6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich kennelijk uit winstbejag schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van een buitenboordmotor die in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] was verstopt in de meterkast. De eigenaar van die buitenboordmotor heeft door de diefstal schade geleden. Door de buitenboordmotor te helen heeft verdachte indirect van deze diefstal geprofiteerd en bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van valse bankbiljetten van € 20,- en het uitgeven van twee valse bankbiljetten van € 20,- waarvan de valsheid verdachte bekend was. Door deze gedragingen heeft de verdachte het vertrouwen in chartaal geld geschonden en tevens nadeel teweeggebracht bij de ontvanger van het valse geld.
Verdachte heeft voorts een veerdrukwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen is onaanvaardbaar, omdat het door zijn sprekende gelijkenis met een echt wapen kan worden gebruikt om mensen te bedreigen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet eerder was veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 februari 2021 van
[reclasseringwerker] ,als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland (hierna: de reclassering). Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
Verdachte bevindt zich in een belangrijke fase van zijn leven, waarbij gepoogd moet worden hem te sturen richting de juiste keuzes. Het verdient aanbeveling dat er meer zicht op verdachte komt. Dit leidt, samen met de zorgen over zijn huidige huisvesting, tot het advies van begeleid wonen. Een contactverbod met medeverdachten kan ervoor zorgen dat verdachte meer op afstand van negatieve contacten komt te staan. Middelengebruik behoort wellicht niet tot de kernproblematiek, maar kan wel een rol spelen binnen het sociale netwerk en invloed hebben op zijn psychosociale functioneren. Een bijzondere voorwaarde tot behandeling kan inzetten op bewezen geacht delictgedrag. Wellicht kan er gekeken worden naar een minder traditionele behandelsetting, bijvoorbeeld met een (outreachende) aanpak, passend bij jongvolwassenen. Op basis van het contact met de moeder lijkt er sprake van een betrokken netwerk dat zich zorgen maakt om hem. Dit netwerk kan, onder andere door de afstand, onvoldoende invloed uitoefenen op verdachte. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met medeverdachten en meewerken aan middelencontrole.
- Het psychologisch onderzoek Pro Justitia van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, gedateerd 28 januari 2021, houdt onder meer het volgende in:
Verdachte heeft slechts beperkt willen meewerken aan het onderzoek en wilde geen vragen beantwoorden over de verdenkingen of eerdere justitiecontacten. Hij lijkt de mogelijke consequenties van zijn procespositie te overzien. Er is geen reden om aan te nemen dat zijn onderzoeksopstelling gekleurd wordt vanuit ernstige psychiatrische problematiek. Met inachtneming van de onderzoeksbeperkingen stelt de onderzoeker geen psychische stoornissen vast en wordt een eventuele verstandelijke handicap uitgesloten. Nu verdachte nauwelijks inzicht geeft kan geen sluitend advies worden gegeven over de toerekenbaarheid. Er zijn in lage tot hooguit matige zin wel wat beschermende factoren. De onderzoeker heeft geen duidelijke aanwijzingen geconstateerd voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Het huidige onderzoek geeft onvoldoende basis voor een interventieadvies.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de straffen die voor dergelijke feiten in het algemeen worden opgelegd, acht de rechtbank geen andere straf op haar plaats dan die van vrijheidsbeneming. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met zijn nog jeugdige leeftijd en het gegeven dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte ruim zes maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank komt tot een lagere strafduur dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank (anders dan de officier van justitie) ten aanzien van feit 2 en partieel ten aanzien van feit 4 tot een vrijspraak komt. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden dient te worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Nu de duur van de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte periode langer is dan de straf waartoe verdachte wordt veroordeeld, heeft de rechtbank reeds op 20 mei 2021 bij afzonderlijke beslissing het bevel uitgevaardigd om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Om diezelfde reden ziet de rechtbank geen ruimte om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden aan voornoemde straf te koppelen.