ECLI:NL:RBNHO:2021:4672

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
8315513 \ CV EXPL 20-1460
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen British Airways PLC wegens compensatie voor vertraging van een vlucht van Fort Lauderdale naar Amsterdam via Londen op 27 juni 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming en vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en deed een beroep op buitengewone omstandigheden, waaronder de sluiting van een landingsbaan en slechte weersomstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De sluiting van de landingsbaan was al eerder aangekondigd, en de vervoerder had hierop moeten anticiperen. Ook de weersomstandigheden werden niet als zodanig slecht aangemerkt dat ze de uitvoering van de vlucht belemmerden. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, evenals de wettelijke rente, maar wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8315513 \ CV EXPL 20-1460
Uitspraakdatum: 12 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways PLC
gevestigd te Cardiff, Wales (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 21 januari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Fort Lauderdale (Verenigde Staten) naar Amsterdam via Londen (Verenigd Koninkrijk) op 27 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht zou op 27 juni 2019 om 16:55 uur lokale tijd vanuit Fort Lauderdale vertrekken en op 28 juni 2019 om 06:30 uur lokale tijd in Londen arriveren. Deze vlucht is met een vertraging uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Het toestel is met een vertraging van 14 minuten vanaf de gate te Fort Lauderdale vertrokken. Onderweg liep het toestel 26 minuten vertraging op omdat de vervoerder 14 minuten langer dan gemiddeld moest taxiën. Dit had te maken met de sluiting van startbaan 10L/28R te Fort Lauderdale in verband met werkzaamheden. Onderweg liep het toestel wederom, door weersomstandigheden, een verdere vertraging op. Dat was het gevolg van een zwakke trans-Atlantische
jetstream.De vlucht van de passagier is met een vertraging van 40 minuten om 07:10 uur lokale tijd in Londen aangekomen en de passagier heeft hierdoor de aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. In ieder geval 26 minuten van die vertraging is dan ook veroorzaakt door buitengewone omstandigheden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is gearriveerd, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat 26 minuten van de totale aankomstvertraging van 40 minuten is veroorzaakt wegens buitengewone omstandigheden, te weten door de sluiting van de landingsbaan te Fort Lauderdale en door de weersomstandigheden onderweg. De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop aannemelijk heeft gemaakt dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder het “Season Blocktimes Report” overgelegd. Uit dit rapport met de daarbij gegeven toelichting is voldoende gebleken dat de vlucht in kwestie veertien minuten langer dan gemiddeld moest taxiën. De vervoerder heeft in dit verband ook een nieuwsbericht overgelegd. Met de passagier is de kantonrechter echter van oordeel dat dit geen buitengewone omstandigheid oplevert. De sluiting was immers vanaf 20 juni 2019 aangekondigd en de vlucht van de passagiers werd een week later uitgevoerd. In het overgelegde artikel staat dat de sluiting tot eind september 2019 zou duren en dat een aantal luchtvaartmaatschappijen hun roosters heeft aangepast vanwege de sluiting van de baan. Naar het oordeel van de kantonrechter had de vervoerder dan ook hiermee rekening kunnen houden. Niet is gebleken dat het aanpassen van de vluchtroosters of het treffen van andere, aan de situatie aangepaste, maatregelen zou leiden tot onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van de onderneming van de vervoerder.
5.5.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat de vlucht in kwestie onderweg nog een extra vertraging heeft opgelopen wegens een zwakke trans-Atlantische
jetstream. Met de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat dit geen buitengewone omstandigheid oplevert. De vervoerder heeft immers nagelaten aan te tonen dat de weersomstandigheden dusdanig slecht waren dat zij de uitvoering van de vlucht in kwestie hebben gehinderd.
5.6.
Gelet op het voorgaande faalt het beroep op buitengewone omstandigheden. Nu de vervoerder er niet in is geslaagd aan te tonen dat sprake was van buitengewone omstandigheden kan in het midden blijven of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen. Gelet op het voorgaande zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter