ECLI:NL:RBNHO:2021:4670

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
8219691 \ CV EXPL 19-19159
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • C.E. van Oosten – van Smaalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben drie passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van Amsterdam naar Shanghai via Frankfurt op 2 augustus 2019. De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Shanghai misten en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij langdurige vertragingen.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk gewijzigde CTOT's (Calculated Take Off Times) opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter stelde vast dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat de vertraging niet volledig te wijten was aan buitengewone omstandigheden. De vordering van de passagiers werd toegewezen, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 1.800,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten.

De kantonrechter benadrukte dat de vervoerder niet had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken, en dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van de Europese regelgeving. De beslissing van de kantonrechter werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8219691 \ CV EXPL 19-19159
Uitspraakdatum: 12 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 13 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) en van Frankfurt naar Shanghai (China) op 2 augustus 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht naar Shanghai gemist en zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 270,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Primair voert hij aan dat de passagiers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat de passagiers hebben nagelaten te vermelden met welke vluchten en om hoe laat zij op de eindbestemming zijn gearriveerd. Subsidiair doet de vervoerder een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Hij heeft daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Voor het kunnen uitvoeren van de vlucht in kwestie is de vlucht Frankfurt – Amsterdam een conditio sine qua non. De twee (rotatie)vluchten zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Een vertraging van de ene vlucht werkt automatisch door naar de volgende vlucht. De vlucht Frankfurt – Amsterdam stond gepland om te vertrekken om 10:40 UTC en om te arriveren om 11:50 UTC. Het toestel kreeg echter reeds twee uur vóór vertrek gewijzigde CTOT’s (Calculated Take Off Time) opgelegd. De “slot history” vermeldt de vertragingscode 84; dat betreft door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen in verband met het weer op de plaats van bestemming. Deze vlucht is uiteindelijk met een vertraging van 52 minuten om 12:42 UTC in Amsterdam aangekomen. De vlucht in kwestie kreeg eveneens te maken met gewijzigde CTOT’s. De vlucht is met een vertraging van 86 minuten om 15:21 UTC in Frankfurt aangekomen. De passagiers hebben de aansluitende vlucht, die om 15:10 UTC is vertrokken, gemist. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats. Hij moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding en kon, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen deze vertraging niet voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagiers niet aan hun substantiëringsplicht hebben voldaan, omdat zij hebben nagelaten te vermelden met welke vlucht, op welke datum en op welk tijdstip zij in Shanghai zijn aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd vermelden, maar het weergeven van de bekende verweren van de gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagiers bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagiers niet hebben voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagiers bij repliek hebben gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht op 4 augustus 2019 om 10:55 UTC. Dit is door de vervoerder niet betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagiers hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer tegen de vordering heeft gevoerd.
5.3.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn gearriveerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In overweging 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van het luchtverkeerbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.4.
De vervoerder doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagiers betwisten dat de vertraging van de vlucht Frankfurt – Amsterdam kan doorwerken naar de vlucht in kwestie en tevens betwisten zij dat de vlucht Frankfurt – Amsterdam een voorafgaande vlucht is aan de vlucht in kwestie. De vervoerder heeft de vluchtrapporten van beide vluchten overgelegd, waaruit valt af te leiden dat de twee vluchten met het toestel met registratie “DAINU” zijn uitgevoerd. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de vluchten met eenzelfde toestel zijn uitgevoerd, waardoor het mogelijk is dat de vertraging van de voorgaande vlucht doorwerkt op de vlucht in kwestie. De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met zijn overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.5.
Blijkens het overgelegde ‘Leg Information’ rapport is de vlucht in kwestie door twee vertragingscodes vertraagd uitgevoerd, te weten vertragingscode 93 en vertragingscode 81. Met betrekking tot code 93 (‘AIRCRAFT ROTATION’) heeft de vervoerder toegelicht dat deze vertraging is ontstaan door de gewijzigde CTOT’s die aan het toestel zijn opgelegd voorafgaand aan de vlucht in kwestie. Anders dan door de passagiers wordt gesteld, heeft de vervoerder met zijn overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat de luchtverkeersleiding verschillende CTOT’s aan het toestel heeft opgelegd. Ook heeft de vervoerder onderbouwd dat de luchtverkeersleiding deze CTOT’s heeft opgelegd wegens code 84 (‘ATFM due to WEATHER AT DESTINATION’). De passagiers stellen dat de vervoerder reeds twee uur voor vertrek wist van de gewijzigde CTOT’s van de vlucht Frankfurt-Amsterdam en dus ook wist dat de vlucht in kwestie vertraagd zou worden uitgevoerd, waardoor hij de passagiers eerder had kunnen informeren en alvast kon zoeken naar alternatieven. De kantonrechter volgt echter het verweer van de vervoerder dat het enkele feit dat een vlucht een slotvertraging zou hebben niet meteen betekent dat de passagiers de overstap naar de eindbestemming missen. Daar komt bij dat de vervoerder terecht heeft opgemerkt dat de passagiers oorspronkelijk om 12:50 UTC vanuit Amsterdam zouden vertrekken en dat daarmee aangenomen moet worden dat de agenda van de passagiers daarop was ingericht. Voorts betwisten de passagiers dat sprake was van een besluit van de luchtverkeersleiding. Dit standpunt van de passagiers faalt. De vervoerder heeft immers met de overgelegde stukken aangetoond dat hij niet eerder mocht en kon vertrekken dan de laatste opgelegde CTOT voor het toestel. Dit is een restrictie van de luchtverkeersleiding welke specifiek is opgelegd aan het toestel en dit moet door de bemanning van de vlucht worden opgevolgd. De kantonrechter is dan ook met de vervoerder van oordeel dat dit een buitengewone omstandigheid is die doorwerkt op de vlucht in kwestie. Uit de ‘Leg Information’ van de vlucht in kwestie blijkt dat, zoals de vervoerder heeft aangevoerd, de luchtverkeersleiding ook voor deze vlucht verschillende CTOT’s heeft opgelegd. Gelet op hetgeen reeds is geoordeeld over de slotrestricties van de luchtverkeersleiding wordt ook deze vertragingsoorzaak aangemerkt als een omstandigheid waarop de vervoerder geen invloed had kunnen uitoefenen.
5.6.
Voldoende is gebleken dat de langdurige vertraging op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de vluchten Frankfurt – Amsterdam – Frankfurt. De passagiers hebben door de vertraging van deze vluchten de aansluiting naar Shanghai gemist. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij de passagiers naar de eerstvolgende vlucht met plaats heeft omgeboekt en de passagiers hebben dit betwist. Volgens de oorspronkelijke planning zouden de passagiers op 3 augustus 2019 om 08:55 UTC in Shanghai aankomen. Blijkens de bij repliek overgelegde tickets zijn de passagiers met de alternatieve vlucht op 4 augustus 2019 om 10:55 UTC in Shanghai aangekomen. De vervoerder heeft bij dupliek aangevoerd dat er op 3 augustus 2019 om 20:05 UTC een vlucht naar Shanghai ging waarin 371 stoelen waren waarvan er al 366 door passagiers waren bezet. Omdat het vakantiegezelschap van de passagiers bestond uit 22 personen, zou het hen niet hebben gebaat om los van dat gezelschap waartoe zij behoorden met dit toestel te vertrekken, al zou de aankomstvertraging te Shanghai dan – alleen voor hen - vijf uren zijn geweest, aldus de vervoerder. De kantonrechter oordeelt dat het feit dat de passagiers deel uitmaakten van een reisgezelschap van 22 personen de vervoerder niet ontslaat van de verplichting om deze alternatieve vlucht aan de passagiers aan te bieden. Daar komt bij dat het in deze zaak gaat om drie passagiers en gesteld noch gebleken is dat de omboeking alleen plaats kon vinden voor het reisgezelschap als een geheel. Voorts blijkt uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) dat er geen sprake is van een redelijk getroffen maatregel wanneer de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Alleen indien er geen enkele stoel beschikbaar is op een andere rechtstreekse of indirecte vlucht waarmee de betrokken passagiers hun eindbestemming minder laat kunnen bereiken dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij zelf, of wanneer het organiseren van een dergelijk alternatief vervoer voor deze luchtvaartmaatschappij een onaanvaardbaar offer vormt, gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip, moet deze luchtvaartmaatschappij worden geacht alle middelen te hebben aangewend waarover zij beschikte wanneer zij de betrokken passagiers met een andere, namelijk de volgende door haar uitgevoerde, vlucht ter bestemming brengt. De conclusie is dan ook dat de vervoerder er niet in is geslaagd aan te tonen dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de langdurige vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.8.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van de passagiers toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij merendeels ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten – van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter