ECLI:NL:RBNHO:2021:4604

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
15.051260.21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens afpersing met bedreiging

Op 3 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 februari 2021 in Haarlem een afpersing heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft onder bedreiging met een mes een geldbedrag van € 400,- van het slachtoffer geëist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft de officier van justitie, mr. S.J.A. Rosendahl, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.M. Koers, heeft geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring, maar heeft wel verzocht om vrijspraak van bepaalde onderdelen van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen in het dossier geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.051260.21 (P)
Uitspraakdatum: 3 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 mei 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J.A. Rosendahl en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Koers, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2021 te Haarlem met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten € 400, giraal overgeboekt), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door die [slachtoffer] (in zijn woning) te bedreigen met een mes, althans met een scherp puntig voorwerp en/of dat mes, althans een scherp puntig voorwerp, gericht op de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] gehouden en/of heeft gehouden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Wel dient verdachte volgens de raadsvrouw te worden vrijgesproken van de onderdelen ‘door geweld’ en ‘gericht op de buik’ van de tenlastelegging, nu dit niet volgt uit de inhoud van het dossier.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 februari 2021 te Haarlem met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten € 400, giraal overgeboekt, dat geheel aan die [slachtoffer] toebehoorde, door die [slachtoffer] in zijn woning te bedreigen met een mes en dat mes gericht op de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te houden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het feit dat verdachte veel spijt heeft van wat hij heeft gedaan. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarom verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met een mes naar de woning van een vroegere vriend gegaan en heeft hem onder bedreiging met een mes gedwongen € 400,- naar hem over te maken. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan afpersing. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en hem veel angst aangejaagd. De afpersing vond plaats in de eigen woning van het slachtoffer, bij uitstek een plek waar men zich veilig moet voelen. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd gebukt kunnen gaan onder de nadelige psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen. De verklaringen van het slachtoffer in het dossier onderstrepen hoezeer ook in dit geval het handelen van verdachte in zijn leven heeft ingegrepen. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk misdrijf meer algemeen in de samenleving onrust en gevoelens van onveiligheid.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen. In het dossier bevindt zich tevens een uitdraai uit het
European Criminal Records Information System(ECRIS), gedateerd 19 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte wel eerder wegens een geweldsdelict is veroordeeld in Duitsland.
Met betrekking tot de modaliteit van de strafoplegging heeft de rechtbank verder nog overwogen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard in Nederland te willen blijven wonen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZESTIEN (16) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. F.W. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juni 2021.