ECLI:NL:RBNHO:2021:4584

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
HAA 21/1721
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor urgentieverklaring bij woningnood

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 mei 2021 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. G.E. Menick, had een urgentieverklaring aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, maar deze aanvraag werd op 22 februari 2021 afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 mei 2021 werd vastgesteld dat verzoeker met zijn gezin tijdelijk verblijft in de maatschappelijke opvang en dat zij daar tot uiterlijk 31 juli 2021 kunnen blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het gezin op dat moment niet dakloos was en er geen bewijs was dat zij op korte termijn hun opvang zouden verliezen. De gemeente had bovendien verklaard verantwoordelijk te zijn voor het gezin en zij stonden onder begeleiding.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1721
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker
gemachtigde: mr. G.E. Menick,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,

verweerder
gemachtigde: S. Kindt-Jiawan.

Procesverloop

In het besluit van 22 februari 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot afgifte van een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn echtgenote, bijgestaan door de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van verweerder in de proceskosten af.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker huurde met zijn echtgenote en vier kinderen een sociale huurwoning van [naam 1] . In januari 2019 heeft hij besloten om Nederland te verlaten en met zijn gezin naar Libanon te gaan. In januari 2020 is verzoeker met zijn gezin teruggekomen naar Alkmaar en is hij daar ingetrokken bij zijn zus. Wegens ruimtegebrek bij zijn zus verblijft het gezin sinds februari 2020 bij de maatschappelijke opvang van [naam 2] aan de [adres] . Verzoeker kan daar tot uiterlijk 31 juli 2021 verblijven. Verzoeker heeft een urgentieverklaring aangevraagd.
3. Verweerder heeft de aanvraag om urgentieverklaring afgewezen met toepassing van artikel 11a, eerste lid, onder a en b van de Huisvestingsverordening Alkmaar 2019 (de Huisvestingsverordening) en artikel 2 Beleidsregels urgenties Alkmaar 2019 (de beleidsregels).
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Daarom zal de voorzieningenrechter eerst beoordelen of verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft.
5. Verzoeker stelt dat het spoedeisend belang van de voorlopige voorziening erin is gelegen dat hij met zijn gezin de woning per 31 juli 2021 zal moeten verlaten.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker opvang heeft tot 31 juli 2021. Dat is nog langer dan 2 maanden na de zitting. Hiermee staat vast dat het gezin nu niet dakloos is. Daarbij is niet gebleken dat het gezin op korte termijn dakloos zal worden, omdat niet vast staat dat het gezin daadwerkelijk de woning op die datum moet verlaten. De gemeente heeft ter zitting verklaard verantwoordelijk te zijn voor het gezin en het gezin staat onder begeleiding van [naam 2] . Voor zover verzoeker ter zitting heeft aangevoerd dat een verblijf in de nachtopvang ongunstig zal zijn voor de kinderen, zijn dit aspecten die pas een rol kunnen gaan spelen als er een beslissing wordt genomen over de maatschappelijke opvang. Nu is nog geen sprake van nachtopvang. De voorzieningenrechter begrijpt dat er onzekerheid is voor het gezin, maar ziet daarin geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat bij dit verzoek onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Bij deze beslissing is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier, op 20 mei 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.