ECLI:NL:RBNHO:2021:4737

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
HAA 21/1873
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor tijdelijke uitbreiding van een basisschool met afwijking van het bestemmingsplan in Zuidoostbeemster

Op 10 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, het college van burgemeester en wethouders van Beemster, hebben een omgevingsvergunning aangevraagd voor de tijdelijke uitbreiding van een basisschool in Zuidoostbeemster. De vergunning is verleend met een afwijking van het bestemmingsplan, specifiek met betrekking tot de maximale bouwhoogte van enkele installaties op het dak. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de sloop- en bouwwerkzaamheden die per 28 april 2021 zijn aangekondigd, zolang de omgevingsvergunning niet is verleend en er nog bezwaar en beroep mogelijk is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bezwaren van verzoekers, die voornamelijk zijn gebaseerd op verkeershinder en mogelijke alternatieven, niet voldoende aanleiding geven om het besluit te schorsen in afwachting van de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend voor activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan, maar dat de relatief geringe overschrijding van de bouwhoogte niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1873

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster]en
[verzoeker] ,beiden te [woonplaats] , verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Beemster, verweerder, gemachtigde: mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen de gemeente Purmerend,

gemachtigde: eveneens mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam.

Procesverloop

Verzoekers hebben op 24 april 2021 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Zij verzoeken de per 28 april 2021 aangekondigde sloop- en bouw(voorbereidings)werkzaamheden ten behoeve van een schoolgebouw voor basisonderwijs (en kinderopvang) op het terrein van het multifunctioneel centrum aan het Middenpad 1 te Zuidoostbeemster tegen te houden zolang de omgevingsvergunning niet is verleend en zolang er nog bezwaar en beroep mogelijk is.
Bij besluit van 3 mei 2021 heeft verweerder op aanvraag van de gemeente Purmerend een omgevingsvergunning verleend voor het project: het realiseren van een tijdelijke uitbreiding van een basisschool (met een gebouw aan de noordzijde en een gebouw aan de zuidzijde) op het perceel Middenpad 1 te Zuidoostbeemster. Anders dan de aanhef van de vergunning doet vermoeden is de vergunning verleend voor de activiteiten bouwen en de activiteit gebruiken in strijd met een bestemmingsplan.
Verzoekers hebben zich op 3 mei en 24 mei 2021 nader uitgelaten.
Verweerder heeft 14 mei 2021 een verweerschrift met stukken ingediend.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder op 26 mei 2021 ontbrekende op de zaak betrekking hebben stukken ingezonden.
Bij besluit van 26 mei 2021 heeft verweerder de omgevingsvergunning gewijzigd in die zin dat als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden dat de vergunning wordt verleend tot uiterlijk 3 mei 2029 en dat na deze termijn de bestaande toestand moet worden hersteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Hij werd vergezeld door [naam 1] , adviseur omgevingsrecht Ruimtelijk/Vergunningen bij de gemeente Beemster. Verder is verschenen [naam 2] , projectleider ruimtelijk vastgoed, die namens de gemeente Purmerend de aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend. Mr. R. Bruijnsteen, kantoorgenoot van de gemachtigde van verweerder, heeft deelgenomen aan de zitting via een telefonische verbinding.
Ter zitting hebben verzoekers bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen de (gewijzigde) verleende omgevingsvergunning en daarvan kopie overgelegd.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
Voor enkele voor de beoordeling relevante wetsartikelen verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage welke een integraal onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Formeel
2.1
Gelet op artikel 8:81 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter alleen een inhoudelijk oordeel vellen over een verzoek om voorlopige voorziening indien naast dit verzoek ook een hoofdzaak loopt. Nu verzoekers ter zitting alsnog een – overigens nog ongemotiveerd - bezwaarschrift hebben ingediend bij verweerder, is (alsnog) aan dit vereiste voldaan.
2.2
Uit de door verweerder op 26 mei 2021 overgelegd stukken blijkt dat [naam 2] de omgevingsvergunning heeft aangevraagd als vertegenwoordiger van de gemeente Purmerend. Op de (gewijzigde) vergunning is – anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld - de gemeente Purmerend ook als aanvrager vermeld. De voorzieningenrechter gaat er daarom vooralsnog van uit dat de vergunning aan die (rechts)persoon is verleend en mr. Van Angeren, zoals hij ter zitting heeft verklaard, die partij in dit geding mede heeft vertegenwoordigd.
2.3
Gelet op artikel 6:19, eerste lid, Awb, dat in artikel 8:81, vierde lid, Awb van overeenkomstige toepassing is verklaard op de voorlopige voorzieningenprocedure, heeft het verzoek om voorlopige voorziening van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit van 26 mei 2021. Omdat niet is gesteld of gebleken dat verzoekers nog belang hebben bij een voorziening ten aanzien van het aanvankelijk besluit van 3 mei 2021 en het gewijzigd besluit dat geheel vervangt, zal de voorzieningenrechter zich in beginsel beperken tot de beoordeling of ten aanzien van het gewijzigde besluit een voorziening moet worden getroffen en het (wijzigings)besluit van 26 mei 2021 hierna als bestreden besluit aanduiden. Het verzoek van verzoekers vat de voorzieningenrechter daarom op als te zijn gericht op schorsing van dat bestreden besluit hangende het bezwaar, zodat niet verder mag worden gegaan met bouwen tot op het bezwaar is beslist.
Inhoudelijk
3.1
Het besteden besluit ziet op het plaatsen van twee tijdelijke gebouwen ten behoeve van de basisschool De Bloeiende Perelaar en de daarbij horende kinderopvang op het perceel Middenpad 1 te Zuidoostbeemster. De school maakt deel uit van het multifunctioneel centrum De Boomgaard. Het ene gebouw is voorzien op de plaats van de huidige, althans tot voor kort aanwezige, voetbalkooi aan de zuidzijde van het multifunctioneel centrum. Het andere gebouw is voorzien op de plaats van huidige (nood)lokalen aan de noordzijde van het multifunctioneel centrum.
3.2
Verzoekers wonen [..] het multifunctioneel centrum aan de [adres] Zij hebben - kort zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de uitbreiding van de school met de twee gebouwen ruimtelijk onaanvaardbaar is en zal leiden tot (meer) overlast en verkeersonveilige situaties. Zij zijn het er voorts niet mee eens dat de [..] voetbalkooi aan de zuidzijde moet wijken voor het schoolgebouw. Zij voeren voorts aan dat nog niet mag worden gebouwd, omdat het bestreden besluit nog niet in werking is getreden.
3.3
Voor het treffen van een voorlopige voorziening kan aanleiding bestaan indien moet worden geoordeeld dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Voorts kan er aanleiding bestaan een voorlopige voorziening te treffen indien de uitkomst van een weging van de belangen van de betrokken partijen daartoe noopt.
4.1
Gelet op artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het (daargelaten de vergunningsvrije uitzonderingen) verboden te bouwen zonder omgevingsvergunning.
In artikel 2.10, eerste lid aanhef en onder a tot en met d, Wabo staan de criteria opgesomd op grond waarvan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient te worden geweigerd indien daaraan niet wordt voldaan. Uit voornoemd artikel volgt dat een omgevingsvergunning voor bouwen moet worden geweigerd indien sprake is van strijd met het Bouwbesluit 2012, de gemeentelijke bouwverordening, redelijke eisen van welstand of een voor het perceel geldend bestemmingsplan. Uit die bepaling vloeit anderzijds voort dat de gevraagde bouwvergunning
moetworden verleend indien aan alle genoemde criteria is voldaan (dit is het zogeheten limitatief-imperatieve stelsel). In dat laatste geval is sprake van een zogeheten gebonden beschikking. Als sprake is van strijd met een bestemmingsplan kan verweerder echter in de gevallen genoemd in artikel 2.12 Wabo ook vergunning verlenen voor een van het bestemmingplan afwijkend gebruik. In dat geval vormt het bestemmingplan, voor zover vergunning voor dat afwijken is verleend, geen belemmering meer om de vergunning voor bouwen te verlenen.
4.2
Geen onderwerp van debat tussen partijen is dat het bouwplan voldoet aan alle criteria van artikel 2.10 Wabo met uitzondering van de eis dat het bouwplan niet in strijd mag zijn met een bestemmingsplan.
4.3
Ter plekke geldt onder meer het bestemmingsplan Zuidoostbeemster I. Op de gronden rust de bestemming Maatschappelijk. Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de bij het bestemmingsplan horende planvoorschriften zijn de op de plankaart voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden (onder meer) bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Gelet op de definitie in artikel 1, aanhef en onder dd, van de planvoorschriften zijn maatschappelijke voorzieningen onder meer educatieve voorzieningen, zoals een school. Daaruit volgt dat het
gebruikvan gebouwen op het perceel voor onderwijs en dus het daarvoor bouwen van de beide schoolgebouwen in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
4.4
Verzoekers hebben in dit verband echter aangevoerd dat de uitbreiding toch in strijd is met het bestemmingsplan en daarbij verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan. Daarin is aangegeven dat de locatie bestemd is voor een basisschool tot 350 leerlingen. Daarom is, aldus eisers, een uitbreiding, zoals voorgenomen, tot 700 leerlingen niet toegestaan.
4.5
De voorzieningenrechter volgt hen daarin niet. De op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende bestemmingsregels zijn bepalend voor het antwoord op de vraag waartoe een bestemmingsplan verbindt [1] en dus voor het antwoord op de vraag of een bestemming daarmee al dan niet in strijd is. Net als bij andere algemeen verbindende voorschriften is de tekst daarvan bindend en niet de toelichting. De niet bindende toelichting op het bestemmingsplan heeft slechts betekenis voor de uitleg van de verbeelding en de planvoorschriften indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf of in samenhang onduidelijk zijn. De bedoeling van de planwetgever kan dan behulpzaam zijn bij de uitleg van de regels. Op de verbeelding is in dit geval wel een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage in het bouwvlak vermeld, maar noch op de verbeelding noch in de planvoorschriften van het bestemmingsplan is het aantal leerlingen dat op de school op het perceel mag worden onderwezen, gemaximeerd. Voorts roepen de verbeelding en de regels geen vragen van uitleg op waarvoor de toelichting behulpzaam kan zijn. Anders gezegd: de planregels zijn op dit punt duidelijk en de verwijzing naar de toelichting van het bestemmingsplan kan verzoekers niet baten.
4.6
Verweerder heeft wel een strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan geconstateerd. Die strijdigheid wordt echter alleen veroorzaakt door een overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van 12 m met 1,6 m van uitsluitend het nieuw te bouwen gebouw aan de noordzijde als gevolg van het plaatsen van een aantal technische installaties (een waterpomp en een luchtbehandelingsinstallatie) op het dak. Verzoekers hebben geen andere strijdigheid met het bestemmingsplan aangevoerd en de voorzieningenrechter heeft uit hun stellingen geen andere strijdigheid af kunnen leiden. Anders dan verweerder in zijn verweerschrift nog stelde, is gebleken dat het bouwplan voor het gebouw aan de zuidzijde – qua hoogte - wel voldoet aan het bestemmingsplan. Gelet op de met partijen ter zitting besproken bouwtekeningen staan de technische installaties die de overschrijding van de maximale bouwhoogte van het gebouw aan de noordzijde veroorzaken, midden op het dak en is de oppervlakte van deze installaties – enkele meters lang en breed - in verhouding tot de gehele oppervlakte van het dak beperkt.
4.7
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo bezien in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is verweerder, zoals hij heeft aangevoerd, bevoegd de omgevingsvergunning voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik voor de bouw van de installatie op het dak te verlenen, mits geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Bij de beoordeling of gelet op de vastgestelde feiten sprake is van een goede ruimtelijke ordening, komt verweerder beoordelingsruimte toe, die de rechtbank in beroep slechts terughouden kan toetsen. Voorts heeft verweerder bij de besluitvorming om een dergelijke vergunning vervolgens te verlenen ook beleidsvrijheid. Ook bij de beantwoording van de vraag of verweerder een dergelijke vergunning al dan niet terecht heeft verleend, dient de rechtbank zich in beroep ook terughoudend op te stellen. Tegen die achtergrond stelt ook de voorzieningenrechter bij de beoordeling of het aangewezen is hangende bezwaar een voorlopige voorziening te treffen zich ten aanzien van een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit in zoverre terughoudend op.
4.8
De voorzieningenrechter is gelet op dit beoordelingskader voorlopig van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de relatief geringe afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij de vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De afwijking ziet immers op de midden op het dak staande installaties van het te bouwen gebouw aan de noordzijde die beperkt in omvang zijn: het gaat om een incidenteel hoogteaccent. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat van deze 1,6 m overschrijding binnenplans (op grond van artikel 24 aanhef en onder 4, van de planvoorschriften) tot 0,5 m reeds kan worden vergund. Verzoekers hebben ook niet aangevoerd dat zij juist door die in omvang beperkte dakopbouw op het van hun woning verst gelegen nieuw te bouwen gebouw in hun ruimtelijke belangen zullen worden geschaad.
4.9
De bezwaren van verzoekers zijn, zo is ter zitting gebleken, met name gebaseerd op hun stelling dat het bouwplan, dat een toename van het aantal leerlingen in de school op het perceel mogelijk maakt, zal leiden tot (meer) verkeersoverlast en (meer) aan het verkeer verbonden gevaren in hun woonwijk. Verzoekers hebben ter zitting gewezen op d de huidige verkeersonveilige situaties bij de school.
4.1
In wezen is dit argument gericht tegen de geldende regels van het uit 2008 daterende bestemmingsplan, dat het gebruik van het perceel voor onder meer een school van enige omvang reeds toestaat. In het kader van deze voorlopige voorziening hebben eisers niet aangevoerd dat aan het huidige, reeds geruime tijd onherroepelijk geworden, bestemmingsplan ernstige gebreken kleven, die de conclusie wettigen dat het bestemmingsplan zelf evident in strijd met enige hogere rechtsregel moet worden geacht. Daarom gaat de voorzieningenrechter aan hun in wezen tegen het bestemmingsplan gerichte grieven voorbij.
4.11
Op het punt van de verkeersveiligheid is in het kader van de voorbereiding van het bestreden besluit overigens wel onderzoek verricht door [naam 3] , adviseurs mobiliteit. [naam 3] heeft haar bevindingen neergelegd in rapportages van 23 april en 30 november 2020. [naam 3] hebben daarin een aantal maatregelen aanbevolen teneinde te verkeersveiligheidssituatie - ook na de realisatie van de tijdelijke uitbreiding – te verbeteren. In aanvulling daarop heeft [naam 2] ter zitting aangegeven dat er – in overleg met de buurt - meer ruimte zal worden gecreëerd voor fietsers en voetgangers, dat auto’s rond de school gast worden, dat er meer overzichtelijke oversteekpunten worden gecreëerd en dat er snelheidsverminderende maatregelen worden genomen teneinde de verkeersveiligheid te bevorderen. Tegen de achtergrond van de reeds toegelaten gebruiksmogelijkheden van het perceel op grond van het bestemmingsplan en gelet op de maatregelen die verweerder voornemens is te treffen, is er onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder in verband met de door verzoekers gestelde verkeersoverlast of verkeersveiligheidsproblemen de relatief geringe overschrijding van de maximale bouwhoogte toch in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet achten.
4.12
Verzoekers hadden in hun verzoekschrift nog een niet nader onderbouwde opmerking gemaakt over parkeeroverlast door het bouwplan. Dienaangaande heeft verweerder verwezen naar artikel 3 van het tevens voor het perceel geldende bestemmingsplan Parapluplan Parkeernormen Beemster 2018 en zich onder verwijzing naar de rapportage van [naam 3] van 25 mei 2021 op het standpunt gesteld dat aan de hand van de criteria van het ASVV is voorzien in voldoende parkeerruimte nu er 35 parkeerplekken nodig zijn als gevolg van de uitbreiding en er 53 parkeerplekken aanwezig zijn. Nu verzoekers dit standpunt van verweerder niet hebben bestreden, zodat niet in geschil is dat het bouwplan wel aan dat bestemmingsplan voldoet, ziet de voorzieningenrechter in de door verzoekers gestelde parkeeroverlast evenmin aanleiding een voorziening te treffen.
4.13
Voor zover verzoekers betogen dat uitbreiding van de school aan het Middenpad niet aanvaardbaar is omdat een verdere intensivering van het gebruik van de locatie onverantwoord is en dat er mogelijkheden zijn voor uitbreiding elders, is ook daarin geen grond gelegen voor het treffen van een maatregel. Bij de beoordeling of een omgevingsvergunning op toereikende gronden is verleend, is het bouwplan zoals dat is ingediend het uitgangspunt. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven verweerder slechts dan tot het onthouden van medewerking aan dat plan nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren [2] . Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat hij in het met de gemeenteraad gevoerde overleg alternatieven heeft besproken, waarbij onder meer de verkeersveiligheidsimplicaties zijn betrokken, waarna verweerder voor onderhavige variant – tijdelijk uitbreiding bij de bestaande school - en niet voor bouw op andere plekken in naburige wijken heeft gekozen. Verzoekers hebben daartegenover in het kader van onderhavige procedure, waarin slechts beperkt onderzoek mogelijk is, niet aannemelijk gemaakt dat met een van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren op met name het vlak van de verkeersveiligheid.
4.14
Gelet op hetgeen tot nu toe is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
4.15
Voorts hebben eisers tegenover het ter zitting nog toegelichte zwaarwegend belang van de derde-partij om de tijdelijke uitbreiding van de school op zo kort mogelijke termijn te realiseren zodat aan de toenemende vraag naar onderwijs binnen de gemeente kan worden voldaan, onvoldoende zwaarwegende belangen aangevoerd die meebrengen dat een verdere beoordeling in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De door hen verwachte verkeersoverlastproblemen, zijn – het onder 4.11 overwogene mede in aanmerking genomen - daarvoor onvoldoende. Ook het feit dat een voetbalkooi onmiddellijk voor de nieuwbouw plaats moet maken, is daarvoor onvoldoende. Daarbij weegt mee dat verweerder onbestreden op andere, vergelijkbare speelvoorzieningen in de buurt van het perceel heeft gewezen.
4.16
Het betoog van verzoekers dat met de werkzaamheden nog niet mag worden aangevangen zo lang er nog bezwaar en beroep mogelijk is en dat daarom een voorlopige voorziening moet worden getroffen, volgt de voorzieningenrechter niet. Gelet op artikel 6.1, eerste lid, Wabo treedt een besluit als het onderhavige in werking de dag nadat dit besluit bekend is gemaakt. Anders dan bij sommige typen omgevingsvergunningen zoals geregeld in het tweede lid van artikel 6.1 Wabo wordt de inwerkingtreding van een besluit als het onderhavige niet opgeschort hangende de bezwaar- en/of beroepstermijn. Om die schorsing te verkrijgen dienen verzoekers zich tot de voorzieningenrechter te wenden, zoals zij ook hebben gedaan. Bekendmaking van een besluit op aanvraag geschiedt op grond van artikel 3:41 Awb door toezending of uitreiking aan de aanvrager, in dit geval dus de derde-partij. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat het bestreden besluit op 3 mei 2021 aan de derde-partij is bekendgemaakt of uitgereikt. Dat op grond van artikel 3.9 Wabo in dit geval ook publicatie op het internet diende plaats te vinden, betekent niet dat het bestreden besluit eerst door die publicatie in werking is getreden. Aan verzoekers moet wel worden toegegeven dat op het bestreden besluit een onjuiste mededeling is gedaan over de inwerkingtreding van het besluit en uitstel daarvan hangende bezwaar en beroep, maar die onjuiste voorlichting kan niet afdoen aan de wettelijke regeling over inwerkingtreding van het bestreden besluit. Daaruit volgt dat het feit dat de derde-partij – naar gesteld in strijd met de regels – direct na 3 mei 2021 met de bouw is begonnen, ook geen grond voor toewijzing van een voorziening is, omdat dat argument feitelijke grondslag mist.
4.17
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat er geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. J. Poggemeier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2021.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage
Artikel 8:81 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt voor zover van belang: Indien tegen een besluit (…) voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt (…), kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 6:19, eerste lid, Awb luidt: Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot (…) wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 3:40 Awb luidt: Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid, Awb luidt: De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) luidt voor zover van belang: Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […].
Artikel 2.10, eerste lid, Wabo - voor zover van belang - luidt: Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […]
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo luidt voor zover van belang: Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, (…).
Artikel 6.1, eerste lid, Wabo luidt: Een beschikking krachtens deze wet treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking.
Artikel 4 aanhef en onder 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht - voor zover van belang - luidt: Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
een (…) dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw (…).
Artikel 8, eerste lid aanhef en onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan [woonplaats] I luidt voor zover van belang: Maatschappelijk (M) Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. maatschappelijke voorzieningen (…).
Artikel 1, aanhef en onder dd, van de planvoorschriften van dat bestemmingsplan luidt: In deze voorschriften wordt verstaan onder maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
Artikel 24, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften van dat bestemmingsplan luidt: Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het in het plan bepaalde voor: het afwijken van de voorgeschreven goot- en nokhoogte met ten hoogste 0,5 m.
Artikel 3, eerste lid, van het bestemmingsplan Parapluplan Parkeernormen Beemster 2018 luidt: Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde (afronding naar boven) bepaalde in de actuele ASVV.

Voetnoten

1.Vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:682.
2.Vergelijk de uitspraak van de Raad van State van 18 oktober 2017, ECLI:NL: RVS:2017:2800.