ECLI:NL:RBNHO:2021:4603

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
15/313911-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1976, die op 11 december 2020 op Schiphol cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van 2275,60 gram cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de openbare terechtzitting op 23 maart 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Boheur, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. Comans, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn reis naar Brazilië, waar hij cocaïne in zijn bagage had verstopt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bekend was met de aanwezigheid van de cocaïne en dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandeling voor verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidsproblemen en het feit dat hij een first offender is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/313911-20
Uitspraakdatum: 6 april 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Boheur en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.J. Comans, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 december 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van het ten laste gelegde feit. De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging aldus, dat zij zich refereert voor wat betreft het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 11 december 2020 per vliegtuig is aangekomen op Schiphol vanuit Sao Paulo, Brazilië. In de ruimbagage van de verdachte zijn meerdere verzorgingsproducten aangetroffen, waarin cocaïne was verborgen.
Verdachte heeft zich ten aanzien van de vraag of hij wist dat er verdovende middelen in zijn bagage zat, op zijn zwijgrecht beroepen.
Als uitgangspunt geldt dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, geacht wordt met de inhoud daarvan bekend te zijn. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken wanneer uit feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat die wetenschap niet heeft bestaan en de verdachte daarmee niet bekend had hoeven zijn. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, in dit geval geen sprake.
De verdachte heeft wisselende en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over het doel van zijn reis naar Brazilië. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij een nieuw leven wilde opbouwen in Brazilië, terwijl hij een retourticket had en eerder had verklaard daar te willen ‘chillen’ na zijn operatie.
Verder is op 28 november 2020 is vanaf de telefoon van de verdachte een (niet afgeleverd) bericht gestuurd waarin onder meer staat: “ik heb momenteel voor en 7 dagen goed werk in t buitenland, plus ticket en verblijf !! Lijkt t wat voor je?? Laat me weten ja of nee want ik moet terugkoppeling geven, aan de opdrachtgever”. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit bericht was gericht aan zijn personal trainer bij de sportschool, die hij graag een tijdje naar Brazilië wilde halen. De ‘opdrachtgever’ zou de sportschool zijn. De rechtbank acht deze uitleg onwaarschijnlijk in het licht van de feitelijke gang van zaken, waarin de verdachte zeven dagen in Brazilië heeft verbleven en is teruggekeerd met cocaïne in zijn koffer, in het bijzijn van een ander die eveneens cocaïne in diens koffer meevoerde.
Ook over die ander heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd. Aangaande vragen van de rechtbank over [naam] , die op hetzelfde moment is aangehouden voor de invoer van cocaïne – eveneens verborgen in verzorgingsproducten – , die dezelfde reis heeft afgelegd en naast de verdachte in het vliegtuig zat, heeft de verdachte tijdens het verhoor voor inverzekeringstelling verklaard dat hij [naam] pas in het vliegtuig heeft ontmoet, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard [naam] vanuit de sportschool te kennen. In de telefoon van [naam] is een bericht aangetroffen van ‘OG’. Uit het proces-verbaal van bevindingen (pagina 65 van het digitale dossier en verder) is gebleken dat het telefoonnummer behorende bij ‘OG’ toebehoort aan de verdachte. Voorts is gebleken dat het eerste aangetroffen contact tussen [verdachte] en [naam] reeds van 4 juli 2020 dateert. Ook stuurt [naam] een tekstbericht aan ‘OG’ met de vraag of er tickets zijn gekocht. De verdachte, die het nummer van [naam] in zijn telefoon heeft opgeslagen onder ‘personeel’, antwoordt daarop ‘done’.
Gelet op de wisselende verklaringen van de verdachte in onderlinge samenhang bezien met bovenstaande feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bekend was met de aanwezigheid van cocaïne in zijn koffer en willens en wetens die cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de invoer ervan.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 december 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat:
  • de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
  • de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals deze zijn weergegeven in haar advies van 24 februari 2021.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht niet louter te kijken naar de richtlijnen voor strafoplegging, maar rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte kampt met lichamelijke problemen, er sprake is van psychische problematiek en hij first offender is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2275,60 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof.
De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van (ook zeer ernstige) criminaliteit, waaronder levensdelicten en de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte wel recentelijk is veroordeeld, zij het niet voor Opiumwetfeiten.
Verder heeft de rechtbank nog gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 24 februari 2021 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering geeft aan dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest in verband met druggerelateerde feiten, waardoor er geen sprake is van een delictpatroon op dit gebied. Wel is een patroon waarneembaar op het gebied van agressiedelicten. Vanuit het onderzoek van de reclassering zijn ’risico’s geconstateerd op het gebied van psychosociaal functioneren, verslavingsproblematiek, financiën en dagbesteding. Er is sprake van instabiliteit op voornoemde leefgebieden, hetgeen risicoverhogend werkt. Daarnaast heeft de verdachte te kampen met gezondheidsklachten waarvoor hij onder behandeling is. Hij voelt zich verwaarloosd door de medische dienst in het huis van bewaring. De reclassering heeft geen steunbronnen of beschermende factoren gevonden. De verdachte heeft alle contacten met zijn familie verbroken en hij heeft ook geen sociaal netwerk (meer) dat hem zou kunnen ondersteunen. De verdachte verkeert in een sociaal isolement. Daarnaast zijn er zorgen over het mogelijke verlies van zijn huurwoning nu hij preventief gehecht is. Zijn verzoek om bijzondere bijstand om de huur door te kunnen betalen is afgewezen door de gemeente. Een begeleidingstraject met zorg is geïndiceerd om betrokkene te ondersteunen en zodoende de kans op recidive te verlagen. Een meldplicht bij de reclassering zou hierbij een ‘stok achter de deur’ kunnen vormen. De reclassering adviseert daarom een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), het meewerken aan schuldhulpverlening, het meewerken aan middelencontrole en een dagbesteding.
Gelet op de aard en ernst van het feit en gelet op de straffen die voor dit soort feiten doorgaans worden opgelegd, komt in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf, zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijke Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij de invoer van 2275,60 gram harddrugs wordt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig tot dertig maanden gehanteerd. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het reclasseringsadvies aanleiding om hier in die zin van af te wijken, dat een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk zal zijn. Daaraan zullen een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden verbonden, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

8. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
dertig (30) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
twaalf (12) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
de verdachte zich volgens afspraak meldt bij GGZ Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5, 1059 GL te Amsterdam, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de verdachte meewerkt aan diagnostiek en laat zich behandelen voor zijn verslavings- en psychische problematiek door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener met deze expertise te bepalen door de reclassering. De behandeling start vanaf het moment dat de reclassering de verdachte heeft aangemeld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie. Als de voorindicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoeken ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
de verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van een dagbesteding, al dan niet vrijwillig, om op deze manier structuur aan te brengen in zijn leven.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Maas, voorzitter,
mrs. M. Visser en M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 april 2021.
mr. C. Maas is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.