ECLI:NL:RBNHO:2021:4746

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
C/15/312668 / HA RK 22/20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. M.P. de Valk. Het wrakingsverzoek was ingediend tijdens een zitting op 28 januari 2021, waarin de rechter een voorlopige voorziening behandelde. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, onder andere vanwege een uitlating die de rechter had gedaan over de bewoning van een pand dat geen woonbestemming had. De rechter ontkende deze vooringenomenheid en stelde dat zijn opmerkingen in de context van de hoofdzaak moesten worden gezien.

Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 1 maart 2021, werd de verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C. Jankie. De rechter, mr. M.P. de Valk, was ook aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker naar voren waren gebracht, geen grond vormden voor de conclusie dat de rechter niet onpartijdig was. De rechtbank benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De rechtbank concludeerde dat de uitlating van de rechter niet duidde op vooringenomenheid en dat de verzoeker niet had aangetoond dat de rechter niet professioneel was of onvoldoende onderzoek had verricht. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de rechtbank beval dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/312668 HA RK 20/20
Beslissing van 11 maart 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,wonende te [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. C. Jankie),
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.P. de Valk,hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Op 28 januari 2021, tijdens de behandeling ter zitting, heeft verzoeker de wraking van de rechter verzocht in de bij deze rechtbank, team Bestuursrecht, locatie Haarlem, aanhangige voorlopige voorziening (hoofdzaak) in de zaak met als zaaknummer HAA 20/6735.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Op 1 maart 2021 is een faxbericht van verzoeker ingekomen, met daarin een andere onderbouwing van het wrakingsverzoek
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 1 maart 2021. Verzoeker, de rechter en mr. Hoeneveld zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. C. Jankie. De rechter is verschenen. Mr. Hoeneveld heeft aangegeven van de gelegenheid geen gebruik te maken.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft verzocht tot wraking van de rechter. Hij stelt daartoe dat de rechter vooringenomen is. Ter zitting van de wrakingskamer en in het faxbericht van 1 maart 2021 heeft verzoeker dit nader toegelicht door te stellen dat de rechter ter zitting een uitlating heeft gedaan die duidt op vooringenomenheid van de rechter. De rechter heeft volgens verzoeker gezegd dat “bewoning van zijn pand lastig wordt, omdat hij daar niet mag wonen”. Nu het in deze procedure nu juist draait om de vraag of verdachte het pand mag bewonen, blijkt uit deze uitlating van vooringenomenheid.
Voorts stelt verzoeker dat de rechter de AVG in overweging moest nemen en het bepaalde in artikel 160, eerste lid onder f van de Gemeente wet. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker toegelicht dat daarmee is bedoeld dat de rechter had moeten verifieren of de namens de wederpartij verschenen advocaat bevoegd was om de wederpartij ter zitting te vertegenwoordigen.
Tot slot voert verzoeker als grond voor wraking aan dat de rechter niet professioneel is en niet onderzoekt, Dit blijkt ook uit de handelwijze van de rechter in een eerdere zaak van verzoeker.
2.2
De rechter heeft niet in het verzoek tot wraking berust. De rechter heeft ter zitting verklaard dat hij in de veronderstelling is gezegd te hebben: “Maar dat is lastig, want volgens de bestemming mag er niet gewoond worden”. De rechter voert aan dat, ook als hij heeft gezegd wat verzoeker hem verwijt, wat hij niet helemaal uitsluit, deze uitlating moet worden geplaatst binnen de context van de hoofdzaak. Verzoeker heeft in de hoofdzaak de bestemming van het pand niet betwist. De rechter wilde een reactie van verzoeker hebben op de vraag of gewoond kan worden in een pand dat geen woonbestemming heeft. De rechter weerspreekt de overige stellingen van verzoeker.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
3.2
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren naar het oordeel van de rechtbank geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3
De rechter heeft met zijn uitlating ter zitting niet op voorhand uitgesloten dat de woning van verzoeker bewoond kan worden. Hij heeft slechts aangegeven dat bewoning lastig wordt omdat de bestemming geen woonbestemming is. Dit is ook het geval als de rechter gezegd heeft wat hem door verzoeker wordt verweten, aangezien de woorden van de rechter moeten worden beoordeeld in het licht van de context van de zaak, te weten dat uit het bestemmingsplan volgt dat het pand geen woonbestemming had. Het lag, gezien deze stand van zaken, op de weg van verzoeker om zijn standppunt dat daar wel gewoond kan worden nader uiteen te (doen) zetten en met voornoemde uitlating heeft de rechter verzoeker daartoe uitgenodigd. Het is de taak van de rechter om tijdens het onderzoek ter zitting partijen de gelegenheid te bieden toelichting te geven op de schriftelijke stukken en daarover vragen te stellen. Dit kunnen ook kritische vragen zijn. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de uitlating van de rechter zodanig is, dat daaruit blijkt dat de rechter vooringenomen is. De uitlating vormt daarom geen grond voor wraking.
3.4
De stelling van verzoeker dat de rechter niet heeft geverifieerd of de advocaat van de wederpartij bevoegd was, vormt evenmin een grond voor wraking. Op grond van artikel 8:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan door de bestuursrechter van een advocaat, anders dan van een gemachtigde, geen schriftelijke machtiging worden verlangd. De enkele mededeling van de betrokken advocaat dat hij gemachtigd is, is voldoende. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet, noch uit hetgeen door verzoeker tijdens de wrakingszitting is aangevoerd, dat verzoeker ter zitting over de bevoegdheid van de advocaat van de wederpartij twijfels heeft opgeworpen en dus ook niet dat de rechter op dit punt iets heeft nagelaten.
3.5
De stelling van verzoeker dat de rechter niet professioneel is, omdat hij onvoldoende onderzoek zou verrichten, kan evenmin tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Blijkens het proces-verbaal van de zitting was de rechter nog maar net begonnen met zijn onderzoek ter zitting, toen hij al werd gewraakt. Daardoor heeft de rechter de kans niet gekregen een gedegen onderzoek te verrichten. Ervaringen met de rechter tijdens een eerdere zitting, die toen niet tot wraking van de rechter hebben geleid, kunnen niet meewegen bij de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek.
3.6
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek tot wraking van de rechter moet worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter, mr. M. Mateman en mr. W. Veldhuijzen van Zanten, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.