ECLI:NL:RBNHO:2021:4685

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
C/15/316415 HA RK 21/92
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in familiezaken

Op 27 mei 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de zaak met zaaknummer C/15/316415 HA RK 21/92, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. A.S. van Leeuwen, de rechter in een aanhangige familiezaken. Het verzoek tot wraking was ingediend op 20 mei 2021, tijdens een zitting van de kinderrechter, en was gebaseerd op de stelling dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt. De verzoeker voerde aan dat de rechter een beslissing wilde nemen zonder alle relevante stukken en verslagen te hebben, wat volgens hem essentieel was voor een zorgvuldige oordeelsvorming over het welzijn van zijn kinderen. Tijdens de zitting had de verzoeker ook het gevoel dat hij niet voldoende gehoord werd, omdat de rechter hem twee keer onderbrak.

De rechter heeft echter betoogd dat zij verzoeker uitgebreid had gehoord en dat zij voldoende informatie had om het verzoek van de Jeugd & Gezinsbeschermers te beoordelen. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter geen vooringenomenheid had getoond en dat de verzoeker niet objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid had aangetoond. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter op correcte wijze had gehandeld en dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanwijzingen opleverden voor een gebrek aan onpartijdigheid.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/316415 HA RK 21/92
Beslissing van 27 mei 2021
op het verzoek tot wraking ingediend namens:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.S. van Leeuwen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 20 mei 2021 ter terechtzitting van de kinderrechter de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, Sectie Familie & Jeugd, locatie Alkmaar, aanhangige zaak met als zaak- en rekestnummer C/15/315758 JU RK 21-771, hierna te noemen: de hoofdzaak. Verzoeker heeft de wrakingsgronden bij brief van 21 mei 2021 aangevuld.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 27 mei 2021. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Verzoeker is verschenen, samen met een vertrouwenspersoon, de heer [naam 1]. De rechter is ook verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter heeft de schijn van vooringenomenheid gewekt. Ten eerste had de rechter ter zitting het standpunt ingenomen dat zij een beslissing kon nemen over de zaak, zonder beschikking te hebben over alle relevante stukken en gespreksverslagen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker uitgebreid naar voren gebracht dat er relevante stukken en verslagen ontbreken in het dossier. Deze zijn niet door de Jeugd & Gezinsbeschermer overgelegd, niet aan hem maar ook niet aan de rechtbank. Deze verslagen zijn volgens verzoeker van groot belang voor een zorgvuldige oordeelsvorming, nu het om het welzijn, belang en de veiligheid van zijn kinderen gaat. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechter niet op basis van een onvolledig dossier een oordeel kan vormen over het voorliggend verzoek.
2.2.
Ter zitting heeft verzoeker zijn aangevulde gronden voor de wraking toegelicht.
De rechter heeft hem op de zitting twee maal onderbroken tijdens zijn voordracht. Hierdoor is bij verzoeker de indruk gewekt dat hij onvoldoende is gehoord door de rechter.
Tevens heeft hij toegelicht dat de jeugdbeschermer, mevrouw [naam 2], nadat verzoeker de rechter heeft gewraakt, niet evenals verzoeker de zittingszaal heeft verlaten. Verzoeker stelt dat mevrouw [naam 2] twintig minuten in de zittingszaal heeft gezeten, alvorens de griffier naar buiten is gekomen om mee te delen dat de zitting van de wrakingskamer op een andere dag zal plaatsvinden. Verzoeker vindt dit een vreemde gang van zaken en wenst een gedetailleerd verslag te ontvangen van wat buiten zijn aanwezigheid tussen de rechter en mevrouw [naam 2] is besproken.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft – kort samengevat – ter zitting als volgt gereageerd. Het eerste verwijt is onjuist. De rechter heeft verzoeker uitbreid gehoord en zijn verhaal laten voordragen. Ook heeft de rechter aan de jeugdbeschermer gevraagd of er nog andere gesprekverslagen zijn die verzoeker en/of de rechtbank niet heeft ontvangen. De jeugdbeschermer heeft zich op het standpunt gesteld dat alle verslagen die aanwezig waren, ook daadwerkelijk zijn overgelegd aan verzoeker. De rechter heeft vervolgens geoordeeld dat zij voldoende informatie had om het verzoek van de Jeugd & Gezinsbeschermers in behandeling te nemen.
Voor wat betreft de tweede wrakingsgrond heeft de rechter verklaard dat het klopt dat zij verzoeker eenmaal heeft onderbroken. Dit deed zij echter om te vragen of verzoeker zijn verhaal ook op papier had, zodat dit eventueel aan de griffier kon worden overgelegd. Vervolgens heeft zij met volledige aandacht naar het verhaal van verzoeker geluisterd.
Over de derde wrakingsgrond heeft de rechter verklaard dat de door verzoeker geschetste gang van zaken niet klopt. Na de wraking van verzoeker hebben alle partijen direct de zittingszaal verlaten, hetgeen ook gebruikelijk is. Alleen de rechter en griffier zijn in de zittingzaal gebleven.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek tot wraking tijdig is ingediend. Het voldoet ook overigens aan de eisen. Verzoeker is ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
4.2.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter (de zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel van belang, maar niet doorslaggevend.
4.3.
Uit de wrakingsverzoeken en de toelichting daarop blijkt niet dat er aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert dan wel dat haar handelen op zitting grond heeft gegeven voor de vrees dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4
De grondslag voor het wrakingsverzoek is allereerst gelegen in het feit dat de rechter op de zitting heeft geconstateerd dat zij voldoende informatie had om het verzoek van de Jeugd & Gezinsbeschermers te kunnen beoordelen. Dit terwijl verzoeker
-anders dan de jeugdbeschermer- er herhaaldelijk op heeft gewezen dat er stukken/verslagen ontbreken in het dossier. Na het horen van beide partijen heeft de rechter vastgesteld dat, zelfs al zouden er meer stukken zijn dan overgelegd, deze niet noodzakelijk zijn om een beslissing te kunnen nemen over de voorliggende zaak. De wrakingskamer stelt vast dat deze vaststelling een processuele beslissing is die de rechter, gelet op haar regiefunctie, vrij staat te nemen. Dergelijke als negatief of teleurstellend ervaren processuele beslissingen bieden daarom op zichzelf onvoldoende grond voor wraking.
4.5
Als tweede grond heeft verzoeker gesteld dat hij door de rechter is onderbroken toen hij zijn betoog hield op zitting met als gevolg dat verzoeker zich niet gehoord voelde door de rechter. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker lijvige pleitnotities had, die hij in zijn geheel heeft kunnen voordragen ter zitting. De rechter heeft bevestigd dat zij verzoeker eenmaal heeft onderbroken tijdens zijn betoog om te vragen of hij een kopie had van de aantekeningen voor de griffier. Naar het oordeel van de wrakingskamer staat vast dat het beginsel van hoor en wederhoor op correcte wijze is toegepast en dat het recht om gehoord te worden niet door de rechter is geschonden. De handelwijze en de vraag van de rechter geven geen blijk van de (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoeker.
4.6
Tot slot heeft verzoeker gesteld dat de jeugdbeschermer (vertegenwoordiger van de wederpartij van verzoeker), na de wraking door verzoeker de zittingszaal niet heeft verlaten. De rechter heeft deze gang van zaken ontkend en heeft hierover verklaard dat alle partijen de zittingszaal hebben verlaten na de wraking en dat de rechter en de griffier alleen zijn achtergebleven in de zittingszaal zodat zij contact konden opnemen met de griffie van de wrakingskamer voor het samenstellen van een wrakingszitting. Na circa twintig minuten is de griffier naar buiten gelopen om beide partijen te berichten dat de zitting van de wrakingskamer op een nader te bepalen dag en tijdstip zou volgen. De wrakingskamer ziet geen aanleiding om aan de door de rechter geschetste gang van zaken te twijfelen. Niet aannemelijk is geworden dat mevrouw [naam 2] in de zittingszaal is achtergebleven om met de rechter in gesprek te gaan, zonder aanwezigheid van verzoeker.
4.7
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden leveren daarom geen aanwijzingen op voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker enige vooringenomenheid koestert en de door de verzoeker gestelde vrees van partijdigheid is niet objectief gerechtvaardigd. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de rechter in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat de zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Familie & Jeugd, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. W.C. Oosterbroek en
mr. M. Kraefft, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nourozi Oranje, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2021.
voorzitter griffier
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.