ECLI:NL:RBNHO:2021:4417

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
8109529 CV EXPL 19-15721
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie vordering passagier tegen luchtvaartmaatschappij wegens vluchtannulering door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht van Frankfurt naar Amsterdam op 7 juli 2019. De passagier had een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij en vorderde een schadevergoeding van € 600,00, plus buitengerechtelijke kosten en proceskosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de ontmanteling van een bom uit de Tweede Wereldoorlog in de buurt van Frankfurt, wat leidde tot een sluiting van het luchtruim.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan door niet voldoende informatie te geven over de vlucht. De rechter oordeelde dat de annulering van de vlucht inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen had getroffen om de passagier met zo min mogelijk vertraging naar zijn eindbestemming te vervoeren. De passagier was omgeboekt naar een alternatieve vlucht, en de rechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij niet verplicht was om de passagier de keuze te geven uit alle beschikbare vluchten van andere maatschappijen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizigersrechten en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen niet aansprakelijk zijn voor compensatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8109529 / CV EXPL 19-15721
Uitspraakdatum: 20 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Brazilië)
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 4 september 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Sao Paulo (Brazilië) naar Frankfurt (Duitsland) en vervolgens van Frankfurt naar Amsterdam, op 7 juli 2019 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht van Frankfurt naar Amsterdam is door de vervoerder geannuleerd.
2.3.
De passagier is door de vervoerder omgeboekt en op 7 juli 2019 om 17:42 lokale tijd, met een vertraging van 3 uur en 52 minuten, aangekomen op diens eindbestemming Amsterdam.
2.4.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van de vordering en voert primair aan dat, nu de passagier nalaat om te vermelden met welke vlucht en op welk tijdstip hij in Amsterdam is aangekomen, hij niet aan zijn substantiëringsplicht voldoet.
4.2.
De vervoerder voert voorts aan dat de vlucht van Frankfurt naar Amsterdam is geannuleerd als gevolg van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Een uit de Tweede Wereldoorlog afkomstige bom in (de buurt van) Frankfurt moest onschadelijk worden gemaakt, hetgeen heeft geleid tot sluiting van het luchtruim dan wel beperkte capaciteit van het luchtruim. De vervoerder heeft de vlucht van Frankfurt naar Amsterdam geannuleerd en de passagier omgeboekt naar een vervangende vlucht. Dit is een oncontroleerbare situatie die de vervoerder kon voorkomen noch beperken.
4.3.
Voorts betwist de vervoerder buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn omdat de door de gemachtigde van de passagier verrichte werkzaamheden niet meer zijn geweest dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De substantiëringsplicht houdt niet in dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd vermelden, maar het weergeven van bekende verweren van de vervoerder en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. Aan dit verweer van de vervoerder zal dan ook voorbij worden gegaan. Overigens heeft de passagier bij repliek gesteld dat hij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht LH996 om 17:42 uur lokale tijd in Amsterdam is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist.
5.3.
Vast staat dat de vlucht van Frankfurt naar Amsterdam door de vervoerder is geannuleerd. Niet gebleken is van een situatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Verordening. Dit brengt met zich mee dat de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren, tenzij de vervoerder ingevolge artikel 5 lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden en dat de annulering, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht van Frankfurt naar Amsterdam is geannuleerd als gevolg van een capaciteitsreductie veroorzaakt door de ontmanteling van een uit de Tweede Wereldoorlog afkomstige bom. Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van de vlucht van Frankfurt naar Amsterdam volgt dat de vlucht, en 18 andere vluchten, zijn geannuleerd in verband met “
atc capacity reduction caused by wwii dud disarming in fra arr/dep”. Tevens heeft de vervoerder interne communicatie overgelegd waarin staat dat het luchtverkeer op 7 juli 2019 tussen 10:00 uur en 13:45 uur UTC werd beperkt en dat de bom om 13:50 uur UTC onschadelijk is gemaakt. Voorts wordt het voorgaande ondersteund door het overgelegde dagrapport van de vervoerder en de “Incident Calendar”. De kantonrechter overweegt dat uit de door de vervoerder overgelegde producties voldoende blijkt dat sprake was van een capaciteitsreductie veroorzaakt door een bomontmanteling in de omgeving van de luchthaven van Frankfurt. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een buitengewone omstandigheid. Er was immers sprake van een omstandigheid waarop de vervoerder geen invloed kon uitoefenen.
5.5.
De kantonrechter volgt de passagier niet in zijn stelling dat de vlucht van Frankfurt naar Amsterdam plaats had kunnen vinden omdat 196 van de 205 vluchten hebben plaatsgevonden desbetreffende dag. Bij conclusie van dupliek is door de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de vluchten van de vervoerder veelal zijn geannuleerd omdat de vervoerder, in tegenstelling tot andere luchtvaartmaatschappijen waarvan de vluchten wel doorgang hebben gevonden, omboekingsmogelijkheden heeft gehad op de desbetreffende dag. Een luchtvaartmaatschappij die één keer per dag naar en van Frankfurt vliegt wordt niet getroffen omdat die geen omboekingsmogelijkheden heeft op dezelfde dag.
5.6.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht.
5.7.
De vervoerder heeft, door de passagier om te boeken en met vlucht LH996 naar Amsterdam te vervoeren, gedaan wat binnen haar mogelijkheden lag om de passagier met een zo beperkt mogelijke vertraging naar de eindbestemming te vervoeren. Bovendien kan van de vervoerder niet worden verwacht dat zij op iedere luchthaven een reservevliegtuig heeft staan. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat zij de passagier naar het eerst mogelijke alternatief, waarop een plaats beschikbaar was heeft omgeboekt. De passagier stelt dat betere alternatieven beschikbaar waren, echter betreffen de door de passagier aangehaalde alternatieve vluchten steeds vluchten van een andere luchtvaartmaatschappij dan die van vervoerder of een dochtermaatschappij van vervoerder. De kantonrechter is van oordeel dat niet van de vervoerder gevergd kan worden dat zij voor het aanbieden van een alternatieve vlucht de passagier de mogelijkheid geeft om te kiezen uit alle vluchten van die dag met verschillende vertrekbestemmingen, bij alle luchtvaartmaatschappijen. Het aanbieden van de eerst mogelijke vlucht uitgevoerd door de vervoerder dan wel een dochtermaatschappij acht de kantonrechter voldoende. Door hiertoe over te gaan heeft de vervoerder reeds voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 8 van de Verordening. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de annulering te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter