ECLI:NL:RBNHO:2021:4680

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
8651929 \ CV FORM 20-5900
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air Baltic Corporation AS. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Palanga (Litouwen) naar Amsterdam via Riga op 11 juli 2018. Door een vertraging van de vlucht van Palanga naar Riga miste de passagier zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam, waardoor hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming aankwam. De passagier verzocht de vervoerder om compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit en deed een beroep op buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier recht heeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder voerde aan dat de vertraging was veroorzaakt door slotrestricties en een eerdere vlucht, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had onderbouwd dat deze omstandigheden als buitengewoon konden worden aangemerkt. De kantonrechter wees het verzoek van de passagier tot betaling van compensatie toe, evenals de wettelijke rente en de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder de passagier moest vergoeden voor de vertraging en de gemaakte kosten, en dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8651929 \ CV FORM 20-5900
Uitspraakdatum: 26 mei 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Baltic Corporation AS
gevestigd te Riga (Letland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: I. Puriņš

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 9 juli 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 7 september 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Palanga (Litouwen) naar Amsterdam via Riga op 11 juli 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Palanga naar Riga is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de bestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75, subsidiair € 48,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
3.5.
De vlucht is vertraagd wegens de voorgaande vlucht (Riga-Palanga) en door ‘slot restricties’. Het toestel met registratie YL-BBQ heeft eerst de vlucht Riga-Palanga uitgevoerd. Het toestel kreeg te maken met ‘slotrestricties’ en is om die reden met een vertraging van 49 minuten in Palanga aangekomen. Het toestel heeft vervolgens de vlucht Palanga-Riga uitgevoerd en is met een vertraging van 41 minuten om 13:36 UTC in Riga aangekomen. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar een alternatieve vlucht. De uiteindelijke vertraging van de passagier is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden waarop de vervoerder geen invloed kon uitoefenen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In punt 15 van de considerans van de Verordening staat dat er geacht wordt sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.
4.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop aannemelijk heeft gemaakt dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
De kantonrechter beantwoord deze vraag ontkennend. Uit de door de vervoerder overgelegde “Flight Data” (Attachment no. 2) valt af te leiden dat het toestel een ‘slot’ van 11:55 UTC opgelegd kreeg. De vervoerder heeft toegelicht dat dit een restrictie is die hij kreeg opgelegd wegens “Aerodrome capacity”. De vervoerder heeft echter niet nader onderbouwd waarom dit een buitengewone omstandigheid zou opleveren. Voorts volgt uit het vluchtrapport van de vlucht in kwestie (Attachment no. 3) dat de vlucht met een vertraging van 49 minuten is uitgevoerd met als reden “OUTREG”. De vervoerder heeft nagelaten te onderbouwen waar deze code op ziet. Hierdoor kan niet komen vast te staan of de voorafgaande vlucht aan de vlucht in kwestie vertraagd is uitgevoerd wegens een buitengewone omstandigheid dan wel of dit doorwerkt op de vlucht in kwestie.
4.5.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.6.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het primair verzochte bedrag hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagier deze kosten heeft betaald.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.9.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 298,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 11 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 83,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen veertien dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 32,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open