ECLI:NL:RBNHO:2021:4669

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
8165460 \ CV EXPL 19-17715
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • C.E. van Oosten – van Smaalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij langdurige vertraging door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een langdurige vertraging van hun vlucht. De passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar San Jose via Frankfurt, arriveerden met een vertraging van 27 uur op hun eindbestemming. De vertraging was het gevolg van een combinatie van slechte weersomstandigheden en een besluit van de luchtverkeersleiding, waardoor de vervoerder niet in staat was om de vlucht tijdig uit te voeren. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waar zij geen invloed op had.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen of te beperken. De rechter stelde vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur waren aangekomen, wat hen recht gaf op compensatie. De vordering van de passagiers werd toegewezen, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 2.070,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de luchtvaartmaatschappij niet alleen de eerstvolgende vlucht van haarzelf of een dochtermaatschappij hoeft aan te bieden, maar ook moet kijken naar alternatieve mogelijkheden om de passagiers tijdig op hun bestemming te krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8165460 \ CV EXPL 19-17715
Uitspraakdatum: 12 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats] (Noorwegen)
3.
[passagier sub 3]
wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 7 november 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) en van Frankfurt naar San Jose (Verenigde Staten) op 2 februari 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt is vertraagd uitgevoerd, hierna: de vlucht. De passagiers hebben de aansluitende vlucht naar San Jose gemist en zijn met een vertraging van meet dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 270,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 februari 2017, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling, dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
De vlucht in kwestie maakt onderdeel uit van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt. De luchtverkeersleiding heeft in verband met slechte weersomstandigheden op de plaats van bestemming restricties opgelegd aan de voorafgaande vlucht. De luchtverkeersleiding trok de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) in en kende een nieuwe CTOT aan het toestel toe. Ten gevolge hiervan was de vervoerder genoodzaakt om de voorgaande vlucht en de vlucht in kwestie met een vertraging uit te voeren. Op het besluit van de luchtverkeersleiding kan de vervoerder geen invloed uitoefenen. De vertraging van de vlucht in kwestie is verder toegenomen doordat de vervoerder genoodzaakt was om bagage uit het toestel te verwijderen. Ook deze vertraging is het gevolg van een buitengewone omstandigheid. Er was sprake van een oncontroleerbare situatie, die de vervoerder kon voorkomen noch beperken. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar de eindbestemming.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in gevallen van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer er sprake is van een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag waardoor een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig wordt veroorzaakt.
5.3.
Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van de vlucht Frankfurt-Amsterdam volgt dat deze vlucht wegens vertragingscode 84 (
ATFM due to WEATHER AT DESTINATION)met een vertraging van 31 minuten is vertrokken. Twee uur voor de schemavertrektijd van deze vlucht kende de luchtverkeersleiding om die reden een nieuwe CTOT aan het toestel toe, zo volgt uit de overgelegde ‘slot history’. Anders dan de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder wel stukken heeft overgelegd die afkomstig zijn van de luchtverkeersleiding. De vervoerder heeft immers slotberichten overgelegd en deze zijn afkomstig van de luchtverkeersleiding. De passagiers hebben tevens betwist dat er sprake was van slechte weersomstandigheden. Dat neemt echter niet weg dat de luchtverkeersleiding nieuwe CTOT’s aan het toestel heeft opgelegd en de bemanning de instructies van de luchtverkeersleiding dient op te volgen. De vervoerder heeft dan ook geen invloed gehad op de beslissingen van de luchtverkeersleiding. Om die reden is het besluit van de luchtverkeersleiding aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3 van de Verordening.
5.4.
Voldoende is gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de onderhavige vlucht. Uit het vluchtrapport van de vlucht in kwestie volgt dat deze vlucht een vertrekvertraging van 40 minuten had wegens vertragingscode 93 (
AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector). Voorts is er een vertrekvertraging van 33 minuten veroorzaakt wegens vertragingscode 16D (
Passenger requested offload).De vervoerder heeft toegelicht dat de bagage van een passagier van boord moest worden gehaald, omdat deze passagier niet meer met de onderhavige vlucht mee wilde. De passagiers betwisten dat de vervoerder verplicht was om de passagier en diens bagage op grond van veiligheidsregels uit te laden. Daartoe hebben de passagiers een verklaring overgelegd waarin zij verklaren dat de familie van de van boord gaande passagier wel aan boord bleef en dat er geen sprake was van een no-show of medische noodsituatie. De vervoerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij geen invloed had op deze omstandigheden en dat geen luchtvaartmaatschappij een passagier zal verplichten mee te vliegen wanneer de passagier vóór vertrek aangeeft – al dan niet wegens de vertraging - toch niet mee te gaan; de bemanning en medepassagiers willen de cabine niet delen met een passagier die niet aan boord wil zijn (met alle gevolgen van dien). Dat een eventueel familielid wel aan boord blijft maakt dit niet anders. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat hier geen sprake behoeft te zijn van een medische noodsituatie. Daarom is de uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg van de vertraging van de vlucht Amsterdam-Frankfurt. De passagiers hebben hierdoor hun aansluitende vlucht naar San Jose gemist. De vertraging is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.5.
Voorts dient te worden beoordeeld of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de langdurige vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De passagiers zijn met de alternatieve vluchten 27 uur later dan gepland op de eindbestemming aangekomen en stellen dat de vervoerder niet voldoende redelijke maatregelen heeft getroffen door enkel te aan te voeren dat hij zou hebben voldaan aan zijn verplichtingen. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar de eerstvolgende vluchten met plaats en dat hij niet verder hoeft te zoeken dan naar vluchten van de eigen maatschappij dan wel een dochtermaatschappij. De kantonrechter merkt op dat – anders dan in eerdere vonnissen van deze rechtbank is geoordeeld – de luchtvaartmaatschappij niet onder alle omstandigheden kan volstaan met het aanbieden van de eerstvolgende vlucht die door de vervoerder zelf of een dochtermaatschappij wordt uitgevoerd. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit in beginsel geen redelijke maatregel, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Alleen indien er geen enkele zitplaats beschikbaar is op een andere rechtstreekse of indirecte vlucht waarmee de betrokken passagiers hun eindbestemming minder laat kunnen bereiken dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of wanneer het organiseren van dergelijk alternatief vervoer voor deze luchtvaartmaatschappij een onaanvaardbaar offer vormt, gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip, moet deze luchtvaartmaatschappij dus worden geacht alle middelen te hebben aangewend waarover zij beschikte wanneer zij de betrokken passagiers met een andere, namelijk de volgende door haar uitgevoerde vlucht ter bestemming brengt. Dit laatste heeft de vervoerder niet aangetoond en dat had wel op zijn weg gelegen nu de passagiers 27 uur later op de eindbestemming zijn gearriveerd. De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de langdurige vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.6.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van de passagiers toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagiers die kosten hebben betaald.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij voor het merendeel ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.070,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 2 februari 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 105,54;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten – van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter