ECLI:NL:RBNHO:2021:4605

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
13/052786-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens zware mishandeling met een auto

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 november 2018 in Amsterdam opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan een slachtoffer door met zijn auto op hem in te rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met aanmerkelijke snelheid op het slachtoffer is ingereden, wat resulteerde in gebroken ellebogen en andere botbreuken. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling, en de officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twintig maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat het een ongeluk was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zeven maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, en werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van vervolging en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 13/052786-19
Uitspraakdatum: 6 april 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de zaak op 27 januari 2020 onder het parketnummer 13/052786-19 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M. Bekooij, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer gebroken ellebogen, in elk geval een of meer botbreuken, heeft toegebracht door met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge, althans aanmerkelijke, snelheid op die [slachtoffer] in te rijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge, althans aanmerkelijke, snelheid in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of op die de [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge, althans aanmerkelijke, snelheid op die [slachtoffer] in te rijden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer gebroken ellebogen, in elk geval een of meer botbreuken ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de verdachte (minst genomen) voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer] .
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel de poging daartoe en ook niet op de mishandeling. De raadsvrouw stelt dat er sprake was van een ongeluk. Er heeft een woordenwisseling tussen de verdachte en de aangever plaatsgevonden, maar de verdachte is weggereden van de aangever. De verdachte had er geen rekening mee kunnen en hoeven houden dat de aangever voor de auto zou komen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewijsoverweging
De verklaringen van [slachtoffer] en de verdachte stemmen in zoverre overeen dat daarin wordt beschreven dat de verdachte op 9 november 2018 een woordenwisseling had met [slachtoffer] en dat de verdachte daarna op de Albert Camuslaan te Amsterdam [slachtoffer] met zijn personenauto geraakt heeft, waardoor [slachtoffer] ten val kwam. [slachtoffer] is vervolgens met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en daar onderzocht door SEH-arts [naam] . Uit de rapportage van [naam] maakt de rechtbank op dat [slachtoffer] als gevolg van de aanrijding in ieder geval een radiuskopfractuur in elk van beide ellebogen en een scaphoïdfractuur in de linkerpols heeft opgelopen. Mede gelet op het feit dat [slachtoffer] nadien meerdere operaties heeft moeten ondergaan en nog zal moeten ondergaan terwijl er geen zekerheid is over volledig herstel, merkt de rechtbank dit letsel aan als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte dit letsel opzettelijk aan [slachtoffer] heeft toegebracht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. [slachtoffer] heeft gerapporteerd dat de verdachte ‘in volle vaart’ op hem afreed en dat hij als gevolg van de aanrijding door de lucht vloog. Dit wordt onder meer bevestigd door de onafhankelijke getuigen [getuige 1] (‘vol gas’), [getuige 2] (‘door de lucht vloog’) en [getuige 3] (‘echt heel veel gas gaf en hard op een man afreed’, ‘de man door de lucht vloog’).
De rechtbank leidt daaruit af dat de snelheid waarmee de verdachte [slachtoffer] heeft aangereden, aanmerkelijk moet zijn geweest. Daar komt bij dat [slachtoffer] zich bij de aanrijding op de weg, voor de auto en dus in het zicht van de verdachte bevond. Verder blijkt uit geen van de verklaringen dat de verdachte voorafgaand aan de aanrijding heeft geremd of is uitgeweken, hoewel dat laatste volgens getuige [getuige 4] , die zich bij de verdachte in de auto bevond, wel degelijk mogelijk was. Dat de verdachte de situatie wilde ontvluchten en daarbij per ongeluk en met lage snelheid [slachtoffer] zou hebben geschept, zoals hij zelf heeft verklaard, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig. Integendeel, de genoemde omstandigheden brengen de rechtbank tot de vaststelling dat de verdachte bewust en met aanmerkelijke snelheid op [slachtoffer] is ingereden. Die handeling is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het aanbrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank stelt dus vast dat in zoverre voorwaardelijk opzet bij de verdachte aanwezig is geweest.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 november 2018 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ellebogen en meer botbreuken, heeft toegebracht door met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met aanmerkelijke snelheid op die [slachtoffer] in te rijden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
De officier van justitie heeft bij de gevorderde straf rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en met de overschrijding van de redelijke termijn voor vervolging.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring – verzocht rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van vervolging. Gelet op voormelde omstandigheden, heeft de raadsvrouw verzocht aan de verdachte op te leggen een (deels voorwaardelijke) taakstraf, met een proeftijd van één jaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
De verdachte heeft aan het slachtoffer (middel)zwaar lichamelijk letsel toegebracht door met zijn auto op het slachtoffer in te rijden. Het letsel bestaat met name uit meerdere botbreuken in de armen, met mogelijk blijvende schade. Hij heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat meerdere operaties heeft moeten ondergaan en nog moet ondergaan ten behoeve van zijn herstel. Het handelen van verdachte heeft een diepe indruk achtergelaten bij het slachtoffer en diens leven voor geruime tijd, in diens woorden, geruïneerd. Het slachtoffer heeft moeten revalideren en het is onzeker of hij weer volledig de oude zal worden. Er is vastgesteld dat hij onder meer lijdt aan PTSS ten gevolge van dit feit. Daar komt nog bij dat de mishandeling heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag en op de openbare weg, waardoor de verdachte ook omstanders schrik heeft aangejaagd. Dit kan zeer wel bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld;
  • het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 juli 2020 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan RN Advies & Toezichtunit 3 Noord-West, waarin wordt geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 28 november 2018, omdat de verdachte op die datum voor het eerst is ontboden op het politiebureau om als verdachte te worden verhoord over een poging tot doodslag c.q. zware mishandeling gepleegd op 9 november 2018 in Amsterdam.
Nu het eindvonnis op 6 april 2021 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van afgerond vijf maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, zoals dit blijkt uit hetgeen daarover hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. Met betrekking tot de duur daarvan zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) houdt het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden in. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval, waarbij de verdachte feitelijk met gebruikmaking van zijn auto als wapen (middel) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aanleiding om bij dit oriëntatiepunt aansluiting te zoeken.
Omdat de verdachte het feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde, is ook de door de officier gevorderde ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen naar het oordeel van de rechtbank hier in beginsel passend. Gelet op voornoemde overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank evenwel aanleiding een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen in dit geval achterwege te laten.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Mr. K.J. de Vaan heeft namens [slachtoffer] als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 7.657,06 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.657,06 aan materiële en € 6.000,00 immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele geclaimde materiële en immateriële schade toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de gevorderde proceskosten toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de verzochte vrijspraak van de verdachte heeft de verdediging niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij bepleit. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verzoekt de verdediging de kostenpost ‘telefoon’ af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu de huidige marktwaarde niet relevant is indien de telefoon gerepareerd kan worden en niet duidelijk is geworden of de benadeelde partij een nieuwe telefoon heeft gekocht.
Ten aanzien van de kosten voor het eigen risico en het opvragen van medische stukken, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit geldt ook voor de reiskosten, behoudens de vergoeding naar de rechtbank voor het verhoor van de rechter-commissaris, aangezien de getuige deze kosten reeds vergoed kan krijgen van de rechtbank. Deze post dient te worden afgewezen.
De advocaatkosten dienen volledig afgewezen te worden, dan wel niet ontvankelijk
te worden verklaard, nu op de benadeelde partij een schadebeperkingsplicht rust. Door het
inschakelen van een advocaat op betalende basis heeft de benadeelde partij hieraan niet
voldaan en dienen deze kosten voor zijn rekening te komen.
De verdediging heeft opgemerkt dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Geen aansluiting kan worden gevonden in de door de benadeelde partij genoemde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag en er is deels sprake van eigen schuld. Een toewijzing tot een bedrag van € 700,00 zou redelijk zijn.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de geclaimde materiële schade ten aanzien van de schadeposten Samsung Galaxy S7 telefoon en de reiskosten ‘verhoor rechter-commissaris te Rechtbank Haarlem’ niet voor toewijzing in aanmerking komen. De schadepost van voornoemde telefoon is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de post reiskosten ‘verhoor rechter-commissaris te Rechtbank Haarlem’ heeft de benadeelde partij nagelaten schadebeperkend te handelen, gelet op de mogelijkheid voormelde reiskosten te declareren bij de rechtbank. De benadeelde partij zal voor bovenstaande gevorderde posten niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan hij desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de overige materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal daarom de materiële schade toewijzen tot een bedrag van
€ 1.295,98, vermeerderd met de wettelijke rente over de verschillende bedragen tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor de schadeposten die zien op het eigen risico van € 385,00 en de reiskosten van € 111,34, hanteert de rechtbank 1 januari 2020 als aanvangsdatum van de wettelijke rente. Voor de aanvullende gevorderde schadeposten die zien op tweemaal het eigen risico van (in totaal) € 770,00 en reiskosten van € 29,64, hanteert de rechtbank 19 maart 2021 als aanvangsdatum van de wettelijke rente.
Immateriële schade
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank acht een vergoeding van de gestelde immateriële schade van
€ 6.000,00billijk, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade daarom tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Met de officier van justitie en verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde proceskosten ten aanzien van het opvragen van de medische stukken van € 128,37 kunnen worden toegewezen. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de advocaatkosten tot een bedrag van € 2.390,00 kunnen worden toegewezen, gelet op het liquidatietarief civiel. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden daarom vastgesteld op
€ 2.518,37inclusief BTW.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zegge: zeven) maanden.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.295,98, bestaande uit € 1.295,98 als vergoeding voor de materiële en € 6.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Over de toegewezen materiële schadeposten wordt de wettelijke rente als volgt toegewezen:
  • over de bedragen van € 385,00 en € 111,34 vanaf 1 januari 2020;
  • over de bedragen van € 770,00 en € 29,64 vanaf 19 maart 2021.
Over de toegewezen immateriële schadepost van € 6.000,00 wordt de wettelijke rente vanaf 9 november 2018 toegewezen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 2.518,37inclusief BTW, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.295,98 en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven weergegeven. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
71 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikel 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mrs. M. Ramondt en C. Maas rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 april 2021.
mr. C. Maas is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.