ECLI:NL:RBNHO:2021:4752

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
C/15/315265 / HA RK 21/69
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in belastingzaken wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker op 13 april 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. van Walderveen, de rechter die betrokken was bij zijn belastingzaken. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een zitting op 6 april 2021, waar verzoeker meende dat de rechter zich partijdig had gedragen door stemverheffing en ongeremd gedrag. Verzoeker stelde dat de rechter al een oordeel had gevormd over de zaak, wat volgens hem de onpartijdigheid in gevaar bracht. De rechter heeft echter betwist dat hij zich misdragen heeft en stelde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer heeft op 29 april 2021 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en de rechter aanwezig waren, evenals de wederpartij, vertegenwoordigd door mr. M.S.H. Lange van de Belastingdienst.

De wrakingskamer heeft beoordeeld of het verzoek tijdig was ingediend. Volgens de wet dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten die aanleiding geven tot de wraking bekend zijn bij de verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker te lang had gewacht met het indienen van zijn verzoek, aangezien de feiten zich al op de zitting van 6 april 2021 hadden voorgedaan. De verklaring van verzoeker dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid tot wraking en dat hij tijd nodig had om zijn verzoek op papier te zetten, werd niet als voldoende gegrond beschouwd.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek, wat betekent dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De procedure in de hoofdzaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/315265 HA RK 21/69
proces-verbaal van de mondelinge behandeling en beslissing van 29 april 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,wonende te [plaats] , verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. van Walderveen,hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft bij brief van 13 april 2021, door de rechtbank ontvangen op 15 april 2021, schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem aanhangige zaken met als zaaknummers HAA 20/2604 tot en met HAA 20/2606, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 29 april 2021.
1.4
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door [naam] . Voorts is verschenen de rechter. De wederpartij in de hoofdzaken, mr. M.S.H. Lange namens de Belastingdienst, is ook ter zitting verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker en de rechter

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoeker stelt dat de rechter zich op de zitting van 6 april 2021 in woord en gebaar als partijdig heeft gedragen. De rechter heeft tijdens de zitting ongeremd gedrag laten zien door stemverheffing en woeste gebaren. De rechter had, gelet op de vragen en opmerkingen ter zitting, zijn oordeel al klaar en deed over sommige kwesties min of meer al uitspraak op de zitting. Gelet hierop is er volgens verzoeker sprake van partijdigheid en kan de rechter niet onpartijdig oordelen in de hoofdzaken.
2.2
De rechter heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek te laat is gedaan, namelijk niet zo spoedig mogelijk nadat de gronden welke aanleiding zijn tot het indienen van het wrakingsverzoek bij verzoeker ter kennis zijn gekomen. Subsidiair stelt de rechter dat het verzoek feiten en omstandigheden mist welke de gestelde partijdigheid schragen. Voorts heeft de rechter verklaard dat hij met klem ontkent ontremd te zijn geweest en zich te hebben misdragen zoals door verzoeker is geschetst. De rechter ziet geen reden voor de wraking. De rechter stelt dat hij uit hoofde van zijn aanstelling geacht wordt onpartijdig te zijn.

3.De beoordeling

3.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
3.2
De wetgever heeft via het middel van wraking de partijen in de door de rechter te behandelen zaak de mogelijkheid gegeven de rechter te wraken en daarmee de behandeling van de zaak door die rechter te stuiten, wanneer sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen bij de verzoeker bekend zijn geworden.
3.3
Verzoeker heeft als gronden voor de wraking aangevoerd hetgeen hiervoor onder 2.1 is weergegeven. Naar het oordeel van de wrakingskamer had het op de weg gelegen van verzoeker om tijdens dan wel direct na de zitting de wraking van de rechter te verzoeken, omdat de feiten die tot het wrakingsverzoek hebben geleid zich al op de zitting van 6 april 2021 hebben voorgedaan.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker te lang gewacht met het indienen van zijn wrakingsverzoek. Dit is in strijd met voornoemd wettelijk voorschrift van artikel 8:16, eerste lid, Awb. De op de zitting van de wrakingskamer door verzoeker gegeven verklaring voor het laat indienen van het wrakingsverzoek, te weten dat hij niet bekend was met de mogelijkheid van wraking en dat hij pas na overleg met derden over de gang van zaken op de zitting van 6 april 2021 heeft besloten het wrakingsverzoek in te dienen en dat hij de tijd heeft genomen om een en ander op papier te zetten, kan niet tot de conclusie leiden dat het verzoek zo spoedig mogelijk na het bekend worden van de - aan het wrakingsverzoek te grondslag gelegde - feiten en omstandigheden is ingediend.
3.4
Gelet hierop zal verzoeker in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.Beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaken een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th.S. Röell, voorzitter, en
mr. K.I. de Jong en mr. L.M. Kos, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Marinus, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2021.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.