ECLI:NL:RBNHO:2021:4580

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
8968477 / CV EXPL 21-229
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van abonnementsgeld en opzegging van overeenkomst

In deze zaak vordert de besloten vennootschap DF Alkmaar B.V. (hierna: DF) betaling van abonnementsgeld door gedaagde over de periode van november 2018 tot en met december 2020. De kantonrechter heeft vastgesteld dat DF en gedaagde een overeenkomst hebben gesloten voor het gebruik van sportfaciliteiten, waarbij gedaagde maandelijks een bedrag van € 41,20 verschuldigd was. Gedaagde heeft echter in zijn brief van 20 mei 2019 aan DF aangegeven het abonnement te hebben opgezegd. De kantonrechter oordeelt dat het standpunt van DF, dat het abonnement na deze datum voortduurt, niet redelijk is. Hierdoor is gedaagde alleen verplicht om het abonnementsgeld te betalen voor de periode van november 2018 tot en met mei 2019. De kantonrechter wijst de vordering van DF tot betaling van € 1.109,03 af, maar kent een bedrag van € 328,90 toe aan DF, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden door de kantonrechter gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8968477 / CV EXPL 21-229 (SJ)
Uitspraakdatum: 19 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
De besloten vennootschap DF Alkmaar B.V. t.h.o.d.n. Dynamic Fit Wellness Centre
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Alkmaar
eiseres
verder te noemen: DF
gemachtigde: IP Nederland
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: [xxx]
De zaak in het kort
De zaak gaat over de vraag of [gedaagde] het door DF gevorderde abonnementsgeld over de periode van november 2018 tot en met december 2020 moet betalen. De kantonrechter acht het standpunt van DF dat het abonnement na 20 mei 2019 voortduurt niet redelijk omdat [gedaagde] in zijn brief van 20 mei 2019 aan (de incassogemachtigde van) DF heeft bericht dat hij het abonnement heeft opgezegd. [gedaagde] hoeft dus niet het abonnementsgeld over de gehele periode te betalen. De verplichting van [gedaagde] om het abonnementsgeld te betalen beperkt zich tot de periode van november 2018 tot en met mei 2019.

1.Het procesverloop

1.1.
DF heeft bij dagvaarding van 7 januari 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
DF heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.Feiten

2.1.
Op 2 januari 2018 is tussen partijen is een overeenkomst gesloten, waarbij DF aan [gedaagde] sportfaciliteiten ter beschikking stelt tegen maandelijkse betaling van – laatstelijk – € 41,20 door [gedaagde] .
2.2.
In de overeenkomst staat vermeld dat de overeenkomst voor minimaal 1 jaar is aangegaan, dat de opzegtermijn één maand bedraagt en dat de overeenkomst zonder opzegging stilzwijgend wordt voortgezet voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van één maand.
2.3.
In artikel 2.3 van de door DF gehanteerde algemene voorwaarden is het volgende opgenomen:

Opzegging dient vóór de 1e van de maand, schriftelijk te geschieden. Dit kan per aangetekende brief of u kunt hiervoor een formulier bij de receptie invullen. Het opzegtermijn is de opvolgende volledige maand.’
2.4.
[gedaagde] heeft nagelaten het verschuldigde maandbedrag over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 december 2020 te betalen.

3.De vordering

3.1.
DF vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 1.109,03, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 945,20 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
DF legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst maandelijks het verschuldigde abonnementsgeld moet betalen. [gedaagde] heeft, ondanks dat hij daartoe is aangemaand, het verschuldigde maandbedrag over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 december 2020, niet betaald. Naast betaling van de hoofdsom van € 945,20 maakt DF aanspraak op de wettelijke handelsrente, die tot en met 23 december 2020 € 22,05 bedraagt en de buitengerechtelijke incassokosten van € 141,78.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat hij in juli 2018 al een keer door de incassogemachtigde van DF is gedagvaard. Volgens [gedaagde] heeft hij het toen verschuldigde bedrag betaald, waarna de zaak is afgesloten. [gedaagde] voert aan dat hij persoonlijk naar DF is gegaan om het abonnement te beëindigen. Verder voert [gedaagde] aan dat hij de door DF overgelegde facturen en door DF overgelegde aanmaningen niet heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] werden de facturen totdat het abonnement werd opgezegd per post of per e-mail gestuurd. [gedaagde] voert aan dat hij slechts een aanmaningsbrief, gedateerd 14 mei 2019, en een aanmaningsbrief, gedateerd 12 december 2019, heeft ontvangen van de incassogemachtigde van DF. Hij heeft hierop geantwoord op 20 mei 2019 respectievelijk 19 december 2019, maar geen reactie terug ontvangen van de incassogemachtigde van DF. Tot slot voert [gedaagde] aan dat DF hem, ondanks de overeengekomen stilzwijgende verlenging, op de hoogte had moeten stellen van het aanvangen van een nieuwe periode en de verhoging van het abonnementsgeld.

5.De beoordeling

5.1.
Vast staat dat [gedaagde] met DF een overeenkomst heeft gesloten. Verder staat vast dat deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van minimaal één jaar met een opzegtermijn van één maand en dat de overeenkomst stilzwijgend wordt verlengd voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van één maand indien niet tijdig is opgezegd. Dit betekent dat [gedaagde] in ieder geval vanaf 2 januari 2018 – dat is de ingangsdatum van de overeenkomst – voor de duur van één jaar het abonnementsgeld was verschuldigd. Het door DF gevorderde abonnementsgeld voor de maanden november 2018 en december 2018 komt daarom in ieder geval voor toewijzing in aanmerking.
5.2.
Wat betreft het abonnementsgeld over de periode van januari 2019 tot en met december 2020 overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat hij naar aanleiding van een eerdere dagvaarding in 2018 zijn lidmaatschap persoonlijk bij DF heeft opgezegd. Hij heeft zijn verweer echter niet voldoende geconcretiseerd of onderbouwd met bijvoorbeeld een bewijs van opzegging. Gelet op de gemotiveerde betwisting van DF van de gestelde opzegging had dit wel op de weg van [gedaagde] gelegen. Het standpunt van [gedaagde] in de conclusie van dupliek dat, voor zover hij zich herinnert, de bevestiging van de opzegging zou worden opgestuurd, acht de kantonrechter niet toereikend. Te meer omdat onweersproken door DF is gesteld dat ieder lid bij opzegging een bewijs van opzegging ontvangt. Gelet op het voorgaande houdt de kantonrechter het ervoor dat het abonnement niet is opgezegd. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel het abonnementsgeld moet betalen totdat er rechtsgeldig is opgezegd. Dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de sportfaciliteiten maakt dat niet anders.
5.3.
[gedaagde] voert aan dat hij geen facturen van DF heeft ontvangen met betrekking tot de periode die DF vordert en dat hij daarom niet eerder heeft kunnen reageren. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] niet duidelijk is in zijn verweer omdat [gedaagde] in de conclusie van antwoord ook aanvoert aan dat DF voor die tijd per post of per mail factureerde. De kantonrechter leidt hieruit af dat [gedaagde] eerder wel de facturen van DF ontving. DF stelt in de conclusie van repliek onweersproken dat zij de facturen altijd per e-mail stuurde naar het bij haar bekende e-mailadres van [gedaagde] – [e-mailadres] – , waarop [gedaagde] in de conclusie van dupliek aanvoert dat dit niet het juiste e-mailadres is. Hiermee suggereert [gedaagde] dat hij nooit facturen van DF zou kunnen hebben ontvangen, terwijl dat niet uit zijn verweer in de conclusie van antwoord is af te leiden. Overigens volgt de betalingsverplichting van [gedaagde] niet uit de facturen maar uit de tussen partijen gesloten overeenkomst.
5.4.
Bovendien staat wel vast dat [gedaagde] de aanmaningsbrieven van 14 mei 2019 en 12 december 2019 van de incassogemachtigde van DF heeft ontvangen. Hieruit kon [gedaagde] afleiden dat DF zich op het standpunt stelde, anders dan hij kennelijk meende, het abonnement niet was opgezegd. Uit het uitblijven van een antwoord van (de incassogemachtigde van) DF op de reacties van [gedaagde] op deze aanmaningen had [gedaagde] niet zonder meer mogen uitgaan dat een en ander zichzelf had opgelost.
5.5.
Daar staat tegenover dat DF niet betwist dat [gedaagde] heeft geantwoord op de aanmaningsbrieven van 14 mei 2019 en 12 december 2019 en dat de incassogemachtigde van DF hierop niet heeft gereageerd. In deze brieven van 20 mei 2019 respectievelijk 19 december 2019 en 9 januari 2020 heeft [gedaagde] bericht dat hij het abonnement had opgezegd. De kantonrechter acht het in deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat DF zich erop beroept dat het abonnement na 14 mei 2019 voortduurt en op grond daarvan ook het abonnementsgeld voor juni 2019 en daarna van [gedaagde] vordert.
5.6.
[gedaagde] verbindt geen rechtsgevolgen aan zijn standpunt dat DF hem ondanks de stilzwijgende verlenging had moeten inlichten over de aanvang van een nieuwe periode en de verhoging van het abonnementsgeld. De kantonrechter laat dit aspect dan ook verder buiten beschouwing.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van DF ten aanzien van de hoofdsom tot € 286,00 zal toewijzen. (2 x € 40 voor de periode november tot en met december 2018 en 5 x € 41,20 voor de periode januari 2019 tot en met mei 2019)
5.8.
De gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag komt niet voor toewijzing in aanmerking aangezien geen sprake is van een overeenkomst tussen twee zakelijke partijen. De wettelijke rente komt wel voor toewijzing in aanmerking, aangezien [gedaagde] de hoofdsom niet heeft betaald.
5.9.
Wat betreft de buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter dat DF terecht haar vordering uit handen heeft gegeven aangezien [gedaagde] niet tot betaling van het verschuldigde abonnementsgeld is overgegaan. Gelet op de hoogte van de toegewezen hoofdsom zal € 42,90 aan buitengerechtelijke kosten worden toegewezen. Dit is het conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten maximaal toe te wijzen tarief.
5.10.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan DF van € 328,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 286,00 vanaf de vervaldag van de afzonderlijke facturen tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter