ECLI:NL:RBNHO:2021:4396

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
15/290382-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzetheling, voorraad valse bankbiljetten en voorhanden hebben van een veerdrukwapen

Op 3 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van een buitenboordmotor, het in voorraad hebben van valse bankbiljetten en het voorhanden hebben van een veerdrukwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 tot en met 16 november 2020 in Hoorn opzettelijk valse bankbiljetten van twintig euro heeft uitgegeven en in voorraad heeft gehad, terwijl hij wist dat deze vals waren. Daarnaast heeft hij op 16 november 2020 een buitenboordmotor voorhanden gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat deze door misdrijf verkregen was. Ook heeft de verdachte een veerdrukwapen voorhanden gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder straatroof, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien deze langer was dan de opgelegde straf. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/290382-20 (P)
Uitspraakdatum: 3 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 mei 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na een nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 7 november 2020 te Hoorn op de openbare weg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas (van het merk [merk] ) e/of een Apple Iphone (type 8 Plus), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- ( meermaals) tegen/naar die [slachtoffer 1] te zeggen/roepen dat hij zijn spullen en/of zijn jas moest geven/afstaan;
- die [slachtoffer 1] meermaals te schoppen/trappen op/tegen het lichaam, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen;
- terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt, te trappen/schoppen tegen lichaam van die [slachtoffer 1] ;
- die [slachtoffer 1] (meermaals) te slaan/stompen in het gezicht, althans het lichaam;
- een foedraal van een mes te tonen en/of
- de jas van die [slachtoffer 1] bij hem uit te trekken en/of voornoemde Iphone (uit zijn broekzak) (af) te pakken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in de periode op of omstreeks 7 november 2020 tot en met 14 november 2020 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een jas (van het merk [merk] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 2:
hij op of omstreeks 8 november 2020 te Hoorn op de openbare weg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bril (van het merk [merk] ) en/of een muts (van het merk [merk] ) en/of een Bluetooth box (van het merk [merk] ) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- op de weg voor die [slachtoffer 2] te staan, althans zijn weg te versperren;
- voornoemde bril en/of de muts van het hoofd van die [slachtoffer 2] te pakken;
- die [slachtoffer 2] naar achter te trekken;
- die [slachtoffer 2] te omsingelen;
- die [slachtoffer 2] meermaals te slaan/stompen tegen het hoofd, althans het lichaam en/of
- die [slachtoffer 2] meermaals te trappen/schoppen tegen de benen, althans het lichaam;
Feit 3:
hij op een of meer tijdstippen in de periode op of omstreeks 14 november 2020 tot en met 16 november 2020 te Hoorn althans in Nederland, opzettelijk een of meer bankbiljetten van twintig euro die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was als echt en onvervalst heeft uitgegeven (bij [bedrijf] ) en/of met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven in voorraad heeft gehad.
Feit 4:
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een cirkelzaag en/of een buitenboordmotor, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 5:
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Hoorn een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een veerdrukwapen voorhanden gehad en/of gedragen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit (straatroof, samen met anderen) en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte (integraal) dient te worden vrijgesproken van het onder feiten 1, 2 en 4 ten laste gelegde. De verdediging heeft zich voor het overige (de feiten 3 en 5) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte (integraal) onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de onder feit 4 ten laste gelegde heling, voor zover dit feit betrekking heeft op de cirkelzaag.
3.3.1.
Feit 1 primair (straatroof 7 november 2020))
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde straatroof, nu het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij deze straatroof.
3.3.2.
Feit 1 subsidiair (heling jas)
Ten aanzien van feit 1 subsidiair overweegt de rechtbank dat vaststaat dat verdachte een foto heeft gemaakt van de gestolen jas. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte een jas van het merk [merk] op Vinted te koop heeft aangeboden. Aangezien de desbetreffende advertentie al verwijderd was op het moment van het politieonderzoek, kan niet meer worden vastgesteld of de te koop aangeboden jas de jas betreft van aangever [slachtoffer 1] of een andere [merk] jas, zoals door verdachte ter zitting is verklaard. Nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de gestolen jas te koop heeft aangeboden, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling van deze jas. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
3.3.3.
Feit 2 (straatroof 8 november 2020)
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat aangever [slachtoffer 2] is onderworpen aan een fotoconfrontatie. Nu tijdens deze confrontatie slechts de foto’s van vier potentiële verdachten achter elkaar aan de aangever zijn getoond, is sprake geweest van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Volgens vaste jurisprudentie dient zeer behoedzaam met een enkelvoudige fotoconfrontatie te worden omgegaan. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (vanaf dossierpagina 249) dat de telefoon van verdachte ten tijde van de straatroof een GPS-locatie weergaf op 140 meter afstand van de plaats delict. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de GPS-locatie een locatie betreft in het centrum van Hoorn, bovendien aan het begin van de nacht in een weekend. Op basis van deze GPS-locatie is niet uit te sluiten dat verdachte zich daadwerkelijk op dat moment in of nabij een snackbar bevond, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanknopingspunten om verdachte te koppelen aan de straatroof en zal verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken.
3.3.4.
Partiële vrijspraak feit 4 (heling cirkelzaag)
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 4 voor zover dit feit betrekking heeft op de cirkelzaag, omdat ten aanzien van dit goed slechts vaststaat dat verdachte foto’s heeft gemaakt van de cirkelzaag in kwestie. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs op om vast te stellen dat verdachte de cirkelzaag voorhanden heeft gehad.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feiten 3, 4 en 5 ten laste gelegde op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
3.5.
Bewijsoverweging feit 4
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzetheling van een buitenboordmotor.
Uit het dossier blijkt dat verdachte niet alleen foto’s heeft gemaakt van de buitenboordmotor, maar ook via Google heeft gezocht op “ [merk] buitenboord motor 2.5 pk”. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de buitenboordmotor te koop heeft aangeboden in een groep op Telegram, wat wordt bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (vanaf dossierpagina 249). De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij slechts benieuwd was hoe snel de buitenboordmotor kon gaan en hoeveel pk deze buitenboordmotor had en dat hij slechts een bericht heeft gekopieerd en geplakt in de groep op Telegram omdat hem dat werd gevraagd. Op 14 november 2020 is medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden, nadat hij op de scooter van verdachte van huis was vertrokken in de [merk] jas waarvan verdachte eveneens foto’s heeft gemaakt. In de nacht van 14 op 15 november 2020 is de buitenboordmotor gestolen. Deze buitenboordmotor is tijdens de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 november 2020 in de meterkast aangetroffen, terwijl verdachte op dat moment in die woning aanwezig was. Verdachte was in die periode regelmatig in die woning te vinden, dit is door verdachte ter terechtzitting bevestigd. Hieruit volgt dat verdachte heeft besloten om wederom foto’s te maken van een gestolen goed en dit goed bovendien te koop heeft aangeboden, terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] kort daarvoor nog wegens heling was aangehouden. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een gestolen goed voorhanden zou hebben.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 3:
hij in de periode 14 november 2020 tot en met 16 november 2020 te Hoorn opzettelijk bankbiljetten van twintig euro waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving bekend was als echt en onvervalst heeft uitgegeven bij [bedrijf] en/of met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven in voorraad heeft gehad.
Feit 4:
hij op 16 november 2020 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen een buitenboordmotor voorhanden heeft gehad terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 5:
hij op 16 november 2020 te Hoorn een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een veerdrukwapen voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 3: bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben en opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven;
Feit 4: medeplegen van opzetheling;
Feit 5: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht, behandeling door een forensische zorginstelling of een soortgelijke zorgverlener, het verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en meewerken aan controles van het gebruik van drugs. De voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven vanaf het moment dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair (in het geval dat verdachte wordt vrijgesproken van feiten 1 en 2) bepleit dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van maximaal één maand, subsidiair (indien de rechtbank verdachte veroordeelt voor feiten 2 tot en met 5) verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van maximaal zes maanden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich kennelijk uit winstbejag schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van een buitenboordmotor die in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] was verstopt in de meterkast. De eigenaar van die buitenboordmotor heeft door de diefstal schade geleden. Door de buitenboordmotor te helen heeft verdachte indirect van deze diefstal geprofiteerd en bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van valse bankbiljetten van € 20,- en het uitgeven van twee valse bankbiljetten van € 20,- waarvan de valsheid verdachte bekend was. Door deze gedragingen heeft de verdachte het vertrouwen in chartaal geld geschonden en tevens nadeel teweeggebracht bij de ontvanger van het valse geld.
Verdachte heeft voorts een veerdrukwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen is onaanvaardbaar, omdat het door zijn sprekende gelijkenis met een echt wapen kan worden gebruikt om mensen te bedreigen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet eerder was veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 februari 2021 van
[reclasseringwerker] ,als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland (hierna: de reclassering). Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
Verdachte bevindt zich in een belangrijke fase van zijn leven, waarbij gepoogd moet worden hem te sturen richting de juiste keuzes. Het verdient aanbeveling dat er meer zicht op verdachte komt. Dit leidt, samen met de zorgen over zijn huidige huisvesting, tot het advies van begeleid wonen. Een contactverbod met medeverdachten kan ervoor zorgen dat verdachte meer op afstand van negatieve contacten komt te staan. Middelengebruik behoort wellicht niet tot de kernproblematiek, maar kan wel een rol spelen binnen het sociale netwerk en invloed hebben op zijn psychosociale functioneren. Een bijzondere voorwaarde tot behandeling kan inzetten op bewezen geacht delictgedrag. Wellicht kan er gekeken worden naar een minder traditionele behandelsetting, bijvoorbeeld met een (outreachende) aanpak, passend bij jongvolwassenen. Op basis van het contact met de moeder lijkt er sprake van een betrokken netwerk dat zich zorgen maakt om hem. Dit netwerk kan, onder andere door de afstand, onvoldoende invloed uitoefenen op verdachte. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met medeverdachten en meewerken aan middelencontrole.
- Het psychologisch onderzoek Pro Justitia van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, gedateerd 28 januari 2021, houdt onder meer het volgende in:
Verdachte heeft slechts beperkt willen meewerken aan het onderzoek en wilde geen vragen beantwoorden over de verdenkingen of eerdere justitiecontacten. Hij lijkt de mogelijke consequenties van zijn procespositie te overzien. Er is geen reden om aan te nemen dat zijn onderzoeksopstelling gekleurd wordt vanuit ernstige psychiatrische problematiek. Met inachtneming van de onderzoeksbeperkingen stelt de onderzoeker geen psychische stoornissen vast en wordt een eventuele verstandelijke handicap uitgesloten. Nu verdachte nauwelijks inzicht geeft kan geen sluitend advies worden gegeven over de toerekenbaarheid. Er zijn in lage tot hooguit matige zin wel wat beschermende factoren. De onderzoeker heeft geen duidelijke aanwijzingen geconstateerd voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Het huidige onderzoek geeft onvoldoende basis voor een interventieadvies.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de straffen die voor dergelijke feiten in het algemeen worden opgelegd, acht de rechtbank geen andere straf op haar plaats dan die van vrijheidsbeneming. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met zijn nog jeugdige leeftijd en het gegeven dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte ruim zes maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank komt tot een lagere strafduur dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank (anders dan de officier van justitie) ten aanzien van feit 2 en partieel ten aanzien van feit 4 tot een vrijspraak komt. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden dient te worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Nu de duur van de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte periode langer is dan de straf waartoe verdachte wordt veroordeeld, heeft de rechtbank reeds op 20 mei 2021 bij afzonderlijke beslissing het bevel uitgevaardigd om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Om diezelfde reden ziet de rechtbank geen ruimte om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden aan voornoemde straf te koppelen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47, 57, 63, 209 en416 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feiten 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vijf (5) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juni 2021.
mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE
De – kort en zakelijk weergegeven – bewijsmiddelen, behorende bij het vonnis van 3 juni 2021 van de rechtbank Noord-Holland, ten name van verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Feit 3:
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van feit 3 zoals dat bewezen is verklaard, sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [bedrijf] van 14 november 2020 (dossierpagina’s 347 tot en met 349);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen in verband met onderzoek betaalmiddelen van verbalisant [verbalisant] van 3 december 2020 (dossierpagina’s 168 en 169);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen in verband met onderzoek betaalmiddelen van verbalisant [verbalisant] van 3 december 2020 (dossierpagina’s 345 en 346).
Feit 4:
- het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] van 18 november 2020 (dossierpagina’s 158 tot en 159) met als bijlage een afschrift van aangifte (dossierpagina’s 160 tot en met 162):
Tijdens de zoeking is een buitenboordmotor van het merk [merk] in beslag genomen. Ik zag dat er gezien het serienummer op de buitenboordmotor een aangifte naar voren kwam van een diefstal met de aangever [aangever] . Ik vroeg [aangever] naar specifieke kenmerken van de buitenboordmotor. Ik hoorde dat [aangever] verklaarde:
“Het is een blauwgrijze van [merk] . Er zit een blauw koord aan, die gebruiken wij altijd om hem aan de boot te maken. Er staat on en [de rechtbank begrijpt:] off op de romp en hij is [de rechtbank begrijpt:] 2,5 pk.”
Gezien bovenstaande specifieke kenmerken en het overeenkomstige serienummer kan ik stellen dat de buitenboordmotor afkomstig is van de diefstal uit de schuur.
Bijlage: Aangifte van diefstal
Tijdstip achtergelaten: 14-11-2020 23:30
Tijdstip geconstateerd: 15-11-2020 09:00
Aanhangmotor boot – gestolen
Merk: [de rechtbank begrijpt:] [merk]
Type: 2,5 pk
Kleur: blauw
Serienummer: [serienummer]
Eigenaar: [eigenaar] .
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 24 november 2020 (dossierpagina’s 249 en 250) met bijlage 3, 4 en 5 (dossierpagina’s 253 tot en met 255):
De telefoon van verdachte [verdachte] werd uitgelezen.
Op 15 november 2020 wordt er via Google gezocht op “ [merk] buitenboord moter 2,5 pk.” Ook wordt er op 15 november 2020 door [owner] (owner) in een Telegram whatsappgroep een [merk] buitenboordmotor 2,5 pk aangeboden voor 300 euro. Zeer vermoedelijk is [owner] de gebruiker van de uitgelezen iPhone, verdachte [verdachte] , daar het woord ‘owner’ achter deze naam staan. Ook werd een foto van een [merk] buitenboordmotor aangetroffen. Opsporingsambtenaar [opsportingsambtenaar] verklaarde over deze foto dat dit de buitenboordmotor is die zij in de woning [adres] hadden aangetroffen ten tijde van de doorzoeking en dat de plek waar de buitenboordmotor is gefotografeerd, de plek is waar zij deze hadden aangetroffen.
Bijlage 4:
Created: 15-11-2020 13:24:58.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 19 november 2020 (dossierpagina’s 302 en 303):
Uit de gegevens van de telefoon van [medeverdachte 2] is op te maken dat [medeverdachte 2] op 15 november 2020 foto’s van gereedschap heeft bekeken, waaronder een buitenboordmotor. De foto van de buitenboordmotor is door collega [collega] herkend als de buitenboordmotor zoals die is aangetroffen in de kast van de woning van [medeverdachte 1] .
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 25 november 2020 (dossierpagina 325) met als bijlage een uitdraai van een WhatsApp-gesprek (dossierpagina’s 326 tot en met 328):
Ik deed een onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 2] . Hierin zag ik een WhatsApp-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam] . In dit gesprek zag ik dat [medeverdachte 2] een foto stuurde van een buitenboordmotor. Ik zag dat [medeverdachte 2] in het gesprek aan [naam] vroeg of de motor iets waard is. [naam] zei daarop dat die wel wat waard was, dat hij in de zomer waarschijnlijk
€ 400,- of meer waard is en dat hij als ‘genakt’ (gestolen) is, [medeverdachte 2] het serienummer moet weghalen.
Bijlage:
[medeverdachte 2] : Maar kijk dit [15-11-2020 12:27:12]
[medeverdachte 2] : Is dit doekoe [15-11-2020 12:27:15]
[naam] : Ja is wel wat waard [15-11-2020 12:27:52]
[naam] : Bewaar hem voor de zomer [15-11-2020 12:27:56]
[naam] : Om te verkopen [15-11-2020 12:28:00]
[medeverdachte 2] : Willen mensen niet nu denk je [15-11-2020 12:28:14]
[naam] : Als ie genakt is moet je ff serienummer enzo weghalen [15-11-2020 12:28:18]
[naam] : Nee man het regent kk vies [15-11-2020 12:28:23]
[medeverdachte 2] : K weet
[naam] : In de zomer Is ie 2 of 3 x zoveel waard [15-11-2020 12:28:32]
[medeverdachte 2] : Isc [15-11-2020 12:28:45]
[naam] : Aws 400 euro denk [15-11-2020 12:28:46]
[naam] : Mss meer [15-11-2020 12:28:48]
[naam] : Is 4t [12:28:53]
[medeverdachte 2] : Ja [15-11-2020 12:29:59]
[naam] : Hoev pk [15-11-2020 12:30:08]
[medeverdachte 2] : 2en half [15-11-2020 12:30:18].
Feit 5:
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van feit 5 zoals dat bewezen is verklaard, sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant] van 18 november 2020 (dossierpagina’s 122 tot en met 125).