ECLI:NL:RBNHO:2021:4549

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
C/15/304767 / HA ZA 20-423
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrenzen en eigendom van percelen grond tussen vader en dochter met betrekking tot een kaasboerderij

In deze zaak, uitgesproken op 2 juni 2021 door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil tussen een vader en zijn dochter over de eigendom en de ligging van erfgrenzen van percelen grond die door de dochter zijn gekocht voor de exploitatie van een toeristische kaasboerderij. De dochter heeft in de periode van 2011 tot 2015 percelen grond van haar vader gekocht, maar er is onenigheid ontstaan over de kadastrale grenzen zoals deze in het kadaster zijn vastgelegd. De vader is van mening dat de grenzen niet correct zijn en verzoekt om aanpassing van de leveringsakten. De rechtbank oordeelt dat de partijen bij de levering de intentie hadden om de percelen volledig aan de dochter over te dragen, en dat er geen reden is om de leveringsakten aan te passen. De dochter heeft ook een tegenvordering ingesteld, waarin zij eist dat haar vader agrarische materialen die hij op haar grond heeft geplaatst, verwijdert en dat hij de nooduitgangen van de kaasboerderij vrijhoudt. De rechtbank oordeelt dat de vader de materialen moet verwijderen, maar niet verplicht is om een vluchtweg vrij te houden op zijn eigen grond. De rechtbank wijst de vorderingen van de vader af en geeft in reconventie de dochter gelijk, waarbij de vader wordt veroordeeld tot het verwijderen van de materialen op de grond van de dochter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/304767 / HA ZA 20-423
Vonnis van 2 juni 2021
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. L.M. van den Ende te Purmerend,
tegen
[gedaagde/eiseres],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. P. van Lingen te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiseres] genoemd worden.
Kern van de zaak
Gedaagde is een dochter van eiser. Zij heeft in de periode 2011-2015 percelen grond van haar vader gekocht voor de exploitatie van een toeristische kaasboerderij met restaurant en parkeerplaats. Partijen hebben een geschil over de ligging van de erfgrenzen. De vader vindt dat de grenzen die in het kadaster staan niet kloppen en hij wil dat de leveringsakten worden aangepast. De rechtbank komt tot het oordeel dat partijen bij de levering van de grond hebben bedoeld om betreffende twee kadastrale percelen volledig aan de dochter over te dragen en dat er geen reden bestaat voor aanpassing van de leveringsakten.
De dochter heeft een tegenvordering ingesteld en wil dat haar vader de (agrarische) materialen die hij op haar grond heeft geplaatst, verwijdert. Ook vordert zij dat haar vader de nooduitgangen van de kaasboerderij vrij houdt. De rechtbank komt tot het oordeel dat de vader de materialen op de grond van de dochter moet verwijderen, maar dat hij niet verplicht is om op zijn eigen grond een vluchtweg vrij te houden voor de kaasboerderij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 juni 2020 met producties 1 tot en met 10 van de zijde van [eiser/verweerder];
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 12 van de zijde van [gedaagde/eiseres];
  • het tussenvonnis van 6 januari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie A van de zijde van [eiser/verweerder];
  • de door [gedaagde/eiseres] bij fax van 9 april 2021 in het geding gebrachte stukken;
  • de mondelinge behandeling van 14 april 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser/verweerder] is de vader van [gedaagde/eiseres]. Vanaf 2001 hebben zij, samen met de echtgenote van [eiser/verweerder] (de moeder van [gedaagde/eiseres]), [A.] (hierna: [A.]), in de vennootschap onder firma V.O.F. Zuiderzeehoeve (hierna: de vof) een kaasboerderij, klompenmakerij en restaurant geëxploiteerd (hierna: de onderneming). Voorheen werd de onderneming geëxploiteerd door [eiser/verweerder] en [A.] samen. [gedaagde/eiseres] is op 1 augustus 2001 toegetreden tot de vof met het doel dat zij op termijn de exploitatie van de onderneming van haar ouders zou overnemen.
2.2.
De onderneming wordt geëxploiteerd in voormalige stal die is omgebouwd tot een kaasboerderij, gelegen op een perceel nabij de [adres], voorheen kadastraal bekend met nummer C 828 en C 832. Deze percelen waren, net zoals het naastgelegen perceel C 829, eigendom van [eiser/verweerder]. In het kadaster waren de perceelgrenzen als volgt vastgelegd:
2.3.
In 2010 zijn percelen C 828 en C 832 gesplitst, waarbij de percelen C 1276 tot en met C1280 zijn ontstaan. Perceel C 829 (eveneens eigendom van [eiser/verweerder]) is niet bij de splitsing betrokken. In verband met de splitsing heeft op 30 december 2010 ten overstaan van een landmeterspecialist van het kadaster ([B.]) een meting van de perceelsgrenzen plaatsgevonden. In het relaas van bevindingen is vermeld dat de meting is aangevraagd door [gedaagde/eiseres] en dat [gedaagde/eiseres] en [eiser/verweerder] beiden aanwezig waren. Ook is in het relaas van bevindingen opgemerkt dat de grenzen op opgave van aanwijzers zijn vastgesteld. Het relaas van bevindingen is enkel ondertekend door de landmeterspecialist. In het uittreksel van de kadastrale kaart zijn de erfgrenzen na de meting als volgt vastgesteld:
2.4.
De kaasboerderij en het restaurant bevinden zich op perceel C 1279. Op een noordelijk gelegen deel van C 1278 bevindt zich een parkeerplaats die behoort bij de kaasboerderij en het restaurant.
2.5.
Tussen [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiseres] zijn op 7 april 2011, 9 juli 2013 en 29 januari 2015 notariële leveringsakten gepasseerd waarmee steeds (delen van) percelen grond zijn geleverd aan [gedaagde/eiseres] op basis van een tussen partijen gesloten (mondelinge) koopovereenkomst. Bij akte van 5 april 2019 zijn de rechtshandelingen in de akten van 7 april 2011 en 9 juli 2013 vernietigd wegens wederzijdse dwaling, omdat partijen zijn uitgegaan van een onjuiste fiscale veronderstelling van zaken, en is de akte van 29 januari 2015 voorts gerectificeerd. De omschrijving van het geleverde aan [gedaagde/eiseres] luidt in alle genoemde akten als volgt:

de kaasboerderij met restaurant, parkeerterrein, ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente [nummer], respectievelijk groot achtentachtig (88) are dertig centiare en achttien (18) are dertig centiare (…)
2.6.
[gedaagde/eiseres] heeft aan [eiser/verweerder] een koopprijs voldaan van € 700.000. Deze koopprijs is gebaseerd op een taxatierapport van een registertaxateur.
2.7.
Percelen C 829, C 1276, C 1277 en C 1280 zijn eigendom gebleven van [eiser/verweerder]. [eiser/verweerder] woont in een woning gelegen op of nabij perceel C 1277. Tot 1 april 2019 exploiteerde hij daar een agrarische instelling. Een zoon van [eiser/verweerder] (een broer van [gedaagde/eiseres]), [C.], heeft met ingang van 1 april 2019 de agrarische instelling voortgezet. Op perceel C 1277 bevindt zich ter hoogte van de kaasboerderij en op ongeveer vijf meter vanaf de erfgrens met perceel C 1278, een schapenschuur.
2.8.
In 2017 en 2018 zijn [eiser/verweerder] en [A.] uit de vof uitgetreden. Met ingang van 1 april 2018 is de echtgenoot van [gedaagde/eiseres], [D.], toegetreden tot de vof. De vof draagt vanaf dat moment de naam Simonehoeve.
2.9.
Op verzoek van partijen heeft een landmeetkundig specialist van het kadaster op 28 februari 2020 een grensreconstructie uitgevoerd. Daarbij zijn de erfgrenzen conform de meting van 30 december 2010 verduidelijkt met spijkers, ijzeren buizen en gele krijtmerken. Blijkens het relaas van bevindingen waren hierbij aanwezig [gedaagde/eiseres], haar gemachtigde en haar echtgenoot, alsmede [eiser/verweerder], zijn gemachtigde en zijn zoon [C.].

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser/verweerder] vordert samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht verklaart dat enkel de kaasboerderij, het restaurant en gedeeltelijk de parkeerplaats aan [gedaagde/eiseres] zijn overgedragen, zoals aangegeven met de rode lijn op de luchtfoto in productie 7 bij dagvaarding;
voor recht verklaart dat delen van het registergoed, zoals aangegeven op de kadastrale kaart te weten de strook grond op perceel 1278 afgebakend met een schutting, de strook grond op perceel 1278 gelegen tussen Simonehoeve en de schapenschuur, de strook grond gelegen langs de doorgaande weg naar de agrarische inrichting vanaf de openbare weg richting de Simonehoeve, de strook grond gelegen boven de erfgrens met nummer 154-156, alsmede de stroken grond langs de zijgevel van de Simonehoeve, elk voor zich dan wel gezamenlijk niet aan [gedaagde/eiseres] zijn overgedragen;
[gedaagde/eiseres] veroordeelt tot verlening van medewerking aan rectificatie van de leveringsakte (met kenmerk 61780VB) in het bijzonder door het verlenen van een onherroepelijke volmacht met bevoegdheid tot substitutie aan een bevoegde medewerker van het notariskantoor van mr. V.J.M. Bos te Zaandam om een akte van rectificatie te ondertekenen en al datgene te doen en te laten wat ter zake vereist mocht zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair
de koopovereenkomst gedeeltelijk te vernietigen wegens dwaling, namelijk vernietiging van de koopovereenkomst met betrekking tot de kadastrale percelen 1278 en 1279 voor zover deze registergoederen meer dan de kaasboerderij, restaurant en gedeeltelijk parkeerterrein omvat;
[gedaagde/eiseres] veroordeelt tot verlening van medewerking aan teruglevering van deze registergoederen door rectificatie van de leveringsakte (met kenmerk 61780VB) in het bijzonder door het verlenen van een onherroepelijke volmacht met bevoegdheid tot substitutie aan een bevoegde medewerker van het notariskantoor van mr. V.J.M. Bos te Zaandam om een akte van rectificatie te ondertekenen en al datgene te doen en te laten wat ter zake vereist mocht zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
meer subsidiair
[gedaagde/eiseres] veroordeelt tot verlening van medewerking aan het vestigen van een erfdienstbaarheid van weg op perceel 1278 om te komen van het heersend erf en te gaan over het dienend erf naar de openbare weg en omgekeerd, mede met landbouwvoertuigen, vrachtwagens en auto’s, middels een notariële akte, waaraan gehecht een tekening, met een nauwkeurige omschrijving met betrekking tot het feitelijk gebruik van de erfdienstbaarheid en inschrijving van een afschrift van die akte in de openbare registers van de dienst voor het kadaster, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[gedaagde/eiseres] veroordeelt tot verlening van medewerking aan het vestigen van een erfdienstbaarheid van weg op perceel 1278 om te komen van het heersend erf en te gaan over het dienend erf, op de strook grond gelegen tussen de Simonehoeve en de schapenstal, en omgekeerd, mede met landbouwvoertuigen, vrachtwagens en auto’s, middels een notariële akte, waaraan gehecht een tekening, met een nauwkeurige omschrijving met betrekking tot het feitelijk gebruik van de erfdienstbaarheid en inschrijving van een afschrift van die akte in de openbare registers van de dienst voor het kadaster, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van [gedaagde/eiseres] in de proceskoten waaronder de nakosten;
3.2.
Aan zijn primaire vorderingen legt [eiser/verweerder] - zakelijk weergegeven - ten grondslag dat de naar objectieve maatstaven vast te stellen partijbedoeling bij de leveringsakten was om uitsluitend de kaasboerderij en (een deel van) de daarbij behorende parkeerplaats over te dragen aan [gedaagde/eiseres] en niet de daaromheen liggen stroken grond.
Subsidiair betoogt [eiser/verweerder] dat sprake is van dwaling, omdat beide partijen zijn uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken. [eiser/verweerder] heeft de stroken grond rondom de kaasboerderij namelijk nodig voor de exploitatie van de agrarische instelling. Als hij had geweten dat de leveringsakten ook betrekking hadden op de stroken grond, had hij de koopovereenkomst niet gesloten.
Aan de meer subsidiaire vordering legt [eiser/verweerder] ten grondslag dat hij ook met groot (landbouw-)materieel de noordelijke toegangsweg, alsmede de strook grond tussen de kaasboerderij en de schapenstal op perceel C 1277, moet kunnen bereiken. Dat betekent dat [eiser/verweerder] over het perceel C 1278 van [gedaagde/eiseres] heen rijdt. Teneinde daarover geschillen in de toekomst te voorkomen, is het wenselijk dat op perceel C 1278 een erfdienstbaarheid wordt gevestigd ten behoeve van perceel C 1277, aldus nog steeds [eiser/verweerder].
3.3.
[gedaagde/eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde/eiseres] vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser/verweerder] gebiedt alle door hem zonder toestemming van [gedaagde/eiseres] geplaatste en gestorte materialen welke zich bevinden op de percelen van [gedaagde/eiseres] kadastraal bekend gemeente [nummer] te verwijderen en geen nieuwe materialen, grond of puin op deze percelen te plaatsen of storten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[eiser/verweerder] gebiedt de stroken grond, deel uitmakende van het aan [eiser/verweerder] in eigendom toebehorende perceel, kadastraal bekend gemeente [nummer], voor zover zij zijn gelegen:
direct aanliggend ten oosten van de kaasboerderij over een breedte van vijf meter, vanaf de kaasboerderij, alsmede
ten zuidoosten van de kaasboerderij tot het verlengde van de zuidelijke erfgrens van het perceel van [gedaagde/eiseres] bekend gemeente [nummer], eveneens over een breedte van vijf meter,
alle geplaatste/gestorte materialen te verwijderen en hierop geen nieuwe materialen dan wel grond of puin te plaatsen en geen belemmeringen op te werpen, zodat deze percelen in het geheel vrij blijven als noodzakelijke vluchtweg vanuit de nooduitgangen van de kaasboerderij, welke aan de oostelijke zijde van de kaasboerderij zijn gelegen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van [eiser/verweerder] in de kosten van het geding.
3.5.
Aan haar eerste vordering legt [gedaagde/eiseres] - zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [eiser/verweerder] (althans zijn zoon [C.] op instructie van [eiser/verweerder]) op de percelen van [gedaagde/eiseres] (onder meer) allerlei agrarische materialen, machines, puin en vervuilde grond plaatst. Daarmee maakt [eiser/verweerder] inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde/eiseres].
Aan de tweede vordering legt [gedaagde/eiseres] ten grondslag dat aan de oostkant van de kaasboerderij zich drie nooduitgangen bevinden. Twee daarvan komen uit op het perceel van [gedaagde/eiseres], maar zijn ingesloten door perceel C 829 van [eiser/verweerder], waarop door [eiser/verweerder] allerlei voorwerpen zijn geplaatst zodat geen sprake is van een vrije vluchtweg. De derde nooduitgang komt rechtstreeks uit op dat perceel van [eiser/verweerder] en vormt daarom evenmin een vrije vluchtroute. [eiser/verweerder] handelt in strijd met een gedane toezegging en de redelijkheid en billijkheid door de vluchtwegen niet vrij te houden, aldus nog steeds het betoog van [gedaagde/eiseres].
3.6.
[eiser/verweerder] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Primaire vorderingen: overdracht percelen C 1278 en C 1279
4.1.
Het geschil tussen partijen betreft in de kern de vraag welk deel van de percelen C 1278 en C1279 is overgedragen aan [gedaagde/eiseres] en welk deel eigendom is gebleven van [eiser/verweerder].
4.2.
Vast staat dat de percelen grond waarover geschil bestaat (C 1278 en C 1279) tot 2011 eigendom waren van [eiser/verweerder]. In de notariële akten van levering van 7 april 2011, 9 juli 2013 en 29 januari 2015, die zijn gerectificeerd bij akte van 5 april 2019 (hierna samen: de leveringsakten) zijn die percelen volledig (volgens [gedaagde/eiseres]), dan wel gedeeltelijk (volgens [eiser/verweerder]) overgedragen aan [gedaagde/eiseres]. Bij de beoordeling van dit geschil tussen partijen, komt het naar vaste rechtspraak aan op de in de leveringsakten tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die naar objectieve maatstaven moet worden afgeleid uit de in die akten opgenomen omschrijving van de over te dragen onroerende zaak, bezien in het licht van de gehele inhoud van die akten.
4.3.
[eiser/verweerder] heeft aangevoerd dat de uit de leveringsakte blijkende partijbedoeling was, dat uitsluitend de ondergrond van de kaasboerderij, het restaurant en een gedeelte van het parkeerterrein zou worden overgedragen aan [gedaagde/eiseres] en dus niet de daaromheen liggende stroken grond. In deze restrictieve interpretatie van de leveringsakten volgt de rechtbank [eiser/verweerder] niet, nu de tekst van de akten voor die lezing naar objectieve maatstaven geen aanknopingspunten bieden. Uit de akten blijkt immers dat aan [gedaagde/eiseres] is geleverd “
de kaasboerderij met restaurant, parkeerterrein, ondergrond,erf en verdere aanhorigheden, (…) kadastraal bekend gemeente [nummer], respectievelijk groot achtentachtig (88) are dertig centiare en achttien (18) are dertig centiare (…)”. Uit de (door de rechtbank) onderstreepte zinsnede volgt niet dat de overgedragen grond is beperkt tot de ondergrond van de kaasboerderij, het restaurant en (een niet nader gespecifieerd) gedeelte van de parkeerplaats, zoals [eiser/verweerder] betoogt, maar juist ruimer is omschreven en ook betrekking heeft op het omliggende erf en verdere aanhorigheden.
4.4.
Het betoog van [eiser/verweerder] dat niet de gehele percelen C 1278 en C 1279 zijn overgedragen aan [gedaagde/eiseres], maar slechts een deel daarvan, is bovendien direct in strijd met de tekst van de leveringsakten. Daarin is vermeld dat de volledige percelen, die zijn omschreven als de kadastrale percelen met nummers C 1278 en C 1279, door [eiser/verweerder] aan [gedaagde/eiseres] zijn geleverd. De erfgrenzen van deze percelen zijn in december 2010 vastgelegd door het kadaster, derhalve (kort) voorafgaand aan de (eerste) leveringsakte(n), zodat daarover ten tijde van het passeren van de leveringsakten geen onduidelijkheid bestond. Tussen partijen staat bovendien vast dat de in de leveringsakten genoemde omvang van de overgedragen grond (88,30 are en 18,30 are) de omvang van de volledige percelen C 1278 en C 1279 betreft en niet slechts een deel daarvan, hetgeen er eveneens op wijst dat de volledige percelen C 1278 en C 1279 zijn overgedragen aan [gedaagde/eiseres].
4.5.
[eiser/verweerder] heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het passeren van de leveringsakten niet bekend was met de kadastrale meting op 30 december 2010, waarbij de grenzen tussen de percelen C 829, C 1276, C 1277, C 1278, C 1279 en C1280 zijn vastgelegd in het kadaster. Volgens [eiser/verweerder] maakt [gedaagde/eiseres] misbruik van omstandigheden door zich te beroepen op de meting van 30 december 2010. [gedaagde/eiseres] voert aan dat [eiser/verweerder] wel bij de meting op 30 december 2010 aanwezig was.
4.6.
De vraag of [eiser/verweerder] bij de meting in december 2010 aanwezig was, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven. Voor het bepalen van de eigendomssituatie zijn namelijk slechts de leveringsakten bepalend. Ook indien [eiser/verweerder] niet aanwezig was bij de meting van 30 december 2010, staat vast dat hij in de leveringsakten van 7 april 2011, 9 juli 2013 en 29 januari 2015 (gerectificeerd bij akte van 5 april 2019) - dus tot viermaal toe - aan [gedaagde/eiseres] de eigendom heeft overgedragen van percelen die zijn omschreven als de kadastrale percelen met nummers C 1278 en C 1279. Reeds daarom maakt [gedaagde/eiseres] geen misbruik van recht door zich te beroepen op de perceelsgrenzen tussen C 1278 en C 1279 zoals vastgesteld op 30 december 2010.
Voor zover [eiser/verweerder] er niet mee bekend was wat met deze omschrijving werd bedoeld en/of waar de kadastrale grenzen liepen (omdat hij geen weet had van de meting van 30 december 2010), had het op zijn weg gelegen daarover ten tijde van het passeren van de leveringsakten vragen te stellen. Ongeacht of [eiser/verweerder] bij de meting van 30 december 2010 aanwezig was, was de kadastrale kaart (en dus de kadastrale grenzen) die toen zijn vastgesteld, voor hem raadpleegbaar, bijvoorbeeld via de notaris of rechtstreeks in het kadaster. Ook de stelling van [eiser/verweerder] dat hij pas bij de meting in 2020 heeft geconstateerd waar de kadastrale grenzen van percelen C 1278 en C 1279 lopen, baat hem daarom niet. Het betoog van [eiser/verweerder] dat ten onrechte geen situatieschets aan de leveringsakten is gehecht, gaat dan ook niet op, nu de leveringsakten verwijzen naar een voldoende duidelijke en voor iedereen raadpleegbare kadastrale kaart.
4.7.
Verder heeft [eiser/verweerder] aangevoerd dat hij de stroken grond die onderdeel uitmaken van de percelen C 1278 en C 1279 maar die volgens [eiser/verweerder] niet geleverd zijn aan [gedaagde/eiseres], ook sinds 2010/2011 is blijven gebruiken voor de agrarische instelling. Aan die omstandigheid komt echter geen betekenis toe. Uitsluitend is immers relevant de in de leveringsakten tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling. Voor zover [eiser/verweerder] betoogt dat uit het gebruik van de stroken grond moet worden afgeleid dat partijen de kennelijke bedoeling hebben gehad om deze stroken niet over te dragen aan [gedaagde/eiseres] (hetgeen [gedaagde/eiseres] overigens stellig betwist), is de rechtbank van oordeel dat deze gestelde partijbedoeling niet blijkt uit de leveringsakten en daarom buiten beschouwing moeten blijven.
4.8.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de in de leveringsakten tot uitdrukking gebrachte en naar objectieve maatstaven vast te stellen partijbedoeling luidt dat [eiser/verweerder] de volledige percelen C 1278 en C 1279 aan [gedaagde/eiseres] heeft overgedragen. [eiser/verweerder] is dus geen eigenaar meer van (een deel van) die percelen. In dit geval stemt de eigendomssituatie tussen [eiser/verweerder] enerzijds en [gedaagde/eiseres] anderzijds, dus overeen met de kadastrale grenzen. Het voorgaande betekent dat de primaire vorderingen van [eiser/verweerder] zullen worden afgewezen. De in vordering b. genoemde stroken grond maken alle onderdeel uit van perceel C 1278 of C 1279 en zijn dus overgedragen aan [gedaagde/eiseres]. Voor rectificatie van de leveringsakten bestaat geen grondslag.
4.9.
Ten overvloede wordt overwogen dat de vraag of [gedaagde/eiseres] bij de in geschil zijnde stroken grond belang heeft, bij deze stand van zaken niet relevant is, omdat de stroken grond reeds door [eiser/verweerder] aan [gedaagde/eiseres] zijn overgedragen.
Subsidiaire vorderingen: (wederzijdse) dwaling
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser/verweerder] zijn beroep op dwaling en gedeeltelijke vernietiging van de koopovereenkomst onvoldoende concreet heeft toegelicht. Voor zover hij betoogt dat sprake is van wederzijdse dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub c BW) heeft hij onvoldoende concreet gesteld dat ook aan de zijde van [gedaagde/eiseres] sprake is geweest van een onjuiste voorstelling van zaken. Voor zover [eiser/verweerder] zich niet (uitsluitend) heeft willen beroepen op wederzijdse dwaling, maar ook op de situaties als omschreven in artikel 6:228 lid 1 sub a en b BW, heeft hij niet gesteld, laat staan onderbouwd dat sprake is geweest van onjuiste inlichtingen door [gedaagde/eiseres] of van het ontbreken van inlichtingen door [gedaagde/eiseres]. De subsidiaire vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
Meer subsidiaire vorderingen: vestigen erfdienstbaarheid
4.11.
[eiser/verweerder] vordert dat [gedaagde/eiseres] wordt veroordeeld tot het vestigen van een erfdienstbaarheid. De rechtbank stelt voorop dat aan de vestiging van een erfdienstbaarheid een geldige titel ten grondslag moet liggen (vgl. artikelen 3:98 jo. 3:84 jo. 3:89 BW), bijvoorbeeld een verbintenis uit obligatoire overeenkomst of onrechtmatige daad. Dat daarvan sprake is, is door [eiser/verweerder] niet gesteld. De enkele omstandigheid dat [eiser/verweerder] over het perceel van [gedaagde/eiseres] wenst heen te kunnen rijden en daarom vreest voor mogelijke knelpunten en geschillen in de toekomst is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Daaruit blijkt immers niet dat [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiseres] hebben afgesproken dat [gedaagde/eiseres] een erfdienstbaarheid zou vestigen ten behoeve van [eiser/verweerder] en evenmin dat [gedaagde/eiseres] een onrechtmatige daad pleegt tegenover [eiser/verweerder] door daaraan geen medewerking te verlenen. [gedaagde/eiseres] heeft namelijk gemotiveerd aangevoerd dat [eiser/verweerder] (zowel via het noordelijke pad, als via andere paden) voldoende mogelijkheden heeft om (zo nodig met groot materieel) vanaf perceel C 1277 en de daarop aanwezige schapenstal, van en naar de openbare weg te komen, terwijl [eiser/verweerder] dat onvoldoende concreet heeft weersproken. [gedaagde/eiseres] is daarom niet verplicht mee te werken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid op haar percelen. Ook deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten in conventie
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
Vordering 1: materialen op perceel [gedaagde/eiseres]
4.13.
[gedaagde/eiseres] vordert in reconventie dat [eiser/verweerder] wordt veroordeeld om materialen, machines en puin die op de grond van [gedaagde/eiseres] liggen, te verwijderen en [eiser/verweerder] te verbieden nieuwe voorwerpen te plaatsen op de grond van [gedaagde/eiseres], op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.14.
Tussen partijen staat vast dat er zonder toestemming van [gedaagde/eiseres] materialen op de percelen C 1278 en C 1279 zijn geplaatst. Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat die percelen volledig eigendom zijn van [gedaagde/eiseres]. Op grond van haar eigendomsrecht kan [gedaagde/eiseres] vorderen dat die materialen worden verwijderd. [eiser/verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat niet hij, maar zijn zoon [C.] sinds 1 april 2019 de exploitant is van de agrarische instelling op perceel C 1277 en dat daarom de vorderingen van [gedaagde/eiseres] niet tegen [eiser/verweerder] kunnen worden toegewezen.
4.15.
De rechtbank overweegt dat deze stellingen van [eiser/verweerder] strijdig zijn met zijn betoog in conventie, dat er op neer komt dat hij belang heeft bij de in het geschil zijnde stroken grond omdat hijzelf een agrarische instelling exploiteert op perceel C 1277. Nog los daarvan is de rechtbank van oordeel dat dit verweer van [eiser/verweerder] niet slaagt. Vast staat immers dat [eiser/verweerder] (en niet [C.]) ook na 1 april 2019 eigenaar is van het perceel C 1277 en [eiser/verweerder] in die hoedanigheid door [gedaagde/eiseres] wordt aangesproken. Bovendien heeft [eiser/verweerder] ter zitting erkend dat hij meent eigenaar te zijn van de stroken grond die onderdeel uitmaken van de percelen C 1278 en C 1279 en daarom op die stroken grond zelf materialen opslaat en laat opslaan. Ter zitting heeft hij desgevraagd ook bevestigd dat hij er (wel eens) bij aanwezig was wanneer [C.] de materialen op de betreffende stroken grond plaatste. Tevens is ter zitting onvoldoende weersproken dat ook vóórafgaand aan 1 april 2019 voorwerpen zijn geplaatst op het perceel van [gedaagde/eiseres] en dat [eiser/verweerder] toen in ieder geval nog volledig verantwoordelijk was voor de exploitatie agrarische instelling.
4.16.
Deze omstandigheden leiden tot het oordeel van de rechtbank dat het de verantwoordelijkheid van [eiser/verweerder] is om er voor te zorgen dat de geplaatste materialen op het perceel van [gedaagde/eiseres] op korte termijn worden verwijderd. Het betoog dat [eiser/verweerder] daartoe niet in staat is, omdat het benodigde (agrarische) materieel in bezit is van zoon [C.], slaagt niet. Zo nodig kan [eiser/verweerder] immers derden (of zijn zoon [C.]) inschakelen om aan zijn verplichtingen uit dit vonnis te voldoen. Vordering 1 in reconventie zal daarom worden toegewezen.
4.17.
De rechtbank ziet aanleiding om aan de veroordeling van [eiser/verweerder] een substantiële dwangsom te verbinden, zoals gevorderd. Aanleiding daarvoor is dat [gedaagde/eiseres] voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat [eiser/verweerder] de materialen en puin bewust op de percelen van [gedaagde/eiseres] heeft geplaatst, zelfs nadat de kadastrale meting in 2020 had plaatsgevonden en hij dus kon zien waar de kadastrale grenzen liggen. Ook heeft [gedaagde/eiseres] toegelicht dat zij er belang bij heeft dat het verwijderen van de materialen op haar perceel spoedig plaatsvindt, omdat zij een erfgrensafscheiding wil plaatsen teneinde de (toeristische) kaasboerderij een netter aanzicht te geven en om wateroverlast te voorkomen door het aanleggen/in stand houden van een geul op de betreffende stroken grond. Daarbij komt dat [eiser/verweerder] (in zijn conclusie van antwoord in reconventie en ter zitting) blijk heeft gegeven van onwil om met spoed aan de vorderingen van [gedaagde/eiseres] te voldoen, ook indien komt vast te staan dat de grond eigendom is van [gedaagde/eiseres] (zoals het geval is), omdat er volgens [eiser/verweerder] andere zaken zijn die aandacht vragen (ter zitting is een termijn van meerdere maanden genoemd). Dat onderstreept naar het oordeel van de rechtbank dat [eiser/verweerder] de rechten en belangen van [gedaagde/eiseres] miskent. De rechtbank zal de termijn waarbinnen aan de veroordeling moet zijn voldaan bepalen op twee weken na de datum van de betekening van het vonnis, waarna [eiser/verweerder] de dwangsommen verschuldigd raakt.
Vordering 2: vrijhouden vluchtweg op perceel [eiser/verweerder]
4.18.
[gedaagde/eiseres] vordert dat [eiser/verweerder] wordt veroordeeld om stroken van zijn eigen perceel leeg te maken en vrij te houden, zodat [gedaagde/eiseres] deze stroken grond kan gebruiken als vluchtweg vanuit de oostzijde van de kaasboerderij naar de openbare weg. [gedaagde/eiseres] heeft daartoe betoogd dat [eiser/verweerder] in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid door de vluchtwegen op de (eigen) grond van [eiser/verweerder] niet vrij te houden. Het vrijhouden van deze vluchtwegen was één van de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning door de vof voor de exploitatie van de kaasboerderij. Volgens [gedaagde/eiseres] heeft de vof die vergunning verkregen op een moment toen [eiser/verweerder] nog firmant was van de vof.
4.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de eigen stellingen van [gedaagde/eiseres] in conventie blijkt dat het feit dat de nooduitgangen aan de oostzijde van de kaasboerderij geen toegang geven tot een vluchtroute over het eigen perceel van [gedaagde/eiseres], het gevolg is van de afspraken die zij in 2010 met [eiser/verweerder] heeft gemaakt bij de splitsing van de percelen. Volgens [gedaagde/eiseres] wilde [eiser/verweerder] toen perceel C 829 bewust buiten die splitsing houden. [gedaagde/eiseres] heeft gesteld dat zij dat jammer vond, maar daarmee genoegen heeft genomen. Daarom zijn de stroken grond nabij de nooduitgangen aan de oostzijde van de kaasboerderij dus - expliciet - eigendom gebleven van [eiser/verweerder].
De omstandigheid dat [eiser/verweerder] nog firmant was van de vof toen een vergunning voor de kaasboerderij werd afgegeven aan de vof, betekent voorts nog niet dat [eiser/verweerder] in zijn hoedanigheid van eigenaar van een naastgelegen perceel verplicht is zich te blijven houden aan de voorwaarden uit de vergunning, terwijl hij op dit moment geen firmant meer is van de vof. Hierbij weegt de rechtbank tevens mee dat [gedaagde/eiseres] een ingrijpende beperking van het eigendomsrecht van [eiser/verweerder] vordert. Toewijzing van deze vordering zou immers betekenen dat [eiser/verweerder] een deel van zijn (onbetwist) éigen perceel (C 829) in het geheel niet meer mag gebruiken voor opslag van (agrarische) materialen, terwijl [gedaagde/eiseres] erkent dat [eiser/verweerder] het perceel nu hoofdzakelijk daarvoor gebruikt. Voor een dergelijke ingrijpende inperking van het eigendomsrecht kan alleen in bijzondere omstandigheden aanleiding bestaan (bijvoorbeeld als sprake is van misbruik van recht door [eiser/verweerder]), maar dergelijke omstandigheden zijn onvoldoende door [gedaagde/eiseres] gesteld.
4.20.
Aan het voorgaande heeft [gedaagde/eiseres] ter zitting nog toegevoegd, dat [eiser/verweerder] heeft toegezegd dat hij de betreffende vluchtwegen vrij zou houden. Omdat [eiser/verweerder] deze toezegging heeft betwist en [gedaagde/eiseres] deze stelling bovendien pas ter zitting heeft ingenomen en niet nader heeft uitgewerkt of geconcretiseerd, wordt hieraan verder voorbij gegaan.
4.21.
Het voorgaande betekent dat voor de vordering 2 in reconventie geen voldoende grondslag bestaat, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten in reconventie
4.22.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.3.
gebiedt [eiser/verweerder] binnen twee weken na betekening van dit vonnis alle zonder toestemming van [gedaagde/eiseres] geplaatste en gestorte materialen, waaronder agrarische voertuigen, agrarische werktuigen een overdekte hooiruif, keet/container, betonplaten, straattegels, rijplaten, hooibalen, diverse hekwerken, overige materialen en houten voorwerpen en pc alsmede met puin gevulde grond en zandhopen welke zich bevinden op de percelen van [gedaagde/eiseres] kadastraal bekend gemeente [nummer] te verwijderen en geen nieuwe materialen, grond of puin op deze percelen te plaatsen of storten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000 per dag dat [eiser/verweerder] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 100.000 is bereikt;
5.4.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1538