ECLI:NL:RBNHO:2021:4673

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
8095226 \ CV EXPL 19-15197
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door vermeende buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Icelandair wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Keflavik naar Amsterdam op 7 januari 2018. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 8.600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht verhinderden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De rechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat de vervoerder niet kon aantonen dat de vertraging door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en de proceskosten. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van in totaal € 9.447,00 aan de passagiers, inclusief proceskosten en nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8095226 \ CV EXPL 19-15197
Uitspraakdatum: 12 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2] ,pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige 1]allen wonende te [woonplaats] (België)

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]beiden wonende te [woonplaats]

5. [passagier sub 5]

6. [passagier sub 6]

beiden wonende te [woonplaats]

7. [passagier sub 7]

8. [passagier sub 8] ,pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 2]en
[minderjarige 3]en
[minderjarige 4]allen wonende te [woonplaats]

9. [passagier sub 9]

10. [passagier sub 10]

11. [passagier sub 11]

allen wonende te [woonplaats]

12. [passagier sub 12]

13. [passagier sub 13]beiden wonende te [woonplaats]

14. [passagier sub 14]

15. [passagier sub 15]

beiden wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigden: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUClaim)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Icelandair ehf.
statutair gevestigd te Reykjavik (IJsland) en kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde partij
gemachtigden: mr. R.P. Verbeek en J.J. Croon

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 13 mei 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 12 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben de passagiers bij brief van 30 maart 2021 en heeft de vervoerder bij fax van 2 april 2021 nog stukken toegezonden. Op de zitting hebben de passagiers nog een machtiging en een foto van het paspoort overgelegd van de passagier sub 11 omdat zij gedurende deze procedure meerderjarig is geworden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Keflavik International Airport (IJsland) naar Amsterdam -Schiphol Airport op 7 januari 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers sub 2 en sub 8 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 8.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00, dan wel 974,05 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
De vlucht in kwestie is vanaf de luchthaven van Keflavik met een vertraging van vier uur en 40 minuten vertrokken. De reden daarvan is dat de direct voorafgaande vlucht, die werd uitgevoerd met hetzelfde toestel, binnenkomend vanuit Boston (Verenigde Staten) niet kon landen vanwege de enorme hoeveelheid sneeuw die op de landingsbanen van het vliegveld van Keflavik lag. De voorafgaande vlucht aan de vlucht in kwestie heeft door de hoeveelheid sneeuw op de landingsbaan moeten uitwijken naar de luchthaven van Akureyri (IJsland). Een aantal toestellen werd boven de luchthaven van Keflavik in “the hold” gezet in afwachting van het weer vrij maken van de landingsbaan. Omdat de landingsbaan onvoldoende sneeuwvrij was om veilig te landen moesten twee toestellen die te breed waren voor de slechts gedeeltelijk sneeuwvrij gemaakte landingsbaan, waaronder het toestel dat de vlucht in kwestie heeft uitgevoerd, uitwijken naar de luchthaven van Akureyri. Dit was een zeer uitzonderlijke situatie. Het was twee jaar daarvoor voor het laatst voorgekomen dat vliegtuigen naar een andere luchthaven moesten uitwijken door te veel sneeuw op de landingsbaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is compensatie te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in gevallen van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer er sprake is van een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag waardoor een langdurige vertraging wordt veroorzaakt.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met zijn overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat het luchtverkeersbeheer dan wel de gezagvoerder de voorgaande vlucht heeft omgeleid naar de luchthaven van Akureyri, omdat dit specifieke type toestel niet kon landen op de luchthaven van Keflavik vanwege de hoeveelheid sneeuw op de landingsbaan. Ter onderbouwing heeft de vervoerder een nieuwsbericht overgelegd in de IJslandse taal en een vertaling daarvan in het Engels die is opgesteld door een medewerker van de vervoerder zelf. De passagiers hebben onder meer betwist dat de weersomstandigheden dusdanig slecht waren dat zij de uitvoering van de voorgaande vlucht en van de onderhavige hebben gehinderd. In het overgelegde METAR-rapport staat naast de “SN” een minteken en dit betekent dat er sprake was van weinig sneeuw, aldus de passagiers. Voorts hebben de passagiers gesteld dat de vervoerder geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit volgt dat de voorgaande vlucht niet kon landen vanwege het sneeuwruimen.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder gelet op de gemotiveerde betwisting van de passagiers onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voorgaande vlucht is omgeleid op last van luchtverkeersbeheer dan wel de gezagvoerder door slechte weersomstandigheden en dat de landingsbaan niet beschikbaar was omdat deze onvoldoende sneeuwvrij kon worden gemaakt voor dit type vliegtuig. Uit de overgelegde METAR kan alleen worden afgeleid dat sprake was van SN, dat wil zeggen “snow” tussen 05.00 en 06.30 uur maar niet dat sprake was van hevige sneeuwval zoals de vervoerder heeft betoogd. Gezien de opmerking van de passagiers dat er weinig sneeuwval was omdat er een minteken voor SN staat, had het op de weg van de vervoerder gelegen om toe te lichten waaruit blijkt dat sprake was van hevige sneeuwval. De vervoerder heeft dat niet gedaan anders dan door te verwijzen naar voornoemd nieuwsbericht. Uit de vertaling van dat bericht blijkt alleen dat de communicatiemanager van Icelandair heeft gezegd dat sprake was van hevige sneeuwval in een korte periode en dat het in de twee jaar dat wordt gevlogen met de Boeing 767 nooit eerder is voorgekomen dat dat type vliegtuig moest uitwijken naar een andere luchthaven. Objectieve meteorologische informatie over die dag waaruit blijkt van hevige sneeuwval ontbreekt echter. Daarnaast is het volgende van belang. In de vertaling van het nieuwsbericht staat ook dat de voorgaande vlucht vanuit Boston moest worden omgeleid, omdat dit specifieke toestel, een Boeing 767, een landingsbaan van 45 meter breed nodig heeft, 50% meer dan een Boeing 757, en de landingsbaan van Keflavik niet vrij van sneeuw kon worden gemaakt voor zo’n breed vliegtuig. Er staat echter niet bij van wie deze informatie afkomstig is, zodat daaraan niet de waarde kan worden toegekend die de vervoerder daaraan wenst te hechten. Uit (de vertaling van) dit nieuwsbericht kan bovendien niet worden opgemaakt dat, zoals de vervoerder heeft aangevoerd, het luchtverkeersbeheer dan wel de gezagvoerder de voorgaande vlucht heeft omgeleid naar de luchthaven van Akureyri omdat dit type toestel niet kon landen op de beperkt sneeuwvrij gemaakte landingsbaan van Keflavik. Gegeven de gemotiveerde betwisting door de passagiers had het op de weg van de vervoerder gelegen om zijn stelling nader met stukken te onderbouwen. De vervoerder heeft dat nagelaten. Gelet op het voorgaande is de vervoerder er niet in geslaagd om aan te tonen dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden op de voorgaande vlucht en daarmee kan beoordeling van de vraag of deze doorwerken op de vlucht in kwestie buiten beschouwing blijven.
5.6.
Omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de voorgaande vlucht wegens slechte weersomstandigheden is gehinderd, komt de kantonrechter niet toe aan de door de vervoerder opgeworpen vraag over de interpretatie van artikel 5 lid 3 van de Verordening gelezen in het licht van overweging 14 van de considerans, voor wat betreft hinder bij de uitvoering van de vlucht in kwestie als gevolg van weersomstandigheden op de voorgaande vlucht.
5.7.
Nu de vervoerder er niet in is geslaagd om aan te tonen dat sprake was van buitengewone omstandigheden kan in het midden blijven of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen. Gelet op het voorgaande zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De passagiers hebben immers gecorrespondeerd met de vervoerder en zijn inhoudelijk ingegaan op het verweer van de vervoerder. Dat de passagiers daarvoor Lennoc B.V. hebben ingeschakeld maakt het voorgaande niet anders. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het primair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagiers die kosten hebben betaald.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 9.447,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.600,00 vanaf 7 januari 2018 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 933,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter