ECLI:NL:RBNHO:2021:4385

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20_3348
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip levensloop in de Regeling Levensloop Politie en de prevalentie van de tekst van de wet

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 23 april 2021, staat de uitleg van het begrip levensloop in de Regeling Levensloop Politie centraal. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B.O. Vreeswijk, had beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van politie, dat zijn bezwaar tegen de toekenning van eindeloopbaanverlof ongegrond verklaarde. Eiser was eerder in aanmerking gebracht voor tussentijdsverlof en betwistte dat de pensioenopbouw voor beide verlofvormen samen maximaal één jaar mocht zijn. De rechtbank oordeelde dat de tekst van de Regeling duidelijk was en dat er geen aanknopingspunten waren voor de uitleg die verweerder hanteerde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij het griffierecht aan eiser werd vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de tekst van de wet prevaleert boven de toelichting en dat de bedoeling van de wetgever niet was om de pensioenopbouw te beperken tot één jaar voor beide verlofvormen. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de Regeling Levensloop Politie en de rechten van ambtenaren met betrekking tot verlof en pensioenopbouw.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: B.O. Vreeswijk),
en
De korpschef van politie, de politiechef van Oost-Nederland, afdeling Juridische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M.C. Kalff-Hentenaar).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser in aanmerking gebracht voor eindeloopbaanverlof op grond van de Regeling Levensloop Politie, voor de periode van 13 januari 2020 tot en met 31 december 2021.
In het besluit van 11 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid op 9 februari 2021 plaatsgevonden via een beeldverbinding (skype). Namens eiser heeft daaraan deelgenomen
mr. O.W.G. van Petegem en namens verweerder de gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is bij besluit van 6 november 2018 op zijn verzoek in aanmerking gebracht voor tussentijdsverlof op grond van de Regeling Levensloop Politie ( de Regeling), voor de periode van 7 januari 2019 tot en met 6 januari 2020. In het besluit staat het volgende:
“Op de uit te betalen bedragen gedurende de verlofperiode worden de volgende inhoudingen toegepast:
-het werknemersgedeelte van de pensioenbijdrage gedurende de eerste 12 maanden. Het levensloopverlof is namelijk voor een periode van maximaal 1 jaar pensioengevend. Na

1 jaar stopt de pensioenopbouw” (…).

2. Bij besluit van 18 december 2019 is eiser in aanmerking gebracht voor eindeloopbaanverlof op grond van de Regeling, voor de periode van
13 januari 2020 tot en met 31 december 2021. In het besluit staat dat eiser ter overbrugging van 7 januari 2020 tot en met 12 januari 2020 zijn resterende verlofsaldo opneemt en dat na afloop van het eindeloopbaanverlof aan eiser aansluitend ontslag zal worden verleend.
In het besluit staat verder het volgende:
(…)”Je hebt van 7 januari 2019 tot en met 6 januari 2020 gedurende 12 maanden tussentijds levensloopverlof genoten. Na 12 maanden levensloopverlof is geen sprake meer van pensioenopbouw tijdens de nieuwe verlofperiode die ingaat op 13 januari 2020, tenzij je kiest voor het vrijwillig voortzetten van de pensioenopbouw waarbij alsdan de volledige pensioenpremie (het werknemers- en werkgeversdeel) voor jouw rekening komt” (…).
3. Eiser heeft tegen het besluit van 18 december 2019 bezwaar gemaakt. Hij kan zich niet verenigen met de besluitvorming ten aanzien van de pensioenopbouw.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Verweerder stelt dat het begrip ‘levensloop’ zoals genoemd in de Regeling zowel het tussentijdsverlof als het eindeloopbaanverlof omvat. Het levensloopverlof is voor een periode van maximaal 1 jaar pensioengevend tegen doorsneepremie. Duurt het verlof langer dan stopt de pensioenopbouw. Het ABP biedt dan de mogelijkheid om de pensioenopbouw vrijwillig voort te zetten, door naast het werknemersdeel ook het werkgeversdeel van de pensioenbijdrage te storten. Omdat aan eiser op grond van de Regeling al eerder levensloopverlof (in de vorm van tussentijdsverlof) voor de duur van 12 maanden pensioengevend is verleend, kan eiser niet in aanmerking komen voor een nieuwe periode van 12 maanden pensioengevend levensloofverlof (in de vorm van eindeloopbaanverlof), tenzij hij ervoor kiest dit vrijwillig voort te zetten bij het ABP.
Verweerder stelt verder nog dat niet is gebleken van strijd met het gelijkheidsbeginsel, bestendige bestuursrechtspraak, vertrouwensbeginsel of verbod van willekeur.
4. Eiser voert in beroep aan dat het door verweerder ingenomen standpunt rechtens onjuist is. Volgens eiser is namelijk sprake van twee verschillende soorten (niet aaneensluitend) verlof, die beiden bij apart besluit zijn toegekend. Eiser wijst erop dat op grond van de Regeling in geval van toekenning van eindeloopbaanverlof voor de eerste 12 maanden pensioenopbouw plaatsvindt, waarvan het werkgeversdeel niet voor rekening van eiser komt. Dat hij eerder gebruik heeft gemaakt van een andere vorm van verlof (namelijk tussentijdsverlof, met de bij die verlofvorm behorende rechten) maakt dit niet anders. Volgens eiser blijkt uit de toelichting niet dat de pensioenopbouw is beperkt tot 1 jaar in totaliteit voor beide aanspraken. Anders is volgens eiser de toelichting op dit onderdeel strijdig met de regeling zelf en prevaleert op basis van de jurisprudentie dan de regeling zelf. Waar nodig doet eiser ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel, bestendige bestuursrechtspraak, vertrouwensbeginsel en verbod van willekeur.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het begrip ‘levensloop’ zoals genoemd in de Regeling – zijnde een algemene benaming die zowel het tussentijdsverlof als het eindeloopbaanverlof omvat – en uit de toelichting op de Regeling valt op te maken dat het levensloopverlof voor een periode van maximaal 1 jaar pensioengevend is. Eiser wist dit ook. Hij is hier in de beide toekenningsbesluiten op gewezen. Verweerder meent voorts dat een redelijke uitleg van de Regeling met zich brengt dat bij een eindeloopbaanverlof dat binnen 6 dagen volgt op een tussentijdsverlof er maximaal 12 maanden pensioenopbouw dient plaats te vinden. Het kenmerk van tussentijds verlof is dat de functie na afloop weer wordt uitgeoefend, terwijl eiser al vóór afloop van het tussentijdsverlof een andere vorm van verlof aangevraagd en hij dus al niet meer de wil of intentie had om terug te keren in zijn functie. Volgens verweerder is deze situatie door de wetgever ook niet zo bedoeld. In ieder geval heeft eiser volgens verweerder door de wijze waarop hij de verlofaanvragen heeft ingezet in feite een oneigenlijk gebruik gemaakt van de regelingen. Hierbij wijst verweerder er op dat het destijds bij het afschaffen van de fiscaal vriendelijke behandeling van de vroegpensioenregeling de bedoeling van de wetgever was dat iedereen in Nederland langer door zou werken dan voorheen. Niet beoogd is om deze te vervangen door andere begunstigende regelingen, waardoor een vervroegde pensionering alsnog mogelijk zou worden. Volgens verweerder moet de totstandkoming van de Regeling ook in dat licht worden bezien. De wijze waarop eiser thans gebruik probeert te maken van de Regeling lijkt volgens verweerder weer op vroegpensioen.
6. De Regeling levensloop politie is gebaseerd op artikel 47a van het Barp. Daarin staat dat de Minister regels stelt ten aanzien van levensloopverlof. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling kan de ambtenaar door middel van het inzetten van bronnen een geldelijke voorziening sparen ten behoeve van een periode van tussentijdsverlof of eindeloopbaanverlof.
Artikel 12 van de Regeling luidt als volgt:
1. Tijdens de periode waarin tussentijdsverlof, eindeloopbaanverlof of ouderschapsverlof wordt genoten, verstrekt het bevoegd gezag op grond van artikel 39d van de Wlb, zoals dit artikel luidde op 31 december 2012, de ambtenaar maandelijks een gelijk bedrag dat, tezamen met het daarnaast van het bevoegd gezag genoten loon, niet hoger is dan het loon in de maand voorafgaande aan het tussentijdsverlof, eindeloopbaanverlof of ouderschapsverlof.
2. Op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt indien het tussentijdsverlof betreft ingehouden: a. het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenpremies, als bedoeld in en berekend op voet artikel 4 van de Pensioenovereenkomst ABP in samenhang met artikel 4b van het Bbp; b. de loonheffing; en c. de contributies waarmee de ambtenaar heeft ingestemd.
3. Op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt indien het eindeloopbaanverlof betreft ingehouden: a. gedurende de eerste twaalf maanden van het eindeloopbaanverlof het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenpremies, als bedoeld in en berekend op de voet van artikel 4, tweede lid, en artikel 5 van de Pensioenovereenkomst ABP in samenhang met artikel 4b van het Bbp; b. na de eerste twaalf maanden van het eindeloopbaanverlof het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenpremies, als bedoeld in en berekend op de voet van artikel 4, tweede lid, onderdelen b, c en d, van de Pensioenovereenkomst ABP; c. de loonheffing; en d. de contributies waarmee de ambtenaar heeft ingestemd.
7. De rechtbank ziet, anders dan verweerder, in de tekst van artikel 12 van de Regeling en in de toelichting daarop geen aanknopingspunten voor het standpunt dat de bedoeling is dat het levensloopverlof in totaliteit voor een periode van maximaal één jaar pensioengevend is. De tekst van deze bepaling is helder en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. In de toelichting zijn geen duidelijke aanwijzingen te vinden waaruit kan worden afgeleid dat de wetgever kennelijk heeft bedoeld te willen kiezen voor de door verweerder bepleite uitleg. Dit betekent dat de rechtbank, ook conform de heersende lijn in de rechtspraak, de tekst van wet laat prevaleren.
8. Daarmee is het beroep gegrond. De overige gronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 mei 2020;
- herroept het primaire besluit van 18 december 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.