ECLI:NL:RBNHO:2021:4738

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
15.023983.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en fietsendiefstal met herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 11 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld (tasjesroof) en diefstal van een lokfiets. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het wegnemen van een handtas van een slachtoffer op 25 januari 2021 in Alkmaar, waarbij geweld werd gebruikt. Daarnaast werd hij beschuldigd van het stelen van een lokfiets op 13 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 28 mei 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan beide ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door getuigen en verbalisanten betrouwbaar was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 291,05 moest betalen voor de materiële schade. Tevens werd de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte herroepen voor een periode van 180 dagen, omdat hij zich schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten tijdens de proeftijd. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.023983.21 en 15-231368.20 (gev.ttz) (P)
V.I. nummer: 99-000643-31
Uitspraakdatum: 11 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De politierechter heeft op 13 april 2021 de zaken onder de parketnummers 15-023983-21 en 15-231368-20 gevoegd en heeft deze zaken inclusief de vordering tot herroeping van de vervroegde invrijheidstelling met VI-nummer 99-000643-31 naar de meervoudige kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. Boheur, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.H.T. van Brunschot, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen met de parketnummers 15-023983-21 en 15-231368-20 is omschreven. De in deze dagvaardingen opgenomen feiten heeft de rechtbank van doorlopende nummers voorzien. Aan verdachte is derhalve ten laste gelegd:
feit 1: 15-023983-21
hij op of omstreeks 25 januari 2021 te Alkmaar, op de openbare weg, te weten het Leonard Springerpad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één handtas met inhoud (waaronder één portemonnee welke onder meer bevatte contant geld en/of één of meer (bank)pas(sen) en/of één rijbewijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat onverhoeds en/of van achteren de handtas met een ruk van meer dan geringe kracht uit haar ( [slachtoffer] ) hand werd weggenomen;
feit 2: 15-231368-20
hij, op of omstreeks 13 augustus 2020 te Alkmaar, een (lok)fiets (merk: Stella), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de herkenning van verdachte door de verbalisant is gebaseerd op een door een omstander gemaakte foto van de dader, die onvoldoende duidelijk is en voorts dat de verklaring van de NN-getuige die verdachte op straat zou hebben gezien niet voor het bewijs mag worden gebezigd omdat deze onbetrouwbaar is aangezien de getuige wellicht een bepaald motief had om die verklaring te geven. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij zijn woning niet had verlaten die ochtend en daarnaast zijn er juist aanwijzingen dat verdachte niet de dader kan zijn, nu de kleding die verdachte aanhad bij zijn aanhouding niet matcht met de kleding van de dader, zijn woning is doorzocht en daar geen gestolen spullen en ook geen natte kleding in zijn woning is aangetroffen. Wel was er een nat spoor dat van de sloot naar een woning in het Willem Marishof heeft geleid, maar die woning is niet doorzocht en dat had wel gemoeten.
Ten aanzien van het bewijs voor het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 1
Op 25 januari 2021 is een diefstal gepleegd in een park, het Alkmaarder Hout, te Alkmaar, waarbij een tas met daarin een portemonnee is weggenomen door deze uit de handen van aangeefster te rukken.
Naar aanleiding van deze onder 1 tenlastegelegde diefstal hebben omstanders de dader gevolgd en zijn er door een omstander foto’s van de dader gemaakt. Verschillende getuigen zagen de dader uiteindelijk een sloot inspringen en daar aan de overkant weer uitkomen. Door verbalisant [verbalisant] is een proces-verbaal opgemaakt waarin hij heeft gerelateerd dat hem door een getuige de foto van de dader werd getoond, welke man op de foto hij omschreef als een man met een mager postuur, een donkere huidskleur en met een huidverkleuring op de linkerwang, een zwartkleurige muts dragend, een witkleurige jas en een donkerkleurige broek dragend. [verbalisant] heeft daar met zijn telefoon een foto van gemaakt. Voorts werd verbalisant [verbalisant] niet lang daarna aan de andere zijde van de sloot aangesproken door de NN-getuige die hem vroeg of de politie op zoek was naar een lange, slungelige donkere man, want zij zag een dergelijke persoon een kwartier eerder de woning aan de [adres] naar binnen rennen.
Verbalisant [verbalisant] zag vervolgens dat bij deze woning een man in zijn richting kwam lopen, die aan het signalement voldeed. Hij zag namelijk dat de man een mager postuur, donkere huidskleur en een huidverkleuring van zijn linkerwang had. Verbalisant [verbalisant] herkende de man, verdachte, als de man op de eerder van een getuige verkregen foto van de dader.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verbalisant [verbalisant] in voldoende mate gespecificeerd waaraan hij de verdachte herkende.
Daarnaast heeft de NN-getuige bij de rechter-commissaris de foto’s van de verdachte (pagina’s 7 en 8 dossier) bekeken en verklaard dat dit de persoon is die zij bedoelde met de lange, slungelige, donkere man of tengere man en die zij vlot de woning aan het [adres] zag binnenglippen.
De rechtbank acht de zich in het dossier bevindende foto’s van de dader van goede kwaliteit; deze zijn dan ook voldoende duidelijk om de daarop waarneembare persoon te herkennen. De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door zowel verbalisant [verbalisant] als de betrouwbaarheid van de verklaring van de NN-getuige.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de herkenningen voldoende betrouwbaar en zal het deze gebruiken voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
feit 1: 15-023983-21
hij op 25 januari 2021 te Alkmaar, op de openbare weg, te weten het Leonard Springerpad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één handtas met inhoud, waaronder één portemonnee welke onder meer bevatte contant geld en één of meer (bank)pas(sen) en één rijbewijs, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat onverhoeds en van achteren de handtas met een ruk van meer dan geringe kracht uit haar, [slachtoffer] hand werd weggenomen;
feit 2: 15-231368-20
hij, op 13 augustus 2020 te Alkmaar, een lokfiets, merk: Stella, dat toebehoorde aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, vergezeld van geweld gepleegd met het oogmerk die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden waarvan één (1) maand voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, daaronder begrepen een meldplicht en een behandelverplichting.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard, omdat deze voorwerpen bestemd zijn voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest en dat er voor een voorwaardelijk deel geen ruimte is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld (tasjesroof op straat), waarbij jegens het slachtoffer licht fysiek geweld is gebruikt, dat bestond uit het uit de hand van het slachtoffer trekken van de tas. Alvorens toe te slaan is verdachte in een park op klaarlichte dag het slachtoffer achterna gelopen en op een gegeven moment is hij steeds dichter en gedurende enige tijd dicht achter haar gaan lopen, waardoor bij het slachtoffer een vreemd gevoel ontstond. Toen het slachtoffer zich omdraaide, sloeg verdachte toe en rukte hij de tas uit de handen van het slachtoffer. Een straatroof is een ernstig feit, dat doorgaans nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer met zich brengt. Door aldus te handelen heeft verdachte, naast het veroorzaken van angst bij het slachtoffer, bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich kennelijk uitsluitend laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich geen moment bekommerd om de gevolgen van dit delict. Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voor een feit als het onderhavige, dat behalve voor de direct betrokkene, ook voor de samenleving verontrustend is, komt naar het oordeel van de rechtbank alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking. Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, maar is een forsere straf op zijn plaats.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte recent veroordeeld is voor een winkeldiefstal en dat hij nog in een proeftijd loopt van een voorwaardelijke invrijheidstelling;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 31 maart 2021 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, waarin mede op grond van hoge recidiverisico wordt geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht en een ambulante behandeling.
Anders dan door de officier van justitie geëist en dan door de reclassering geadviseerd, ziet de rechtbank af van een op te leggen voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, vanwege de weigering van verdachte om mee te werken aan een behandeling en vanwege het bestaan van soortgelijke voorwaarden bij de hiervoor genoemde voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 3 stuks gereedschap en 1 handschoen, dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 6 sleutels, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 291,05 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel deze dient te worden gematigd met het opgevoerde contante geld omdat dit onvoldoende is onderbouwd .
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: straatroof] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel toe te wijzen voor een periode van 180 dagen dagen.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in strafzaken van de rechtbank Noord-Nederland, lokatie Leeuwarden van 22 januari 2004 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De voorwaardelijke invrijheidsstelling bedroeg een periode van 2190 dagen.
De veroordeelde is op 30 juni 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
Bij beslissing van 12 december 2018 heeft de rechtbank Noord-Nederland, lokatie Assen, de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 180 dagen herroepen omdat de veroordeelde zich niet aan de aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling verbonden voorwaarden heeft gehouden.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 15 september 2020 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen zal herroepen, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten in de zaak met parketnummer 15-023983-21.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij rust.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande en gelet op de overige inhoud van dit vonnis termen zijn de vordering toe te wijzen. Bij voornoemd vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 22 januari 2004 is de veroordeelde voor meerdere levensdelicten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren. Ten aanzien van deze straf is voorwaardelijke invrijheidstelling verleend per 30 juni 2015 voor de duur van 2190 dagen. In de onderhavige zaak acht de rechtbank bewezen dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld (straatroof) en een fietsendiefstal. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen termen de vordering af te wijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF (5) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden materiële schade ten bedrage van
€ 291,05en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 291,05, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1 STK Gereedschap;
  • 2 STK Handschoen;
  • 1 STK Gereedschap;
  • 1 STK Gereedschap.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
6 STK Sleutel.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 180 dagen vrijheidsstraf.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J.M. Uitermark, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. S. Sicking, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2021.
Mr. Sicking is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.