die eisers aanvoeren, kan uit het verzoek om het procedureel onjuiste besluit van 18 december 2018 in te trekken niet worden afgeleid, dat de vereniging ook de aanvraag wenste in te trekken. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de vereniging de aanvraag anderszins uitdrukkelijk (schriftelijk) heeft ingetrokken. Dat een ontwerpbesluit reeds ter inzage is gelegd, terwijl het besluit van 18 december 2018 nog gelding had, hield verband met de omstandigheid dat verweerder meende dat hij alleen op verzoek van de vereniging tot intrekking van de eerder verleende ontheffing van 18 december 2018 over kon gaan, zoals hij in zijn verweerschrift heeft uitgelegd. Wat er van dat standpunt ook zij, niet in geschil is dat de procedurele bezwaargrond van onder meer eisers tegen het besluit van 18 december 2018 doel trof en dat besluit op procedurele gronden niet in stand kon blijven. Onder die omstandigheden was het reeds bekendmaken van een ontwerpbesluit in het kader van de uovp op dat moment niet onrechtmatig, reeds omdat daar geen wettelijke bepaling aan in de weg stond. Voorgaande brengt, anders dan eisers sub 1 tot en met 4 betogen, dus niet met zich mee dat aan het bestreden besluit een formeel gebrek kleeft, omdat hun stelling dat aan de verleende ontheffing geen aanvraag ten grondslag ligt, feitelijke grondslag mist, nog daargelaten of voor ontheffingsverlening een aanvraag een formeel vereiste is.
4.3
Het betoog van eisers sub 1 tot en met 4 met betrekking tot het formele gebrek faalt dus.
Materieel
5. De rechtbank stelt, zoals ter zitting ook aan de orde gesteld, vast dat op 17 november 2020 de Omgevingsverordening NH2020 in werking is getreden. Deze verordening vervangt de PMVNH. Gelet op het in artikel 12.2, aanhef en onder a, van de Omgevingsverordening NH2020 opgenomen overgangsrecht blijft de PMVNH evenwel op de voorliggende aanvraag van toepassing.
6.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 4.3.3 PMVNH.
6.2
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat, kort samengevat, nut en noodzaak van de activiteit “het doen starten van een zweefvliegtuig door middel van het slepen met een motorzweefvliegtuig” voldoende is aangetoond en dat de plaats van de activiteit, de mate van verstoring ervan alsmede de tijdsduur en de periode waarbinnen deze zich voordoet acceptabel zijn te achten. Het belang van de heersende natuurlijke rust in het stiltegebied “Wieringermeer-Noord” verzet zich volgens verweerder niet tegen de afgifte van de gevraagde ontheffing.
7.1
Eisers sub 1 tot en met 4 betogen dat het bestreden besluit in strijd is met provinciaal beleid. Volgens hen is het bestreden besluit in strijd met de Provinciale beleidsnota Regionale Luchthavens van 27 september 2010 (de beleidsnota), het daaraan ten grondslag liggende Provinciaal Milieubeleidsplan (thans Omgevingsvisie NH2050), het Eindrapport Versterking stiltegebiedenbeleid (het Eindrapport), en de aanduiding van “Wieringermeer-Noord” als zogeheten TOP-gebied op basis van het Actieplan geluid 2018-2022 (het Actieplan).
7.2
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat hij geen beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81, eerste lid, Awb heeft vastgesteld met betrekking tot de hem op basis van artikel 4.3.3, eerste lid, PMVNH toekomende (discretionaire) bevoegdheid ontheffing te verlenen van de verboden gesteld in artikel 4.3.1. PMVNH, waaronder het verbod een gemotoriseerd luchtvaartuig te gebruiken in een stiltegebied. Uitsluitend de PMVNH en de regels die daarin zijn opgenomen, vormen volgens verweerder het toetsingskader voor ontheffingverlening. Daarbij komt, aldus verweerder, dat de beleidsnota slechts gelding heeft ten aanzien van de afgifte van zogenaamde luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen ingevolge de Wet luchtvaart, het Actieplan slechts ten aanzien van geluid op en om provinciale wegen en dat het Eindrapport helemaal geen beleid(sregels) bevat.
7.3
Eisers 1 tot en met 4 hebben daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat een of meer van de door hen genoemde nota’s, plannen en rapporten moet worden aangemerkt als beleidsregel voor de toepassing van de thans in geschil zijnde ontheffingsbevoegdheid. In de Omgevingsvisie NH2050 die evenals de PMVNH gebaseerd is op de Wet milieubeheer en die gelet op artikel 1.3 Wm beleidsregels over de ontheffingsbevoegdheid kan bevatten, heeft de rechtbank geen specifieke beleidsregels over de thans in geschil zijnde ontheffingsbevoegdheid aangetroffen. Gelet op het voorgaande is geen sprake van beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81, eerste lid, Awb met betrekking tot de aan verweerder toekomende bevoegdheid ontheffing te verlenen op grond van artikel 4.3.3, eerste lid, PMVNH. Anders dan eisers sub 1 tot en met 4 hebben verondersteld, kan van strijd met enige beleidsregel dan ook geen sprake zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank stelt voorop dat het bij het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 4.3.3, eerste lid, PMVNH gaat om een discretionaire bevoegdheid. Het al dan niet uitoefenen van die bevoegdheid door verweerder kan, indien aan de voorwaarden voor de toepassing daarvan is voldaan, de rechter daarom niet anders dan terughoudend toetsen. De terughoudende toetsing geldt echter niet voor zover het gaat om feiten en omstandigheden die verweerder aan zijn beoordeling of aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan, of zijn afweging om al dan niet van zijn bevoegdheid gebruik te maken, ten grondslag legt, tenzij het zou gaan om criteria die zelf een afweging van feiten of omstandigheden behoeven, zodat verweerder bij de beoordeling daarvan beoordelingsruimte moet worden gelaten.
Omdat, zoals uit het vooroverwogene volgt, in dit geval beleidsregels ontbreken waarnaar verweerder ter motivering van zijn beslissing ontheffing te verlenen (mede) kan verwijzen, mag van verweerder bij ontheffingverlening voorts wel een voldoende op het besluit toegespitste, daadkrachtige motivering worden verlangd.
9.1
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij voor de beoordeling van de vraag of het belang van de heersende natuurlijke rust in een stiltegebied zich tegen ontheffingverlening verzet, welke voorwaarde in artikel 4.3.3, eerste lid, PMVNH als toepassingsvoorwaarde voor de ontheffingsbevoegdheid is opgenomen, aansluiting zoekt bij de drie criteria die zijn opgenomen in artikel 4.3.3, derde lid, NHPMV. Is aan die drie (cumulatieve) criteria voldaan, dan verzet de heersende natuurlijke rust in een stiltegebied zich volgens verweerder niet tegen ontheffingverlening. In dat geval is, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van verweerder, volgens verweerder aan de toepassingsvoorwaarden voor ontheffingverlening voldaan. Alleen als aan al die voorwaarden tegelijk is voldaan, pleegt verweerder, zo begrijpt de rechtbank de toelichting van verweerder, de ontheffing te verlenen.
9.2
Hoe die criteria in artikel 4.3.3, derde lid, NHPMV moeten worden begrepen, heeft noch de provinciale wetgever, noch verweerder nader uitgewerkt of toegelicht. De rechtbank merkt op dat met name de uitleg en toepassing van de criteria onder b (plaats van de activiteit en mate van verstoring) en c (tijdsduur en periode van de activiteit) naar hun formulering geen onmiddellijk toepasbare criteria opleveren. Wat betreft het criterium onder a begrijpt de rechtbank het standpunt van verweerder aldus, dat er nut en noodzaak moet zijn voor het verrichten van de activiteit.
10.1
Alle eisers betogen dat niet is voldaan aan de criteria om ontheffing te kunnen verlenen als bedoeld in artikel 4.3.3, derde lid, PMVNH. Zij voeren daartoe ten eerste aan dat nut en noodzaak van de sleepstarts niet is aangetoond. De door verweerder opgevoerde belangen ter ondbouwing van nut en noodzaak betreffen uitsluitend privébelangen van (de leden van) de vereniging. De leden kunnen er echter voor kiezen om een brevet zonder beperkingen, althans een brevet dat hen ook de bevoegdheid geeft van de sleepstartmethode gebruik te mogen maken, te halen bij andere verenigingen of op een ander (zweef)vliegveld. Er is, aldus eisers, niet onderzocht of sprake is van een regionale noodzaak of behoefte aan het behalen van een volledig brevet.
10.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat nut en noodzaak van het kunnen uitvoeren van starts door middel van de sleepmethode voldoende is onderbouwd. Sleepvliegen met behulp van een motorzweefvliegtuig is noodzakelijk om een brevet te completeren en om de vaardigheden voor dat brevet in stand te houden. Het is voor een zweefvlieger van belang dat hij ook deze startmethode beheerst, anders zal hij slechts een brevet met beperkingen ontvangen. Gelet op de regiofunctie van het zeefvliegcentrum is het van belang dat het starten van een zweefvlucht met behulp van een gemotoriseerd sleepvliegtuig geïnstrueerd kan worden, omdat het zweefvliegveld de enige locatie is boven het Noordzeekanaal waar deze sleepmethode kan worden geïnstrueerd en beoefend. De dichtstbijzijnde andere locatie in Nederland waar de sleepmethode kan worden geïnstrueerd en beoefend ligt in Hilversum. Het gebruik maken van die locatie leidt echter tot een forse beslaglegging op de capaciteit van die locatie. Bovendien moeten de leden van de vereniging een retourreis per auto met aanhanger maken naar Hilversum. Dat is milieubelastend en brengt bovendien extra kosten voor de leden met zich mee, aldus steeds verweerder.
10.3
De rechtbank is – met eisers – van oordeel dat nut en noodzaak van het kunnen uitoefenen van sleepstarts op het zweefvliegveld niet is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vereniging ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat het starten met de sleepstartmethode en dus het verlenen van de gevraagde ontheffing niet noodzakelijk is voor haar leden om te kunnen zweefvliegen op haar eigen terrein. Het beheersen van die methode is ook niet een eis voor het brevet om van het zweefvliegveld te mogen opstijgen en landen. De rechtbank leidt dat af uit het door eisers 1 tot en met 4 overgelegde, door de andere partijen niet bestreden, “Trainingsprogramma LAPL(S)/SPL Praktijk en theorie” van de Commissie Instructie en Veiligheid, Afdeling Zweefvliegen, en de verklaring van de vereniging ter zitting. Haar leden missen, indien geen ontheffing wordt verleend, alleen de mogelijkheid om op het zweefvliegveld een uitbreiding te halen op hun vliegbrevet. Die uitbreiding op hun brevet hebben zij nodig, als zij op zweefvliegvelden elders – in het buitenland -, waar geen gebruik wordt gemaakt van de lierstartmethode, willen zweefvliegen. Er is, indien geen ontheffing wordt verleend, anders dan verweerder heeft betoogd, dus geen sprake van een situatie waarin leden van de vereniging geen toereikend brevet kunnen behalen. Het kunnen halen van een vliegbrevet met een uitbreiding voor sleepstarts is niet vereist om van en naar het zweefvliegveld te kunnen zweefvliegen. Dat de ontheffing volgens de vereniging (ook) nodig is om deel te kunnen nemen aan vliegkampen in het buitenland, omdat aldaar wordt gezweefvliegd door middel van sleepstarts, vormt wellicht wel grond voor onderbouwing van het nut, maar onvoldoende grond om sleepstarts op het in het stiltegebied gelegen zweefvliegveld noodzakelijk te achten. Daar komt bij dat uit hetgeen verweerder daarover naar voren heeft gebracht, niet is gebleken dat het binnen Nederland uitwijken naar het zweefvliegveld Hilversum om aldaar sleepstarts te kunnen (uit)oefenen en het desbetreffende brevet te kunnen verkrijgen, tot onoverkomelijke problemen leidt voor leden van de vereniging, zodat ook daarin geen noodzaak is gelegen.
10.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken, dat is voldaan aan het criterium dat is opgenomen in artikel 4.3.3, derde lid en onder a, PMVNH. De beroepsgrond slaagt.
11. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 3:46 Awb en strijd met artikel 4.3.3 PMVNH voor vernietiging in aanmerking.
12. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Zij neemt daarbij het navolgende in aanmerking. Het aan het bestreden besluit klevende gebrek leent zich niet voor herstel. Uit het vorenoverwogene volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat nut en met name noodzaak van het kunnen (uit)oefenen van de sleepstartmethode op het zweefvliegveld (blijvend) ontbreken. Daarmee is en kan niet worden voldaan aan een van de cumulatief opgesomde criteria als opgenomen in het derde lid van artikel 4.3.3 PMVNH. Gegeven de hiervoor onder 8 en 9.1 weergegeven uitleg van verweerders toetsingskader, brengt dit met zich mee dat niet is voldaan aan de voor ontheffingverlening vereiste toepassingsvoorwaarde dat het belang van de heersende natuurlijke rust in een stiltegebied zich niet tegen ontheffingverlening verzet. Verweerder heeft de ontheffing daarom niet kunnen verlenen en moet deze weigeren. De rechtbank merkt daar nog bij op dat het argument van de vereniging dat zij medewerking heeft verleend aan de verplaatsing van haar activiteiten en dat de betrokken overheden zouden hebben toegezegd dat zij op het zweefvliegveld over dezelfde faciliteiten zou kunnen beschikken als op de oude locatie en dus ook van de sleepstartmethode gebruik zou kunnen maken, niet kan leiden tot een ander oordeel, omdat dergelijke toezeggingen, die overigens niet nader zijn onderbouwd, nog niet meebrengen dat aan de voorwaarde voor ontheffing van het verbod om met een motorzweefvliegtuig in een stiltegebied op te stijgen of te landen is voldaan. De rechtbank zal de ontheffing alsnog weigeren en zal daarbij bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
13. De overige beroepsgronden van eisers behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
14. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.136,00 (waarvan € 1.068,00 ten behoeve van eisers sub 1 tot en met 4 en € 1.068,00 ten behoeve van eiser sub 3; 1 punt voor het elk indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- weigert de ontheffing, aangevraagd door de vereniging op 13 november 2018, om in het stiltegebied te starten en te landen met een motorsleepvliegtuig en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers sub 1 tot en met 4 en van € 178,00 aan eiser sub 5 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers sub 1 tot en met 4 tot een bedrag van € 1.068,00 en van eiser sub 5 tot een bedrag van eveneens € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wet milieubeheer
Artikel 1.2
1. Provinciale staten stellen ter bescherming van het milieu een verordening vast.
2 De verordening bevat ten minste:
a. (…);
b. regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder in bij de verordening aangewezen gebieden.
Artikel 1.3
1. Bij de provinciale milieuverordening kan worden bepaald dat daarbij aangewezen bestuursorganen in daarbij aangegeven categorieën van gevallen ontheffing kunnen verlenen van bij die verordening aangewezen regels, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
(…)
3 Het betrokken orgaan houdt bij de beslissing op de aanvraag om een ontheffing in ieder geval rekening met het voor hem geldende milieubeleidsplan.
Provinciale Milieu Verordening Noord-Holland
Artikel 4.1.2
1. Als gebieden waarvoor regels gelden voor het voorkomen of beperken van geluidhinder, zogenaamde stiltegebieden, zijn aangewezen: (…)
9. Wieringermeer-Noord; (…).
Artikel 4.3.1
1. In een stiltegebied is het verboden om een toestel te gebruiken, indien daardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden kan worden verstoord.
2. Een toestel als bedoeld in het eerste lid is in elk geval:
(…);
f. een gemotoriseerd luchtvaartuig. Artikel 4.3.3
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden, gesteld in artikel 4.3.1, indien het belang van de heersende natuurlijke rust in dat gebied zich daartegen niet verzet.
2. (…)
3. Een ontheffingsaanvraag wordt in ieder geval getoetst aan de volgende criteria:
a. nut en noodzaak;
b. plaats van de activiteit en mate van verstoring; en
c. tijdsduur en periode waarbinnen de activiteit zich afspeelt.
Omgevingsverordening NH2020
Artikel 12.2 Lopende procedures
Het oude recht blijft van toepassing tot een besluit onherroepelijk wordt, als voor de inwerkingtreding van de betreffende bepaling van deze verordening:
a. een aanvraag om het besluit is ingediend en het besluit binnen 2 jaar daarna is genomen;
(…).