ECLI:NL:RBNHO:2021:4675

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
8008845 \ CV EXPL 19-12974
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door passagiers tegen vervoerder Icelandair

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Icelandair wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Keflavik naar Amsterdam op 10 maart 2018. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 3.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd dat de vertraging uitsluitend door deze omstandigheden was veroorzaakt. De passagiers stelden dat er ook andere factoren, zoals een defecte de-icingtruck en het wachten op passagiers, bijdroegen aan de vertraging. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging volledig te wijten was aan buitengewone omstandigheden en wees de vordering van de passagiers toe. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8008845 \ CV EXPL 19-12974
Uitspraakdatum: 12 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

beiden wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

wonende te [woonplaats]

4. [passagier sub 4]

wonende te [woonplaats]

5. [passagier sub 5]

wonende te [woonplaats]

6. [passagier sub 6]

7. [passagier sub 7]

beiden wonende te [woonplaats]

8. [passagier sub 8]

wonende te [woonplaats]
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Icelandair ehf
statutair gevestigd te Reykjavik, IJsland en mede kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde
hierna te noemen: Icelandair
gemachtigden: mr. J.J. Croon en mr. R.P. Verbeek

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 16 april 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 12 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben de passagiers bij brief van 28 oktober 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Keflavik International Airport (IJsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 10 maart 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50, dan wel € 538,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Primair betoogt de vervoerder dat de passagiers niet-ontvankelijk moeten worden verklaren, omdat de passagiers een “Power of Attorney” hebben getekend en daarmee feitelijk hun vorderingsrecht aan EUclaim hebben gecedeerd. Daarmee is EUclaim de feitelijke procespartij en niet de passagiers.
4.2.
Subsidiair doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.3.
De passagiers zouden op 10 maart 2018 om 07:40 UTC vanaf Keflavik International Airport (hierna: Keflavik) vertrekken en om 11:50 UTC te Amsterdam-Schiphol Airport aankomen. De vlucht was echter vertraagd vertrokken doordat er ten tijde van het vertrek sprake was van sneeuwval op Keflavik die impact op de vlucht had. Er was sprake van een combinatie van sneeuw en regen en vanaf 10:00 UTC was er sprake van hevige regen. De “heavy snowfall” had niet alleen invloed op de vlucht in kwestie, ook andere vluchten die rond deze tijd vlogen hadden last van de sneeuw.
4.4.
De vlucht is als gevolg van buitengewone omstandigheden vertraagd uitgevoerd. De vervoerder heeft de passagiers op de snelst mogelijke wijze vervoerd, waardoor de vertraging zo beperkt mogelijk is gebleven. De passagiers zijn met een vertraging van drie uur en 34 minuten te Amsterdam gearriveerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Anders dan de vervoerder betoogt, oordeelt de kantonrechter in lijn met de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3623) dat er geen sprake is van overdracht van de vordering, maar slechts van een volmacht die de passagiers aan EUclaim hebben verstrekt om namens hen op te treden. Het gaat om een volmacht, gekoppeld aan een last, met het doel de vergoeding voor en namens de passagiers van de vervoerder te vorderen. Op deze wijze heeft EUclaim ook invulling aan de relatie gegeven. Zij heeft de vervoerder immers namens de passagiers aangesproken, en niet in haar eigen naam. Het primaire verweer van de vervoerder faalt daarom en de passagiers zijn ontvankelijk in hun vordering.
5.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is compensatie te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in gevallen van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer er sprake is van een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag waardoor een langdurige vertraging wordt veroorzaakt.
5.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.5.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder, onder meer, METAR-gegevens en interne e-mails van de Icelandair crisismanager overgelegd. De passagiers hebben betwist dat de vlucht in kwestie door de weersomstandigheden hinder ondervond en hebben onder meer gesteld dat er een andere vlucht, vlucht WW442 (Kevlavik-Schiphol), met zeer beperkte vertraging rond dat tijdstip met exact dezelfde route wel is uitgevoerd. Voorts hebben de passagiers gesteld dat er sprake was van een kapotte de-icingtruck en dat de vlucht daardoor is vertraagd. Een defect aan een de-icing truck is echter geen buitengewone omstandigheid, aldus de passagiers. Tot slot hebben de passagiers aangevoerd dat de vlucht te laat vertrok omdat werd gewacht op een aantal passagiers.
5.6.
Uit de door de vervoerder overgelegde stukken valt op te maken dat er sprake was van winters weer en dat daardoor vluchten vertraagd zijn uitgevoerd. De concrete invloed van het winterse weer op de uitvoering van de vlucht in kwestie is echter niet komen vast te staan. Zo blijkt uit de door de passagiers overgelegde gegevens dat voornoemde andere vlucht (WW 442) die dag om 7.40 uur moest vertrekken en feitelijk is vertrokken met slechts twee minuten vertraging om 7.42 uur. Dat roept de vraag op waarom de vlucht in kwestie met veel meer vertraging is uitgevoerd. Daar komt bij dat de vervoerder onvoldoende heeft weersproken dat (een deel van) de vertraging door andere niet buitengewone omstandigheden is ontstaan, te weten door een kapotte de-icingtruck en doordat werd gewacht op een aantal passagiers, zoals de passagiers gemotiveerd hebben aangevoerd. De bewijslast voor het beroep op buitengewone omstandigheden rust op de vervoerder. Het had dan ook op zijn weg gelegen om hiertegen inhoudelijk verweer te voeren en zijn standpunt nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met gegevens van luchtverkeersbeheer. Dit heeft hij nagelaten waardoor de kantonrechter niet kan vaststellen dat de gehele vertraging van drie uur en 34 minuten te wijten is aan de door de vervoerder gestelde weersomstandigheden.
5.7.
Omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de vlucht wegens slechte weersomstandigheden is gehinderd, komt de kantonrechter niet toe aan de door de vervoerder opgeworpen vraag over de interpretatie van artikel 5 lid 3 van de Verordening gelezen in het licht van overweging 14 van de considerans, voor wat betreft weersomstandigheden die de veilige uitvoering van de vlucht verhinderen.
5.8.
Nu de vervoerder er niet in is geslaagd om aan te tonen dat sprake was van buitengewone omstandigheden kan in het midden blijven of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen. Gelet op het voorgaande zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De passagiers hebben immers gecorrespondeerd met de vervoerder en zijn inhoudelijk ingegaan op het verweer van de vervoerder. Dat de passagiers daarvoor Lennoc B.V. hebben ingeschakeld maakt het voorgaande niet anders. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair gevorderde bedrag hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagiers die kosten hebben betaald.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.738,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.200,00 vanaf 10 maart 2018 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 654,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter