ECLI:NL:RBNHO:2021:4677

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
8477775 \ CV FORM 20-3577
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • C.E. van Oosten – van Smaalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor schade door vertraagde aflevering van bagage op basis van het Verdrag van Montreal

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door een gemachtigde, een verzoek ingediend tegen TAROM Company S.A. wegens de vertraagde aflevering van hun bagage na een vlucht van Amsterdam naar Antalya via Otopeni en Istanbul op 30 april 2018. De passagiers hebben twee stuks bagage ingecheckt, maar bij aankomst in Antalya bleken beide koffers vermist. Na het indienen van een klacht en het overleggen van aankoopbewijzen voor noodzakelijke artikelen ter waarde van € 430,63, hebben de passagiers schadevergoeding gevorderd van de vervoerder. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan, met als argument dat de passagiers hun klacht niet tijdig hadden ingediend volgens artikel 31 van het Verdrag van Montreal.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers hun klacht tijdig hebben ingediend. De rechter oordeelde dat de passagiers recht hebben op schadevergoeding, omdat de gevorderde kosten voor vervangende kleding en toiletartikelen als noodzakelijk en redelijk zijn aangemerkt. De vervoerder heeft niet voldoende onderbouwd dat bepaalde kosten niet noodzakelijk zouden zijn. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 508,79, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de vervoerder opgelegd. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8477775 \ CV FORM 20-3577
Uitspraakdatum: 19 mei 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier] ,pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige]
beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
TAROM Company S.A.
gevestigd te Otopeni (Roemenië)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: onbekend

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 21 april 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 10 juli 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam, via Otopeni (Roemenië) en Istanbul (Turkije) naar Antalya (Turkije) op 30 april 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers hebben op de vlucht met de vervoerder twee stuks bagage ingecheckt. Bij aankomst in Antalya bleek dat beide koffers werden vermist.
2.3.
De passagiers hebben als productie 3 overgelegd aankoopbewijzen ter hoogte van
€ 430,63 voor de aanschaf van noodzakelijke toiletartikelen en kledingstukken.
2.4.
De passagiers hebben op 24 mei 2018 de bagage weer in ontvangst mogen nemen.
2.5.
De passagiers hebben schadevergoeding van de vervoerder gevorderd in verband met de vertraagd afgeleverde bagage.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling van de schade over te gaan.
2.7.
De passagier is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kind te voeren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 430,63, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair €90,75, subsidiair € 78,16 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2018;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Met oog op een uniform aansprakelijkheidssysteem voor het internationale luchtvervoer wordt blijkens overweging 6 van de considerans van de Verordening aansluiting gezocht bij de bepalingen van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, Montreal 28 mei 1999 (hierna: Verdrag van Montreal).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder aansprakelijk is voor de schade ontstaan uit de vertraagde aflevering van de bagage op grond van Verordening 889/2002 en artikel 19 van het Verdrag van Montreal.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzocht. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
3.5.
De passagiers hebben hun klacht over de bagage niet binnen 21 dagen na de datum waarop de bagage tot hun beschikking is gesteld ingediend. Gelet op artikel 31 van het Verdrag van Montreal zijn de passagiers te laat met het indienen van hun klacht en hebben zij daarom geen recht op compensatie. Voorts dienen de passagiers zich te wenden tot Onur Air, omdat zij de laatste vlucht heeft uitgevoerd. Tot slot voert de vervoerder aan dat er ook kosten worden gevorderd die niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Op 12 april 2018 heeft het Hof (zaak C-258/16) zich uitgelaten over de vereisten met betrekking tot de vorm en houd van het bij de luchtvervoerder ingebrachte schriftelijke protest. Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat een protest dat in het IT-systeem van de luchtvervoerder is geregistreerd, voldoet aan het vereiste van een schriftelijke vorm als vervat in artikel 31, lid 3 van het Verdrag van Montreal. De passagiers hebben bij dagvaarding een “Property Irregularity Report” overgelegd en toegelicht dat zij direct na de ontdekking van de vermiste bagage een melding hiervan hebben gemaakt bij een medewerker van de servicebalie van Antalya Gazipasa Airport en een bevestiging hiervan hebben ontvangen. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de passagiers daarmee hun klacht op tijd hebben ingediend. De vervoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de passagiers zich tot Onur Air dienen te wenden, omdat deze luchtvaartmaatschappij de laatste vlucht van de passagiers heeft uitgevoerd. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Uit artikel 36, lid 3 van het Verdrag van Montreal volgt immers dat de passagiers bij de vervoerder verhaal kunnen halen nu hij het eerste deel van de vlucht en een groot deel van het vervoer heeft verricht.
4.3.
De vervoerder heeft tot slot aangevoerd dat de claim van de passagiers ook kosten bevat die niet als noodzakelijk dienen te worden aangemerkt. Ook dit verweer faalt. De passagiers hebben gedurende het verblijf in Antalya niet de beschikking gehad over de bagage. De gevorderde kosten voor de vervangende kleding, toiletartikelen, eten en drinken dienen als noodzakelijk, redelijk en passend te worden aangemerkt; dat zij zijn gemaakt is ook voldoende aangetoond. Daar komt bij dat de vervoerder heeft nagelaten aan te voeren op welke kosten hij doelt met ‘niet noodzakelijk’.
4.4.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar
4.5.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagiers die kosten hebben betaald.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over deze kosten is niet toewijsbaar met ingang van 25 oktober 2018, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.7.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 508,79 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 430,63 vanaf 25 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. van Oosten – van Smaalen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open