ECLI:NL:RBNHO:2021:4283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
15/291703-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en oplichting van kwetsbare ouderen door middel van babbeltrucs

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in een periode van tweeëneenhalve maand elf vermogensfeiten heeft gepleegd, waaronder drie diefstallen en acht oplichtingen. De verdachte richtte zich voornamelijk op kwetsbare, vaak alleenstaande bejaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op slinkse wijze toegang verschafte tot de woningen van de slachtoffers door gebruik te maken van babbeltrucs, waarbij hij hen deed geloven dat hij in nood verkeerde en dringend geld nodig had. De verdachte heeft in totaal 24 maanden gevangenisstraf opgelegd gekregen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook (gedeeltelijke) toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen uitgesproken, waarbij de slachtoffers schadevergoeding hebben gekregen voor de door hen geleden materiële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral omdat de verdachte zich richtte op kwetsbare ouderen, en heeft de oplichting en diefstal als zeer ernstig beoordeeld. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat heeft bijgedragen aan de hoogte van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/291703-20 (P)
Uitspraakdatum: 26 mei 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
voorafgaand aan zijn detentie feitelijk verblijvende te [adres] ,
thans gedetineerd in [justitieel complex] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. van Venrooij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. B. Munneke, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 oktober 2020 te Haarlem
- één geldbedrag van 1.000 (zegge; één duizend) euro middels opname bij een geldautomaat aan de Kruisweg, en/of
- één geldbedrag van 121 (zegge; éénhonderd en éénentwintig) euro middels betaling via een betaalautomaat bij Toebackshuis Jean Licot aan de Kruisweg, in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas en bijbehorende code welke toebehoorde aan voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl hij - verdachte - daartoe niet gerechtigd was, althans niet ten aanzien van voormelde opname en/of betaling;
2
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Heemstede
- één geldbedrag van 300 (zegge; drie honderd) euro middels opname bij een geldautomaat aan de Blekersvaartweg, en/of
- één geldbedrag van 100 (zegge; één honderd) euro middels opname bij een geldautomaat aan de Blekersvaartweg, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas en bijbehorende code welke toebehoorde aan voornoemde [slachtoffer 2] , terwijl hij - verdachte - daartoe niet gerechtigd was, althans niet ten aanzien van voormelde opname(s);
3
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Overveen, gemeente Bloemendaal, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één geldbedrag van 20 (zegge; twintig) euro, door
- aan deze [slachtoffer 3] te verzoeken het voormeld bedrag voor te schieten ten behoeve van een treinreis, en/of
- daarbij [slachtoffer 3] voor te houden dat hij - verdachte - diezelfde dag voor 00.00 uur dan wel de volgende ochtend voor 08.00 uur dit bedrag terug zou betalen, en/of
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Overveen, gemeente Bloemendaal opzettelijk één geldbedrag van 20 (zegge; twintig) euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als een lening (ten behoeve van het betalen van een treinreis), onder de voorwaarde dan wel afspraak dat hij - verdachte - dit geldbedrag diezelfde avond dan toch de volgende ochtend terug zou betalen aan [slachtoffer 3] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Haarlem één geldbedrag van 50 (zegge; vijftig) euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Haarlem, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één geldbedrag van 30 (zegge; dertig) euro, door
- aan deze [slachtoffer 5] te verzoeken voormeld bedrag voor te schieten omdat hij, verdachte, in problemen zat en het geld nodig had om naar Hoorn te gaan, en/of
- daarbij [slachtoffer 5] voor te houden dat hij - verdachte - diezelfde dag 's avonds dit geldbedrag terug zou betalen, en/of
- waarbij hij, verdachte, enige dagen eerder bij [slachtoffer 5] langs was geweest, zeggend dat hij als elektricien werk te verrichten had, aldus vertrouwen bij [slachtoffer 5] op wekkend, en/of
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Haarlem opzettelijk één geldbedrag van 30 (zegge; dertig) euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als een lening (ten behoeve van het in Hoorn geraken), onder de voorwaarde dan wel afspraak dat hij - verdachte - dit geldbedrag diezelfde dag 's avonds terug zou betalen aan [slachtoffer 5] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Haarlem, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één geldbedrag van 40 (zegge; veertig) euro, door
- deze [slachtoffer 6] voor te houden dat hij, verdachte, in dezelfde straat op kamers woonde, en/of dat hij, verdachte, zijn huissleutel niet (bij zich) had en/of deze [slachtoffer 6] te vragen of hij van haar telefoon gebruik kon maken, en/of
- na dit telefoongesprek tegen [slachtoffer 6] te zeggen naar Amsterdam te moeten, en/of
- [slachtoffer 6] (vervolgens) te verzoeken voormeld geldbedrag voor te schieten zodat hij, verdachte, met dat geld zijn reis naar Amsterdam zou kunnen bekostigen, en/of
- daarbij [slachtoffer 6] voor te houden dat hij - verdachte - binnen twee uur terug zou komen en dit geldbedrag terug zou betalen, en/of
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Haarlem opzettelijk één geldbedrag van 40 (zegge; veertig) euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als een lening (ten behoeve van het in Amsterdam geraken), onder de voorwaarde dan wel afspraak dat hij - verdachte - dit geldbedrag binnen twee uur terug zou betalen aan [slachtoffer 6] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
7
hij op of omstreeks 17 augustus 2020 te Haarlem, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één geldbedrag van 40 (zegge; veertig) euro, door
- deze [slachtoffer 7] voor te houden dat hij, verdachte, zijn sleutels en portemonnee in huis had laten liggen en/of zichtzelf had buitengesloten en/of daarom naar Amsterdam te moeten reizen om een (reserve)sleutel op te halen bij een vriendin, en/of
- [slachtoffer 7] (vervolgens) te verzoeken (in totaal) voormeld bedrag voor te schieten zodat hij, verdachte, met dat geld zijn reis naar Amsterdam zou kunnen bekostigen, en/of
- daarbij [slachtoffer 7] voor te houden dat hij - verdachte - diezelfde middag dit bedrag terug zou betalen, en/of
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2020 te Haarlem opzettelijk één geldbedrag van 40 (zegge; veertig) euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als een lening (ten behoeve van het in Amsterdam geraken), onder de voorwaarde dan wel afspraak dat hij - verdachte - dit geldbedrag diezelfde middag terug zou betalen aan [slachtoffer 7] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
8
hij op of omstreeks 17 augustus 2020 te Haarlem één geldbedrag van 100 (zegge; éénhonderd) euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2020 te Haarlem, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één geldbedrag van 100 (zegge; éénhonderd) euro, door
- deze [slachtoffer 7] voor te houden dat hij, verdachte, een schuld aan [slachtoffer 7] van 40 (zegge; veertig) euro wilde voldoen, en/of
- [slachtoffer 7] voor te houden dat hij, verdachte, daartoe slechts beschikte over een biljet van 200 (zegge; tweehonderd) euro, en/of
- [slachtoffer 7] te vragen of zij, [slachtoffer 7] , wisselgeld had, waarop [slachtoffer 7] zei over een biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro te beschikken, en/of
- (vervolgens) dit biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro van [slachtoffer 7] aan te nemen, zeggende dat een vriendin die buiten stond te wachten aan [slachtoffer 7] het biljet van 200 (zegge; tweehonderd) euro zou geven, en/of dat hij, verdachte, het restbedrag van 60 (zegge; zestig) euro later zou ophalen, en/of
- waarna hij, verdachte, onder mee neming van het biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro is vertrokken, en/of
- terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was aan [slachtoffer 7] een biljet van 200 (zegge; tweehonderd) euro en/of enig ander geldbedrag af te (laten) geven;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2020 te Haarlem opzettelijk één geldbedrag van 100 (zegge; éénhonderd) euro, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als wisselgeld, onder de voorwaarde dan wel afspraak dat hij - verdachte - een biljet van 200 (zegge; tweehonderd) euro zou (laten) af geven aan [slachtoffer 7] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
9
hij op of omstreeks 18 augustus 2020 te Haarlem, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één geldbedrag van 50 (zegge; vijftig) euro, door
- deze [slachtoffer 8] voor te houden dat hij, verdachte, verblijvend bij zijn broer Peter
welke zou wonen in dezelfde straat als [slachtoffer 8] op huisnummer 484, aldaar zijn autosleutel had laten liggen, en/of
- (vervolgens) [slachtoffer 8] te vragen of hij, verdachte, gebruik kon maken van haar telefoon, en/of
- (vervolgens) [slachtoffer 8] om een treinkaartje te vragen welke [slachtoffer 8] niet had in een voor hem, verdachte, geschikte vorm, en/of
- (vervolgens) [slachtoffer 8] om geld te vragen, waarna [slachtoffer 8] hem, verdachte, voormeld geldbedrag gaf, en/of
- daarbij [slachtoffer 8] voor te houden dat hij - verdachte - rond 19.00 uur diezelfde avond dit geldbedrag terug zou betalen, en/of
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 augustus 2020 te Haarlem opzettelijk één geldbedrag van 50 (zegge; vijftig) euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als een lening, onder de voorwaarde dan wel afspraak dat hij - verdachte - rond 19.00 uur diezelfde avond dit geldbedrag terug zou betalen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
10
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Haarlem, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één geldbedrag van 30 (zegge; veertig) euro, door
- deze [slachtoffer 9] voor te houden dat hij, verdachte, zichzelf had buitengesloten terwijl hij als stukadoor aan het werk was bij iemand genaamd [naam] die in de buurt zou wonen, en/of
- [slachtoffer 9] voor te houden dat hij, verdachte, (daarom) naar Amsterdam moest gaan,
en/of
- (vervolgens) [slachtoffer 9] om geld voor een treinkaartje te vragen, hetgeen [slachtoffer 9] hem gaf in de vorm van voormeld geldbedrag, en/of
- daarbij [slachtoffer 9] voor te houden dat hij - verdachte - over twee uur dit geldbedrag terug zou betalen, en/of
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Haarlem opzettelijk één geldbedrag van 30 (zegge; veertig) euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als een lening (ten behoeve van het in Amsterdam geraken), onder de voorwaarde dan wel afspraak dat hij - verdachte - dit geldbedrag over twee uur terug zou betalen aan [slachtoffer 9] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
11
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Haarlem één geldbedrag van 50 (zegge; vijftig) euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Haarlem, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één geldbedrag van 50 (zegge; vijftig) euro, door
- deze [slachtoffer 9] voor te houden dat hij, verdachte, een schuld aan [slachtoffer 9] van 30 (zegge; dertig) euro wilde voldoen, en/of
- [slachtoffer 9] voor te houden dat hij, verdachte, daartoe slechts beschikte over een biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro, en/of
- [slachtoffer 9] te vragen of hij, [slachtoffer 9] , wisselgeld had, waarop [slachtoffer 9] zei over een biljet van 50 (zegge; vijftig) euro te beschikken, en/of
- (vervolgens) dit biljet van 50 (zegge; vijftig) euro van [slachtoffer 9] aan te nemen, zeggende dat een vriendin die buiten stond te wachten wisselgeld zou hebben, en/of
- waarna hij, verdachte, onder mee neming van het biljet van 50 (zegge; vijftig) euro is vertrokken, en/of
- terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was aan [slachtoffer 7] een biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro en/of enig ander geldbedrag af te (laten) geven;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Haarlem opzettelijk één geldbedrag van 50 (zegge; vijftig) euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als wisselgeld, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de feiten 8 primair en 11 primair. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 subsidiair, 9 primair, 10 primair en 11 subsidiair.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 aangevoerd dat de door de aangeefsters opgegeven signalementen van de dader summier, te algemeen, niet onderscheidend genoeg en daarmee onvoldoende zijn om te kunnen vaststellen dat het om de verdachte gaat. Ook de processen-verbaal van herkenning door de verbalisanten zijn daartoe onvoldoende omdat de verbalisanten zich, al dan niet gevoed door voorkennis of door vooringenomenheid, hebben kunnen vergissen. Daarnaast hebben de herkenningen plaatsgevonden op te weinig specifieke en onderscheidende kenmerken.
Ten aanzien van feit 1 staat verder niet vast dat de man die in de woning van de aangever is geweest dezelfde persoon is als degene die de pintransacties heeft uitgevoerd. Daarnaast staat niet vast dat de pintransactie in de winkel en de pintransactie bij de geldautomaat door een en dezelfde persoon zijn uitgevoerd. De beelden van de pinautomaat zijn immers niet aan het dossier toegevoegd.
Ten aanzien van feit 3 geldt dat geen sprake is van oplichting nu de verdachte de intentie had om het door hem geleende geld aan de aangever terug te betalen. Hij heeft zich door de vrouw van de aangever laten fotograferen en hij heeft daags na het lenen van het geld ook getracht het geld terug te betalen. Hij wist echter niet meer waar de aangever woonde.
Voor wat betreft feit 4 geldt dat, hoewel het door de aangeefster opgegeven signalement van de dader grotendeels overeenkomt met dat van de verdachte, dat niet wil zeggen dat de verdachte de man is waarover de aangeefster heeft verklaard. Er zijn immers meer mannen die aan dat signalement voldoen.
De signalementen van de dader, zoals opgegeven door de aangever en de getuigen bij feit 5, zijn los en in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de verdachte de man is geweest die van de aangever geld heeft geleend.
Ook ten aanzien van de feiten 6, 7 en 8 en 9 zijn de door de aangeefsters opgegeven signalementen van de dader veel te summier, te algemeen en dus onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de verdachte de man is geweest die geld van hen heeft geleend.
De verdachte is op de avond van de pleegdatum van de feiten 10 en 11 nog aangesproken door een verbalisant. Hij droeg geen kleding die aansloot bij het signalement zoals door de aangever is opgegeven. Ook was de verdachte niet in het bezit van een geldbedrag waardoor hij met de aangever in verband kon worden gebracht. De (resultaten van de) fotoconfrontatie dienen buiten beschouwing te worden gelaten omdat, door het ontbreken van het geselecteerde fotomateriaal in het dossier, niet te controleren valt of aan de selectievoorwaarden is voldaan. Het proces-verbaal met betrekking tot de fotoconfrontatie is een warrig proces-verbaal.
De in de verschillende zaken gebruikte babbeltrucs zijn niet allemaal gelijk en bevatten in ieder geval geen specifieke en onderscheidende elementen. Het zijn veelgebruikte babbeltrucs, die reeds daarom niet aan een persoon zijn te koppelen. Daarnaast zijn de in het dossier voorkomende grijze Adidas sportschoenen en het gebruik van de naam “ Peter” niet specifiek genoeg. Gelet op het voorgaande kan van toepassing van schakelbewijs geen sprake zijn.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van de feiten 8 primair en 11 primairDe rechtbank is – zoals gerekwireerd door de officier van justitie en bepleit door de raadsman – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de diefstallen die hem onder 8 primair en 11 primair ten laste zijn gelegd heeft gepleegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Veroordeling
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 subsidiair, 9 primair, 10 primair en 11 subsidiair op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de hierna volgende bewijsoverwegingen.
Bespreking van de feiten
Algemene overweging: herkenningen door verbalisanten
Uit vaststaande jurisprudentie volgt dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen aan de hand van (stills van) camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre daarop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Eerst dient daarom te worden onderzocht wat de kwaliteit van (de stills van) de camerabeelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Daarnaast is van belang de vraag hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, de frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een ander beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, dat onafhankelijk van elkaar is gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
Ten aanzien van feit 1
Werkwijze en signalement
De namens het 92 jaar oude slachtoffer gegeven verklaring komt er in de kern op neer dat zij voor haar woning een grote man met een lichtblauw/grijs trainingsjack en een muts, met daaronder blond haar, is tegengekomen. De man zou zich buiten zijn woning hebben gesloten en hij vroeg het slachtoffer of hij met de woningbouwvereniging mocht bellen.
De man is zonder toestemming van het slachtoffer de woning binnengelopen en heeft daar, zo bleek later, een nep telefoontje gepleegd. Vervolgens heeft de man het slachtoffer gecommandeerd haar bankpas met code aan hem af te geven. Na het vertrek van de man zijn twee geldbedragen van haar rekening afgeschreven, waarvan één in een tabakswinkel en één bij een geldautomaat.
Verwerping verweer herkenningen
De rechtbank heeft kennis genomen van de stills van de camerabeelden van de tabakswinkel van het moment waarop de ten laste gelegde diefstal (pintransactie) is gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat de stills van voldoende kwaliteit zijn, namelijk scherp en in kleur, om daarop duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te kunnen waarnemen. [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat hij met regelmaat betrokken is geweest bij staandehoudingen en controles van de verdachte en dat hij de verdachte daardoor goed aan zijn gezicht, postuur (bolle buik) en zijn krullende (slag) grijze haar kan herkennen.
Door [verbalisant 2] is geverbaliseerd dat de persoon op de stills, op basis van zijn postuur, zijn haarkleur en haardracht, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de verdachte betreft. De rechtbank overweegt dat, nu door twee verbalisanten, onafhankelijk van elkaar, is verklaard dat zij de persoon op de stills hebben herkend als de verdachte, daaraan hoge bewijswaarde toekomt. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken. De rechtbank heeft de herkenning van [verbalisant 3] buiten beschouwing gelaten nu de rechtbank onvoldoende duidelijk is geworden waarop de verbalisant zijn herkenning heeft gebaseerd.
Verwerping verweer verschillende daders
De rechtbank verwerpt ook het verweer van de raadsman inhoudende dat niet vast is komen dat degene die de pinpas heeft weggenomen en de pintransacties heeft verricht dezelfde persoon zijn. De aangeefster heeft verklaard dat zij de ING heeft gebeld nadat de man was vertrokken. Toen waren de pintransacties al verricht. Op de camerabeelden bij de tweede pintransactie (bij de Lico) twee minuten na de opname van het geld bij de pinautomaat, is de verdachte door verbalisanten herkend. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de aanwezigheid in de woning van aangeefster en de beide pintransacties, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat dit één en dezelfde dader betreft.
Ten aanzien van feit 2
Werkwijze en signalement
De verklaring van het 85 jaar oude slachtoffer komt er in de kern op neer dat zij de voordeur heeft geopend voor een goed Nederlands sprekende, blanke man, met een blond/grijs krullend kapsel, een donkere trainingsbroek met streep en afgetrapte schoenen. De man is zonder toestemming van de vrouw de woning binnengestapt en heeft gevraagd of hij mocht bellen met haar telefoon. Nadat de man had aangegeven dat er niet werd opgenomen, heeft de man erop aangedrongen dat het slachtoffer haar pinpas en code aan hem gaf. Dit heeft zij gedaan. Na het vertrek van de man zijn op dezelfde dag twee geldbedragen van de rekening van het slachtoffer afgeschreven.
Verwerping verweer ten aanzien van de herkenning
De rechtbank heeft kennis genomen van de stills van de camerabeelden van de Albert Heijn van het moment waarop de ten laste gelegde diefstallen (pintransacties) zijn gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat de stills van voldoende kwaliteit zijn, namelijk scherp en in kleur, om daarop duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te kunnen waarnemen. Dat de persoon in kwestie zijn gezicht grotendeels had bedekt door een capuchon en een mondkapje doet aan het voorgaande niet af. Uit het proces-verbaal van [verbalisant 2] volgt immers dat hij, gelet op hetgeen wél goed zichtbaar is op de stills, voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken heeft waargenomen om daarop een herkenning te baseren. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisant overeenkomsten ziet in het corpulente postuur, de lichtgrijze haarkleur, alsmede de lengte van het haar en de grijze schoenen met de witte strepen op de zijkanten. Deze schoenen komen volgens de verbalisant qua uiterlijke kenmerken volledig overeen met de schoenen waarop hij de verdachte in de maanden voorafgaand aan het delict
meerdere malen heeft zien lopen wanneer hij hem tegenkwam. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
Ten aanzien van feit 3
Werkwijze en signalement
De verklaring van het bijna 70 jaar oude slachtoffer komt er in de kern op neer dat hij de voordeur heeft geopend voor een man van tussen de 45 en 50 jaar oud, met grijs, golvend haar. De man zei dat hij de overbuurman was en hij vroeg of hij even mocht bellen omdat zijn deur was dichtgevallen en hij geen sleutel had. Het slachtoffer heeft de man zijn telefoon gegeven waarmee de man, zo bleek later, een neptelefoontje heeft gepleegd. Vervolgens heeft de man het slachtoffer gevraagd om een OV-kaart en, toen het slachtoffer dat weigerde, daarna om geld gevraagd om een treinkaartje te kopen. Het slachtoffer heeft de man twintig euro gegeven. Nadat de man had toegezegd het geld te komen terugbrengen heeft de echtgenote van het slachtoffer een foto van de man gemaakt. De man heeft het geld niet teruggebracht.
Verwerping verweer ten aanzien van het oogmerk
De verdachte heeft verklaard dat hij van meet af aan de intentie had het verkregen geldbedrag terug te betalen en dat hij daags na het ten laste gelegde feit ook daadwerkelijk is teruggekeerd, maar dat hij niet meer wist waar het slachtoffer woonde. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig gelet op de omstandigheid dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft toegegeven, heeft gelogen over de noodsituatie waarin hij had verteld te verkeren en het neptelefoontje dat hij heeft gepleegd. Er was sprake van het oogmerk om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen op het moment voorafgaand aan en tijdens het aannemen van het geld, slechts verkregen met behulp van het voorhouden van een samenweefsel van verdichtsels. Nadat de verdachte het geld in ontvangst had genomen was reeds sprake van een voltooide oplichting. Dat de verdachte mogelijk later, nadat van hem een foto was gemaakt, de intentie heeft gekregen het verkregen geld te retourneren, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van feit 4
Werkwijze en signalement
De verklaring van het 84 jarige slachtoffer komt er in de kern op neer dat zij de voordeur heeft geopend voor een blanke man, van tussen de 1.80 en 1.85, met een stevig postuur, grijs golvend haar en licht blauwe ogen. De man vroeg het slachtoffer of hij mocht bellen. Het slachtoffer heeft de man haar telefoon gegeven, waarmee de man (zo bleek later) een nep telefoontje heeft gepleegd. Hierna heeft de man aangegeven dat hij een kaartje naar Amsterdam nodig had, maar hij nam het buskaartje van het slachtoffer niet aan. De man pakte vervolgens € 50,- uit de portemonnee van het slachtoffer. De man is daarna weggelopen en niet meer teruggekomen.
Ten aanzien van feit 5
Werkwijze en signalement
De verklaring van het 93 jarige slachtoffer komt er in de kern op neer dat hij de voordeur heeft geopend voor een blanke man, rond de 45 jaar oud, van tussen de 1.80 en 1.85 meter lang en met donkerblond haar. De man is – nadat hij zich vier dagen eerder als elektricien had voorgedaan tegenover het slachtoffer – naar zijn woning teruggekeerd met het verhaal dat hij in de buurt woonde, moeilijkheden had en dat hij naar Hoorn toe moest. De man heeft het slachtoffer vervolgens om geld gevraagd. Het slachtoffer heeft de man € 30,- gegeven. Nadat de man had toegezegd het geld terug te betalen, heeft hij de woning verlaten. Diezelfde dag is de man wederom naar de woning van de verdachte teruggekeerd, maar snel vertrokken nadat de buurman van het slachtoffer hem aansprak. Het slachtoffer heeft zijn geld niet teruggekregen.
De rechtbank laat het door de aangever opgegeven onderdeel van het signalement ‘slank postuur’, dat afwijkt van de door de twee getuigen opgegeven signalementen, buiten beschouwing. De rechtbank gaat uit van de door de twee getuigen (buurman en buurvrouw) opgegeven signalementen, te weten: ‘gezet postuur’ en ‘fors postuur’. De rechtbank is van oordeel dat hoewel de door de aangever en de getuigen opgegeven signalementen voor wat betreft de lichaamsbouw van de verdachte van elkaar afwijken, zij wel over dezelfde persoon hebben verklaard. Een van de getuigen is namelijk, onder het toeziend oog van de andere getuige, samen met de persoon in kwestie (de verdachte) naar de woning van de aangever toegegaan. Ook uit de verklaring van de aangever blijkt dat de getuige dezelfde man heeft gesproken als waarover hij heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 6
Werkwijze en signalement
De verklaring van het 96 jarige slachtoffer komt er in de kern op neer dat zij de voordeur heeft geopend voor een blanke man, die normaal Nederlands sprak, van rond de 30 à 40 jaar oud, met een dik postuur. De man vertelde dat hij in de buurt woonde, maar zijn huissleutel niet had en hij vroeg of hij even mocht bellen. De man heeft het slachtoffer om haar bankpasje gevraagd omdat hij geld nodig had om in Amsterdam te komen. Het slachtoffer heeft de man € 40,- gegeven. De man heeft toegezegd het geld terug te betalen. Dezelfde dag is de man teruggekeerd naar de woning van het slachtoffer en heeft haar om een glas water gevraagd. Daarna is de man verdwenen. De man heeft haar het geld niet terugbetaald.
Ten aanzien van de feiten 7 en 8
Werkwijze en signalement
De verklaring van het bijna 83 jarige slachtoffer komt er in de kern op neer dat zij de voordeur heeft geopend voor een blanke man, van tussen de 1.75 en 1.85 meter lang, met een stevig tot dik postuur (buikje). Uit de verklaring van de vriend van het slachtoffer volgt dat de man zonder toestemming de woning is ingelopen en dat hij vroeg of zij een OV-kaart hadden zodat hij naar zijn vriendin in Amsterdam, die een huissleutel zou hebben, kon gaan. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat de man vervolgens heeft gevraagd of hij geld kon lenen voor de trein naar Amsterdam. Het slachtoffer heeft de man vervolgens € 40,- gegeven. Nadat de man had toegezegd het geld terug te betalen, is hij vertrokken. Later die dag is de man teruggekeerd naar de woning en heeft het slachtoffer doen geloven dat hij slechts een geldbiljet in grote coupure had, maar er – met behulp van zijn vriendin – wel geld kon worden gewisseld. Het slachtoffer heeft de man toen een geldbedrag van € 100,- gegeven. De man is daarmee vertrokken en niet meer teruggekomen.
Ten aanzien van feit 9
Werkwijze en signalement
De verklaring van het 86 jarige slachtoffer komt er in de kern op neer dat zij de voordeur heeft geopend voor een blanke man, van rond de 40 jaar, met een stevig postuur, kort blond krullend haar en opvallend blauwe ogen. De man vroeg of hij even mocht bellen omdat hij zijn sleutels bij zijn broer had laten liggen en niet weg kon. Daarna heeft de man om een glas water en een treinkaartje gevraagd. De treinkaart die het slachtoffer de man wilde geven heeft hij niet aangenomen en hij heeft vervolgens om geld gevraagd. Het slachtoffer heeft de man € 50,- gegeven. Nadat de man had toegezegd het geld terug te betalen, is hij vertrokken en niet meer teruggekeerd.
Ten aanzien van de feiten 10 en 11
Werkwijze en signalement
De verklaring van het 79 jaar oude slachtoffer komt er in de kern op neer dat hij de voordeur heeft geopend voor een blanke man, die accentloos Nederlands sprak, van tussen de 1.75 en 1.80 meter lang, met grijs, blond haar in een langer, warrig model en een donkerblauwe joggingbroek. De man vertelde dat hij in de buurt aan het stukadoren was en dat hij zijn sleutel in de woning had laten liggen. De man vroeg of hij geld van het slachtoffer kon lenen om in Amsterdam te komen. Het slachtoffer heeft de man € 30,- gegeven. De man zegde toe het geld twee uur later terug te komen terugbrengen. Later die dag is de man teruggekeerd naar de woning en heeft het slachtoffer doen geloven dat hij slechts een geldbiljet in een grote coupure had, maar dat zijn vrouw, die buiten stond, wel geld kon wisselen. Het slachtoffer heeft de man toen een geldbedrag van € 50,- gegeven. De man is daarmee vertrokken en niet meer teruggekomen.
Verwerping verweer ten aanzien van de fotoconfrontatie
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal volgt dat het slachtoffer de verdachte als dader heeft herkend. De twijfel van de aangever ziet op de nummers van de foto’s en niet op de daarop afgebeelde personen. De verbalisant relateert bovendien dat het slachtoffer bedoelde aan te wijzen de persoon met de lichtkleurige ogen en het warrige haar. Blijkens het proces-verbaal betrof dit de persoon op foto nummer 4 en is dit de verdachte. Dat de fotoconfrontatie niet volgens de regels der kunst zou zijn verlopen, zoals betoogd door de raadsman, is niet onderbouwd. De rechtbank is ook overigens niet hiervan gebleken, waardoor de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Schakelbewijs
Volgens de doctrine en de jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel-, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten, dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte. Dat patroon moet herkenbaar aanwezig zijn in de bewijsmiddelen voor de te bewijzen feiten. In eenvoudigere taal: het bewijsmateriaal in de ene zaak kan als ondersteunend bewijs dienen in een andere, soortgelijke zaak, maar alleen als er ten aanzien van de modus operandi op essentiële punten overeenkomsten tussen beide zaken bestaan.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten geldt dat de verdachte de aangevers steeds op een wijze heeft benaderd die op essentiële en specifieke punten gelijk is. Het gaat steeds om – gelet op hun hoge leeftijd – kwetsbare slachtoffers, die bij hun woning – gelegen in of nabij Haarlem – door de verdachte worden benaderd. Hij benaderde de mensen amicaal en in de gesprekken won hij hun vertrouwen doordat hij namen wist of pretendeerde te weten van mensen uit de buurt. Vervolgens maakte hij de aangevers duidelijk dat hij om geld verlegen zat meestal omdat hij zich had buitengesloten en zijn telefoon, en/of sleutels en/of portemonnee nog binnen lagen. De verdachte vroeg vervolgens of hij even mocht bellen om hulp in te roepen. Achteraf bleek dat hij geen bestaand nummer had gebeld. Omdat de verdachte naar zijn zeggen niemand kon bereiken, vroeg hij om geld voor een kaartje voor het openbaar vervoer om een (reserve)sleutel op te halen. Twee keer vroeg hij om een pinpas met de pincode toen er geen contant geld bleek te zijn. De man beloofde het geld snel terug te betalen. In twee gevallen is de man ook teruggekomen. Hij gaf aan dat hij alleen een briefje van 100 euro of 200 euro had, maar dit liet hij niet zien. Na een geldbedrag van de aangevers te hebben gekregen, liep hij naar buiten om naar zijn zeggen te wisselen bij zijn vriendin, waarna hij niet meer terugkwam.
De feiten 5 en 6 zijn bovendien op dezelfde dag gepleegd, te weten op 16 augustus 2020, en de plaatsen van die misdrijven zijn op loopafstand van elkaar verwijderd. De feiten 7 en 8 zijn daags daarna, te weten op 17 augustus 2020 gepleegd en feit 9 is daags daarna, te weten op 18 augustus 2020 gepleegd.
Daarbij komt dat de door de aangevers gegeven signalementen op grote lijnen overeenkomen, zoals hiervoor beschreven.
Gelet op voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de bewijsmiddelen over en weer redengevend ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de feiten 1 tot en met 11 heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 subsidiair, 9 primair, 10 primair en 11 subsidiair heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 30 oktober 2020 te Haarlem
- één geldbedrag van 1.000 (zegge; één duizend) euro middels opname bij een geldautomaat aan de Kruisweg, en
- één geldbedrag van 121 (zegge; éénhonderd en éénentwintig) euro middels betaling via een betaalautomaat bij Toebackshuis Jean Licot aan de Kruisweg, dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas en bijbehorende code welke toebehoorde aan voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl hij - verdachte - daartoe niet gerechtigd was;
2
hij op 28 oktober 2020 te Heemstede
- één geldbedrag van 300 (zegge; drie honderd) euro middels opname bij een geldautomaat aan de Blekersvaartweg, en
- één geldbedrag van 100 (zegge; één honderd) euro middels opname bij een geldautomaat aan de Blekersvaartweg, die toebehoorden aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas en bijbehorende code welke toebehoorden aan voornoemde [slachtoffer 2] , terwijl hij - verdachte - daartoe niet gerechtigd was;
3
hij op 26 augustus 2020 te Overveen, gemeente Bloemendaal, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één geldbedrag van 20 (zegge; twintig) euro, door
- aan deze [slachtoffer 3] te verzoeken het voormeld bedrag voor te schieten ten behoeve van een treinreis, en
- daarbij [slachtoffer 3] voor te houden dat hij - verdachte - diezelfde dag voor 00.00 uur dan wel de volgende ochtend voor 08.00 uur dit bedrag terug zou betalen, en
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
4
hij op 23 augustus 2020 te Haarlem één geldbedrag van 50 (zegge; vijftig) euro dat toebehoorde aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
hij op 16 augustus 2020 te Haarlem met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één geldbedrag van 30 (zegge; dertig) euro, door
- aan deze [slachtoffer 5] te verzoeken voormeld bedrag voor te schieten omdat hij, verdachte, in problemen zat en het geld nodig had om naar Hoorn te gaan, en
- daarbij [slachtoffer 5] voor te houden dat hij - verdachte - diezelfde dag 's avonds dit geldbedrag terug zou betalen, en
- waarbij hij, verdachte, enige dagen eerder bij [slachtoffer 5] langs was geweest, zeggend dat hij als elektricien werk te verrichten had, aldus vertrouwen bij [slachtoffer 5] op wekkend, en
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
6
hij op 16 augustus 2020 te Haarlem, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één geldbedrag van 40 (zegge; veertig) euro, door
- deze [slachtoffer 6] voor te houden dat hij, verdachte, in dezelfde straat op kamers woonde, en dat hij, verdachte, zijn huissleutel niet had en deze [slachtoffer 6] te vragen of hij van haar telefoon gebruik kon maken, en
- na dit telefoongesprek tegen [slachtoffer 6] te zeggen naar Amsterdam te moeten, en
- [slachtoffer 6] vervolgens te verzoeken voormeld geldbedrag voor te schieten zodat hij, verdachte, met dat geld zijn reis naar Amsterdam zou kunnen bekostigen, en
- daarbij [slachtoffer 6] voor te houden dat hij - verdachte - binnen twee uur terug zou komen en dit geldbedrag terug zou betalen, en
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
7
hij op 17 augustus 2020 te Haarlem met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één geldbedrag van 40 (zegge; veertig) euro, door
- deze [slachtoffer 7] voor te houden dat hij, verdachte, zijn sleutels en portemonnee in huis had laten liggen en zichtzelf had buitengesloten en daarom naar Amsterdam te moeten reizen om een sleutel op te halen bij een vriendin, en
- [slachtoffer 7] vervolgens te verzoeken voormeld bedrag voor te schieten zodat hij, verdachte, met dat geld zijn reis naar Amsterdam zou kunnen bekostigen, en
- daarbij [slachtoffer 7] voor te houden dat hij - verdachte - diezelfde middag dit bedrag terug zou betalen, en
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
8
hij op 17 augustus 2020 te Haarlem met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één geldbedrag van 100 (zegge; éénhonderd) euro, door
- deze [slachtoffer 7] voor te houden dat hij, verdachte, een schuld aan [slachtoffer 7] van 40 (zegge; veertig) euro wilde voldoen, en
- [slachtoffer 7] voor te houden dat hij, verdachte, daartoe slechts beschikte over een biljet van 200 (zegge; tweehonderd) euro, en
- [slachtoffer 7] te vragen of zij, [slachtoffer 7] , wisselgeld had, waarop [slachtoffer 7] zei over een biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro te beschikken, en
- (vervolgens) dit biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro van [slachtoffer 7] aan te nemen, zeggende dat een vriendin die buiten stond te wachten aan [slachtoffer 7] het biljet van 200 (zegge; tweehonderd) euro zou geven, en dat hij, verdachte, het restbedrag van 60 (zegge; zestig) euro later zou ophalen, en
- waarna hij, verdachte, onder mee neming van het biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro is vertrokken, en
- terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was aan [slachtoffer 7] een biljet van 200 (zegge; tweehonderd) euro en/of enig ander geldbedrag af te (laten) geven;
9
hij op 18 augustus 2020 te Haarlem met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één geldbedrag van 50 (zegge; vijftig) euro, door
- deze [slachtoffer 8] voor te houden dat hij, verdachte, bij zijn broer Peter, welke zou wonen in dezelfde straat als [slachtoffer 8] op huisnummer 484, zijn autosleutel had laten liggen, en
- vervolgens [slachtoffer 8] te vragen of hij, verdachte, gebruik kon maken van haar telefoon, en
- vervolgens [slachtoffer 8] om een treinkaartje te vragen welke [slachtoffer 8] niet had in een voor hem, verdachte, geschikte vorm, en
- vervolgens [slachtoffer 8] om geld te vragen, waarna [slachtoffer 8] hem, verdachte, voormeld geldbedrag gaf, en
- daarbij [slachtoffer 8] voor te houden dat hij - verdachte - rond 19.00 uur diezelfde avond dit geldbedrag terug zou betalen, en
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
10
hij op 27 augustus 2020 te Haarlem met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één geldbedrag van 30 (zegge; dertig) euro, door
- deze [slachtoffer 9] voor te houden dat hij, verdachte, zichzelf had buitengesloten terwijl hij als stukadoor aan het werk was bij iemand genaamd [naam] die in de buurt zou wonen, en
- [slachtoffer 9] voor te houden dat hij, verdachte, naar Amsterdam moest,
en
- vervolgens [slachtoffer 9] om geld te vragen, hetgeen [slachtoffer 9] hem gaf in de vorm van voormeld geldbedrag, en
- daarbij [slachtoffer 9] voor te houden dat hij - verdachte - over twee uur dit geldbedrag terug zou betalen, en
- dit terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was het aldus verkregen geldbedrag terug te betalen;
11
hij op 27 augustus 2020 te Haarlem met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één geldbedrag van 50 (zegge; vijftig) euro, door
- deze [slachtoffer 9] voor te houden dat hij, verdachte, een schuld aan [slachtoffer 9] van 30 (zegge; dertig) euro wilde voldoen, en
- [slachtoffer 9] voor te houden dat hij, verdachte, daartoe slechts beschikte over een biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro, en
- [slachtoffer 9] te vragen of hij, [slachtoffer 9] , wisselgeld had, waarop [slachtoffer 9] zei over een biljet van 50 (zegge; vijftig) euro te beschikken, en
- (vervolgens) dit biljet van 50 (zegge; vijftig) euro van [slachtoffer 9] aan te nemen, zeggende dat een vriendin die buiten stond te wachten wisselgeld zou hebben, en
- waarna hij, verdachte, onder mee neming van het biljet van 50 (zegge; vijftig) euro is vertrokken, en
- terwijl verdachte tevoren reeds niet van zinnen was aan [slachtoffer 9] een biljet van 100 (zegge; éénhonderd) euro en/of enig ander geldbedrag af te (laten) geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Ten aanzien van de feiten 3 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 subsidiair, 9 primair, 10 primair en 11 subsidiair:
oplichting;
Ten aanzien van feit 4:
diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel tot storting van een geldbedrag van € 140,- in het schadefondsgeweldsmisdrijven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank – in het geval van een veroordeling – verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de feiten – hoewel vervelend – van andere (minder ernstige) orde zijn dan de zaken van bijvoorbeeld pakketbezorgers en Corona gerelateerde babbeltrucs. Ook is er in deze zaken geen sprake van agressie en is de schade relatief beperkt gebleven. De raadsman heeft de rechtbank verzocht te komen tot een straf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft in een periode van tweeëneenhalve maand elf vermogensfeiten gepleegd, waarvan drie diefstallen (twee gekwalificeerd) en acht oplichtingen. De verdachte heeft zich met betrekking tot alle feiten gericht op (veelal alleenstaande) bejaarden. De verdachte heeft zichzelf op slinkse wijze, gebruikmakend van babbeltrucs, de huizen van de slachtoffers ingepraat. Eenmaal binnen heeft de verdachte de slachtoffers door middel van oplichting ofwel door middel van diefstal, geld afhandig gemaakt. De gemene deler ten aanzien van alle feiten is dat de verdachte zijn slachtoffers deed geloven dat hij (om uiteenlopende redenen) in nood was en dringend geld nodig had. In de meeste gevallen heeft de verdachte daarbij beloofd het geld binnen korte termijn terug te betalen, wat in geen van de gevallen is gebeurd.
De rechtbank vindt het zeer ernstig dat de verdachte zich heeft gericht op ouderen, die over het algemeen eerder geneigd zijn mee te gaan in babbeltrucs. De verdachte heeft op grove wijze misbruik van hun vertrouwen gemaakt en in een aantal gevallen, zo blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaring van één van de slachtoffers, hun veiligheidsgevoel in aanzienlijke mate aangetast. Er is sprake van een aanzienlijke reeks slachtoffers die door de verdachte zijn overrompeld in hun woning. Hen is het gevoel gegeven dat zij geen andere keuze hadden dan de verdachte in hun huizen binnen te laten en aan hem hun geld, dan wel hun pinpas met pincode, af te staan. In één geval is het geld zelfs uit de portemonnee gepakt waar het slachtoffer bij was. Dat het slachtoffer daarbij niet heeft ingegrepen, geeft blijk van de overrompelende en slinkse handelwijze van de verdachte. De geraffineerdheid van de verdachte volgt ook uit de omstandigheid dat de verdachte van een aantal slachtoffers details, zoals hun naam of de namen van hun buren, kende. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat de verdachte zijn slachtoffers zorgvuldig op leeftijd heeft geselecteerd en heeft bestudeerd. Het schaamteloze optreden en de zeer brutale zelfverrijking ten koste van kwetsbare ouderen rekent de rechtbank de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder (veelvuldig) ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 21 april 2021 van [reclasseringswerker] verbonden aan
reclassering Fivoor, waaruit volgt dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat en waarin wordt geadviseerd om, in het geval van een veroordeling, – gelet op de ontkennende houding van de verdachte – een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafsoort – en de hoogte daarvan – heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank acht gelet op het voorgaande en de ernst van de feiten geen andere straf op zijn plaats dan een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank ziet daarbij, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding de verdachte te verplichten een geldbedrag te storten in het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] op het standpunt gesteld dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 20,- volledig toewijsbaar is. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft de officier van justitie gerekwireerd tot toewijzing van de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 40,- en niet-ontvankelijkheidsverklaring van het overige. Ten aanzien van beide benadeelde partijen heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen benadeelde partij
moeten worden afgewezen (zo begrijpt de rechtbank) gelet op de door de raadsman bepleite
vrijspraak. De raadsman heeft zich – voor het geval de rechtbank tot een veroordeling ten
aanzien van de feiten 3 en 6 komt – subsidiair op het standpunt gesteld dat aan de benadeelde
partij [slachtoffer 3] € 20,- kan worden toegekend en aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] € 40,-.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.1
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 20,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: oplichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 80,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 6 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 40,- voortvloeit uit het onder feit 6 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat het meer gevorderde bedrag het rechtstreeks gevolg is van het hiervoor in de rubriek bewezen verklaring onder 6 bewezen verklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: oplichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 8 primair en feit 11 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 subsidiair, 9 primair, 10 primair en 11 subsidiair heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade, te weten een bedrag van
€ 20,-als vergoeding voor de materiële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20,-en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
1 dagindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 6]geleden schade, te weten een bedrag van
€ 40,-als vergoeding voor de materiële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 6]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40,- en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
1 dagindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. M.M.J. de Jager-Koedooder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.I. Robijns, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 mei 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.