ECLI:NL:RBNHO:2021:4272

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
19/5334
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving inzake geluidsoverlast door een bedrijf voor op- en overslag ten behoeve van pakketdiensten en transport

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een handhavingsverzoek van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland. Eiser verzocht om handhaving van geluidsnormen met betrekking tot een bedrijf dat zich bezighoudt met de op- en overslag van pakketdiensten en transport. Het primaire besluit van verweerder, dat deels het verzoek om handhaving toewijsde en deels afwees, werd in stand gelaten in het bestreden besluit. Eiser stelde dat de derde-partij, die als type B inrichting opereert, zich niet houdt aan de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Tijdens de zitting op 17 februari 2021 werd vastgesteld dat de derde-partij zich aan bepaalde voorschriften houdt, maar dat er ook overtredingen zijn geconstateerd. De rechtbank oordeelde dat het maximaal vijf minuten stationair draaien van vrachtwagens om luchtveren op te pompen niet in strijd is met de geluidsvoorschriften, terwijl de last onder dwangsom voor andere overtredingen terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

gemachtigde: B. Benard, jurist in dienst van ARAG Rechtsbijstand,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland, verweerder
gemachtigde: ing. J.C. Vogel, afdelingsmanager Toezicht en Handhaving, Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Pyxis Vastgoed B.V., te Hoorn,
gemachtigde: mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit [1] vervat in twee afzonderlijke brieven, de een gericht aan eiser en de andere aan de derde-partij, van 27 mei 2019 heeft verweerder een verzoek om handhaving van eiser van 12 februari 2019, aangevuld op 15 maart 2019, deels afgewezen en deels toegewezen en aan de derde-partij een last onder dwangsom opgelegd (het primaire besluit).
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder op het bezwaar van eiser het primaire besluit van 27 mei 2019 in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft zich uitgelaten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Olij, juridisch adviseur in dienst van de SED, de ambtelijke organisatie van de gemeenten Stede Broec, Enkhuizen en Drechterland, en J. Roovers en mr. F.J. Bakker, beiden in dienst van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord. De derde-partij is verschenen bij haar [functie] [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde. Mevrouw Olij en mevrouw [naam 2] hebben vanwege beperkingen in verband met Covid-19 maatregelen via een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel (telefoon) deelgenomen aan de zitting.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.1.
De derde-partij drijft een zogenaamde type B inrichting zoals bedoeld in artikel 1.2 Activiteitenbesluit milieubeheer voor de op- en overslag ten behoeve van pakketdiensten, langdurige opslag en een transportbedrijf met eigen vrachtwagens. Dat betekent dat er met vrachtwagens zaken (pakketten) van en naar de bedrijfshallen op het terrein van de inrichting worden gebracht en daar worden in- en uitgeladen. Als type B inrichting behoeft de derde-partij geen omgevingsvergunning voor het in bedrijf hebben van de inrichting, maar dient zij zich te houden aan de regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer over onder meer de maximaal toegelaten geluidsproductie. In het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt daarbij onder meer onderscheiden tussen het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor geluid op de gevel van gevoelige gebouwen (met name woningen) in de omgeving van de inrichting en het maximale geluidsniveau. Voor een type B inrichting kunnen van dat besluit afwijkende voorschriften worden gesteld bij zogenaamde maatwerkvoorschriften.
1.2
De inrichting is gelegen aan de [adres 1] , gemeente Hoorn, en aan de [adres 2] en een ongenummerd perceel in Oosterblokker, gemeente Drechterland. Het terrein van de inrichting grenst ook aan de [straat] in Oosterblokker. Aan de noordoostzijde van de bedrijfslocatie, althans nabij de inrichting, is aan de [straat] een tiental woningen gelegen, waaronder de woning van eiser. Tussen de woning van eiser aan de [straat] en de inrichting zijn aan de [adres 3] andere bedrijven met bedrijfswoningen gelegen. De inrichting is gelegen op het industrieterrein Gildenweg. Voor (een deel van) het industrieterrein (het in de gemeente Hoorn gelegen deel) is rondom een geluidszone in de zin van de Wet geluidhinder vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder. Zowel de inrichting, voor zover gelegen in de gemeente Drechterland, als de woningen liggen in die geluidszone. Voor de woningen is in verband met die geluidszonering een Maximaal toelaatbare geluidbelasting (MTG) van 55 dB(A) (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) vastgesteld, die daarmee hoger is dan de hoofdregel uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
1.3
Bij besluit van 21 juni 2017 heeft verweerder ten behoeve van de inrichting van de derde-partij maatwerkvoorschriften gesteld (het maatwerkvoorschriftenbesluit). Deze luiden, voor zover van belang, als volgt:
  • Voorschrift 6: Binnen de inrichting is het warmdraaien van vrachtwagens niet toegestaan.
  • Voorschrift 7: In de zones (…) G, zoals weergegeven in figuur 2 zones bedrijf, gelden de hierna genoemde restricties:
- Het parkeren van personenwagens op de parkeerplaatsen direct grenzend aan [adres 3] , is uitsluitend in de dagperiode toegestaan. Voorgaande beperking moet met bebording duidelijk zijn aangegeven.
- (…).
Ook zijn bij het maatwerkvoorschriftenbesluit van het Activiteitenbesluit milieubeheer afwijkende eisen gesteld met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, die een hoger geluidsniveau toestaan. Voor het maximaal geluidsniveau zijn bij dat maatwerkvoorschriftenbesluit geen afwijkende eisen vastgesteld.
1.4
Bij de brieven van 12 februari 2019 en 15 maart 2019 heeft eiser verweerder verzocht handhavend op te treden jegens de derde-partij wegens geluidsoverlast. Hij stelt dat de derde-partij de voorschriften 6 en 7 van het maatwerkvoorschriftenbesluit overtreedt. Voorts wijst hij erop dat in het “Akoestisch onderzoek industrielawaai. [adres 1] en [adres 2] en ong. te Oostblokker” van 23 januari 2017 van [naam 3] (het akoestisch onderzoek) dat de derde-partij in 2017 aan verweerder heeft gezonden bij de melding van het in gebruik nemen van de inrichting en dat de basis heeft gevormd voor het vaststellen van het maatwerkvoorschriftenbesluit, opmerkingen zijn gemaakt over de wijze van bedrijfsvoering waar de derde-partij zich volgens eiser niet aan houdt. Hij verwees nog naar andere voorschriften in het maatwerkvoorschriftenbesluit, maar die heeft hij in bezwaar en beroep niet langer aan de orde gesteld.
1.5
Op 19 maart 2019 in de nachtelijke uren hebben toezichthouders van verweerder naar aanleiding van het verzoek van eiser een controle verricht en onder meer aan de gevel van de woning van eiser geluidsmetingen uitgevoerd. Zij constateerden dat de norm uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het maximale geluidsniveau werd overschreden en dat aan voorschrift 6 niet werd voldaan.
1.6
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder aan de derde-partij bij brief van 29 april 2019 meegedeeld dat hij voornemens was aan haar een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de voorschriften 6 en 7 van het maatwerkvoorschriftenbesluit. Op 9 en 10 mei 2019 heeft de derde-partij hierop een zienswijze ingebracht.
1.7
Bij brief van 10 mei 2019 heeft de derde-partij een verzoek om aanpassing van het maatwerkvoorschriftenbesluit bij verweerder ingediend. De derde-partij heeft verweerder verzocht alsnog grenswaarden voor het maximaal geluidniveau voor de zogeheten MTG-woningen vast te stellen en te bepalen op 75 dB(A), 70 dB(A) en 65 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Zij verwijst daarbij naar het akoestisch onderzoek.
1.8
Op 10 mei 2019 heeft een aanvullende controle plaatsgevonden naar voorschrift 7, maar is geen overtreding geconstateerd.
1.9
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving van eiser voor zover dat betrekking heeft op voorschrift 7 van het maatwerkvoorschriftenbesluit afgewezen en voor zover dat betrekking heeft op voorschrift 6 (deels) toegewezen. Het verzoek om handhaving met betrekking tot voorschrift 6 heeft verweerder echter afgewezen voor zover vrachtwagens binnen de inrichting maximaal vijf minuten stationair draaien alvorens deze wegrijden. Voor zover eiser voor zijn handhavingsverzoek een beroep doet op het akoestisch onderzoek, wijst verweerder er op dat dat rapport geen (maatwerk)voorschriften bevat, waar de derde-partij zich aan moet houden, zodat de verwijzing van eiser naar dat rapport verweerder geen grond geeft om een handhavingsonderzoek te starten. Verweerder heeft voorts besloten niet tot handhaving over te gaan voor zover het gaat om overschrijdingen van de op grond van artikel 2.17, tabel 2.17a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer toegestane maximale geluidniveaus van 60 dB(A) in de nachtperiode die wel binnen de in tabel 6.4 van het akoestisch onderzoek opgenomen berekende maximale geluidniveaus blijven, omdat hij in zoverre zicht op legalisatie aanneemt. Verder heeft hij besloten aan de derde-partij wel een last onder dwangsom op te leggen voor het overschrijden van de maximale geluidniveaus zoals die zijn berekend in het akoestisch onderzoek dat aan het maatwerkvoorschriftenbesluit ten grondslag heeft gelegen. Verweerder heeft de derde-partij, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per geconstateerde overtreding, gelast uiterlijk binnen een week te voldoen aan:
- artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit voor wat betreft de maximale geluidniveaus dan wel, indien in tabel 1 (die wat betreft de maximale geluidniveaus overeenkomt met de waarden die zijn opgenomen in tabel 6.4 uit het akoestisch onderzoek) behorende bij de brief afwijkende waarden zijn opgenomen, te voldoen aan die waarden voor het maximale geluidniveau, en
- artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit in combinatie met voorschrift 6 van het maatwerkvoorschriftenbesluit, met dien verstande dat de dwangsom wordt verbeurd als wordt geconstateerd dat er door een vrachtwagen langer dan vijf minuten warm wordt gedraaid alvorens het wegrijden.
Voor de onderscheiden typen overtreding heeft verweerder het maximum van de dwangsommen bepaald op elk totaal € 5.000,00.
2. Voor zover eiser bedoelt aan te voeren dat hij het niet eens is met de regels die zijn gesteld aan de derde-partij over het geluid dat de derde-partij mag produceren – volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer en de maatwerkvoorschriften – moet de rechtbank die klachten in deze procedure onbesproken laten, omdat thans alleen voorligt of de derde-partij zich al dan niet aan (bepaalde) voor haar geldende voorschriften heeft gehouden of niet en met name het maatwerkvoorschriftenbesluit niet ter toetsing voorligt. De rechtbank zal die thans voorliggende geschilpunten bespreken.
Warmdraaien vrachtwagens
3.1
Bij de controles is gebleken dat soms chauffeurs – ook ’s nachts – de motor van hun vrachtwagens laten draaien, terwijl zij stilstaan op het terrein van de derde-partij en niet meteen een manoeuvre – met name het wegrijden van het terrein – inzetten. De vraag is of dat een overtreding is van voorschrift 6 waarmee het “warmdraaien” van vrachtwagens is verboden.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een strikte lezing van voorschrift 6 van het maatwerkvoorschriftenbesluit door geheel verboden te achten een motor van een stilstaande vrachtwagen te laten draaien, elke transportbeweging binnen de inrichting onmogelijk zou maken. Het is volgens verweerder noodzakelijk dat – overigens correct functionerende – vrachtwagens voor vertrek de luchtremmen bij lopende motor voor maximaal vijf minuten kunnen oppompen, anders kunnen de vrachtwagens niet wegrijden. Dit is, aldus verweerder, ook bevestigd door vrachtautofabrikant [naam 4] . Het langer dan vijf minuten stationair (warm)draaien is echter niet noodzakelijk en wordt begrensd door voorschrift 6 en de last onder dwangsom. Een en ander is handhaafbaar, omdat controleurs kunnen nagaan en meten hoe lang het duurt voordat een vrachtwagen wegrijdt.
3.3.
De derde-partij heeft hieraan toegevoegd dat ook zij vrachtautofabrikant [naam 4] heeft geraadpleegd en dat [naam 4] tegenover haar heeft verklaard dat, afhankelijk van hoe lang een vrachtwagen heeft stilgestaan, deze een bepaalde tijd, maar maximaal vijf minuten, nodig heeft om door middel van stationair draaien de systemen van een vrachtwagen aan het functioneren te krijgen. De derde-partij heeft aangegeven dat zij ook nog contact heeft gehad met [naam 5] , een organisatie die veel vrachtwagens keurt. Die organisatie heeft volgens haar hetzelfde verklaard.
3.4
Eiser betoogt dat (ook) het maximaal vijf minuten stationair draaien van vrachtwagens binnen de inrichting een overtreding oplevert van voorschrift 6 van het maatwerkvoorschriftenbesluit. Volgens hem is niet gebleken dat het maximaal vijf minuten stationair warmdraaien nodig is voor het oppompen van de luchtremmen van vrachtwagens en voor de bedrijfsvoering. Het geluid dat door het stationair warmdraaien wordt veroorzaakt, leidt tot onaanvaardbare overlast. Verweerder heeft slechts gesteld dat uit verificatie bij [naam 4] is gebleken dat het maximaal vijf minuten stationair draaien nodig is voor het wegrijden van de vrachtwagens, maar hiervan is geen (schriftelijk) bewijs overgelegd, aldus steeds eiser.
3.5
De rechtbank overweegt over dit geschilpunt als volgt.
3.6
In het maatwerkvoorschriftenbesluit is geen definitie opgenomen van het in voorschrift 6 genoemde begrip “warmdraaien”. Het is een feit van algemene bekendheid, dat “warmdraaien” van een motor een ouderwetse term is, die ziet op ouderwetse (vracht)wagens waarvoor het met name in koudere jaargetijden nodig was om de motor stationair te laten draaien om voldoende vermogen te kunnen leveren om het voertuig in beweging te brengen. Van Dale, het woordenboek der Nederlands taal, omschrijft het begrip “warmdraaien” dan ook als “al draaiend op temperatuur komen”. Partijen zijn het er evenwel over eens dat de huidige vrachtwagens, anders dan oudere vrachtwagens, niet meer in deze zin hoeven warm te draaien om voldoende vermogen te kunnen leveren. Zo bezien, zou het voorschrift bij een enge, taalkundige, uitleg van het begrip in wezen niet of nauwelijks enige betekenis hebben, omdat het voor moderne vrachtwagens niet nodig is “warm te draaien”.
Het voorschrift is, zo volgt uit de wederzijdse stellingen, echter bedoeld om vrachtwagens niet onnodig lawaai te laten maken, als zij niet in gebruik zijn, dat wil zeggen als de vrachtwagen niet gebruikt wordt om daarmee een (noodzakelijke) bewegingsmanoeuvre uit te voeren. Dan moet de motor dus uitgeschakeld zijn en geen lawaai maken. De rechtbank is met verweerder daarom van oordeel dat een redelijke uitleg van het begrip “warmdraaien” als opgenomen in voorschrift 6 in dit geval met zich brengt dat daaronder niet wordt verstaan het maximaal vijf minuten stationair draaien van een vrachtwagen om het mogelijk te maken met de wagen een noodzakelijke manoeuvre te maken. Voldoende aannemelijk is dat het daarvoor nodig is de luchtveren met draaiende motor op te pompen. Niet gebleken is dat al rijdende de luchtveren van een vrachtwagen kunnen worden opgepompt. Dat vrachtwagens met dergelijke systemen zijn uitgerust, is een feit van algemene bekendheid. De derde-partij heeft er terecht op gewezen dat eiser dat in bezwaar in zijn uitlating na de hoorzitting (gedingstuk B16) ook heeft erkend. Eiser heeft daarin immers verklaard: “De issue is dus helemaal niet of warmdraaien nodig is voor een vrachtwagen om weg te rijden. Dat weten wij al lang.” De rechtbank volgt daarom verweerder en de derde-partij in hun stelling over de noodzaak van dat kort stationair draaien om de luchtvering te kunnen oppompen. Dat zij daarbij alleen verwijzen naar telefonisch verkregen inlichtingen en niet een verklaring van een ter zake deskundige derde hebben overgelegd, maakt dat oordeel onder deze omstandigheden niet anders.
Ter zitting is nog gebleken dat vrachtwagens in sommige gevallen, afhankelijk van de tijd die zij hebben stil gestaan, minder dan vijf minuten stationair hoeven te draaien alvorens zij kunnen wegrijden. Dit betekent dat een marge van maximaal vijf minuten stationair warmdraaien in die gevallen op zichzelf beschouwd te ruim is. Verweerder heeft echter in redelijkheid kunnen besluiten een tijdsmarge van maximaal vijf minuten stationair warmdraaien te hanteren bij de uitleg van voorschrift 6. Uit een oogpunt van handhaafbaarheid en rechtszekerheid ligt het differentiëren naar tijdsmarges per individuele vrachtwagen immers niet in de rede. Te minder nu de tijd die een individuele vrachtwagen maximaal nodig heeft om de luchtveren op te pompen per keer kan verschillen. Dat neemt overigens niet weg, dat het de derde-partij zou sieren, als zij chauffeurs zou instrueren het stationair draaien zoveel mogelijk te beperken. Voorts acht de rechtbank in dit verband van belang dat het, anders dan eiser veronderstelt, niet zo is dat de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door het maximaal vijf minuten stationair draaien binnen de inrichting van vrachtwagens niet meetelt bij de beoordeling of binnen de voor de inrichting geldende langtijdgemiddelde of maximale geluidsnormen wordt gebleven, terwijl niet in geschil is dat met het stationair draaien op zichzelf de maximale geluidsnorm in de regel niet wordt overtreden. Ook vanuit dat oogpunt is differentiatie naar tijdsmarges per individuele vrachtwagen niet aangewezen.
3.7
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een overtreding van voorschrift 6 – uitsluitend – indien een vrachtwagen binnen de inrichting maximaal vijf minuten stationair draait om de luchtveren ervan op te pompen alvorens weg te rijden. Verweerder heeft de last onder dwangsom op dit punt dan ook terecht beperkt tot gevallen waarin vrachtwagens binnen de inrichting langer dan vijf minuten stationair draaien alvorens weg te rijden. Ten overvloede merkt rechtbank hier nog bij op dat verweerder blijkens het door hem overgelegde ontwerp voor een gewijzigd maatwerkvoorschriftenbesluit voornemens is voorschrift 6 aan te passen en daarmee ook met zoveel woorden expliciet het stationair draaien voor het oppompen van de luchtvering buiten het verbod in het voorschrift te laten, zodat er in wezen ook zicht is op legalisatie.
Parkeren
4.1
Eiser betoogt verder dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat voorschrift 7 van het maatwerkvoorschriftenbesluit niet is overtreden. Door toezichthouders van verweerder is in dit verband niet op alle relevante plaatsen bij [adres 3] gecontroleerd. Bovendien levert het uitvoeren van slechts twee controles te weinig informatie op om te kunnen concluderen dat geen sprake is van een overtreding, aldus steeds eiser.
4.2
Op grond van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4.3
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin degene die de beroepsgrond aanvoert door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad: de bestuursrechter vernietigt een besluit niet wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die de rechtsregel inroept.
4.4
Voorschrift 7 van het maatwerkvoorschriftenbesluit strekt kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eiser. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat in bijlage 1, figuur 9, van het akoestisch onderzoek puntbronnen zijn weergegeven rondom [adres 3] , op welke punten maximale geluidniveaus veroorzaakt door met name het dichtslaan van autoportieren bij het parkeren zijn berekend. De puntbronnen aangeduid als P5 tot en met P9 zijn gesitueerd op parkeerplaatsen die direct grenzen aan [adres 3] , vanuit het huis van eiser gezien achter [adres 3] . De puntbronnen aangeduid als P1 tot en met P4 zijn gesitueerd op parkeerplaatsen die iets verderop in zuidwestelijke richting en dus dichter tegen de inrichting, zijn gelegen. Uit de berekeningen die zijn weergegeven in bijlage 7, zoals ter zitting besproken en toegelicht, van het akoestisch onderzoek blijkt dat ter hoogte van het toetspunt Veilingweg 4 als gevolg van het dichtslaan van autoportieren op de parkeerplaatsen die direct grenzen aan de panden en (bedrijfs)woning(en) [adres 3] en die zijn aangeduid als P5 tot en met P9 in de avond- en nachtperiode sprake is van een overschrijding van de toegestane maximale geluidniveaus. Ter hoogte van de andere toetspunten is als gevolg van het dichtslaan van autoportieren op de parkeerplaatsen aangeduid als P1 tot en met P4 blijkens de rekenresultaten geen sprake van een overschrijding van de toegestane maximale geluidniveaus bij woningen in de omgeving in de avond- en nachtperiode. In het akoestisch onderzoek is vermeld dat het om te kunnen voldoen aan de grenswaarde van 75 dB(A) etmaalwaarde voor [adres 3] van belang is dat door middel van gedragsregels wordt vastgesteld dat de parkeerplaatsen direct grenzend aan de percelen van de woningen [adres 3] , en daarmee vanuit de woning van eiser gezien achter die woningen, niet in de avond- en nachtperiode worden gebruikt voor parkeren. Vanaf parkeerplaatsen die niet direct grenzen aan [adres 3] wordt, zo volgt uit het akoestisch rapport, - ook bij de woning van eiser - voldaan aan de norm voor maximale geluidniveaus en was het stellen van maatwerkvoorschriften niet nodig, zo heeft verweerder ter zitting verder gesteld.
De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder niet te volgen in diens hiervoor weergegeven standpunt, dat door eiser ook niet (concreet onderbouwd) is weerlegd. De rechtbank concludeert dan ook dat voorschrift 7 uitsluitend is gesteld en strekt ter bescherming van de belangen van de bewoners van de woningen aan de [adres 3] .
Op grond van artikel 8:69a van de Awb kan de beroepsgrond van eiser met betrekking tot voorschrift 7 daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat de rechtbank deze beroepsgrond niet inhoudelijk zal bespreken.
Maximale geluidniveaus
5.1
Verweerder erkent dat uit de controle op 19 maart 2019 is gebleken dat (meermalen) sprake is geweest van overschrijding van de op grond van artikel 2.17, tabel 2.17a, toegestane maximale geluidniveaus van 60 dB(A) in de nachtperiode op de gevel van de woning van eiser. Voor een (in wezen beperkt) deel van de geconstateerde overtreding is volgens verweerder echter sprake van concreet zicht op legalisatie. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat de derde-partij op 10 mei 2019 een verzoek met betrekking tot de maatwerkvoorschriften heeft ingediend, dat in beginsel voor inwilliging in aanmerking komt, met betrekking tot de maximale geluidniveaus op de zogeheten MTG-woningen die rondom de inrichting en binnen de geluidzone zijn gelegen. Volgens verweerder is het mogelijk de maximale geluidniveaus zoals die, onder meer bij de woning van eiser, zijn berekend en in tabel 6.4 van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen, op te nemen in maatwerkvoorschriften.
Voor een ander deel van de geconstateerde overtreding bestaat volgens verweerder geen zicht op legalisatie. Het gaat dan om maximale geluidsniveaus die de waarden uit tabel 6.4 van het akoestisch onderzoek overschrijden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze geluidsniveaus niet noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering, zodat akkoord gaan met die waarden zou betekenen dat onnodige geluidsruimte aan de derde-partij wordt uitgegeven. Voor het overschrijden van de waarden voor de maximale geluidniveaus die zijn opgenomen in tabel 6.4 van het akoestisch onderzoek, welke overschrijding bij de controle op 19 maart 2019 is geconstateerd, heeft verweerder de derde-partij dan ook een last onder dwangsom opgelegd.
5.2
Eiser betoogt dat verweerder de toegestane maximale geluidniveaus ten onrechte heeft opgerekt. Dit klemt te meer nu het bedrijf van de derde-partij midden in een woonwijk is gelegen. Er heeft in dat kader geen goede belangenafweging plaatsgevonden. Verweerder heeft omgevingskenmerken en omgevingsfactoren genegeerd en hierbij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3248 verkeerd geïnterpreteerd. Er worden hogere maximale geluidniveaus toegestaan dan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is toegestaan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt niet dat dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Eiser en andere omwonenden ervaren veel geluidsoverlast. Hun nachtrust wordt verstoord en zij kunnen niet meer normaal in hun tuinen zitten en geen normaal leven meer leiden. Uit het voorzorgsbeginsel vloeit voort dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat milieuschade ontstaat als gevolg van geluidsoverlast. Er is volgens eiser voorts sprake van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.3
De rechtbank stelt – mede op basis van het verhandelde ter zitting – vast dat verweerder naar aanleiding van het verzoek om handhaving van eiser heeft onderzocht of sprake was van een overtreding van de voorschriften 6 en 7 van het maatwerkvoorschriftenbesluit, waarom eiser had gevraagd, alsmede of wordt voldaan aan de op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldende normen voor maximale geluidsniveaus, waar eiser overigens niet expliciet om had gevraagd. Verweerder heeft niet onderzocht of wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aan de normen wordt voldaan, omdat, zo heeft hij ter zitting toegelicht, dat niveau lastig te meten is omdat tussen de inrichting en de woning van eiser een drukke doorgaande weg is gelegen waar veel verkeer overheen rijdt, waardoor veelal sprake is van stoorgeluid.
Noch in zijn bezwaarschrift noch in zijn beroepschrift heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder naar aanleiding van zijn verzoek om handhaving ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de vraag of aan de normen van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt voldaan en zijn verzoek aldus te beperkt heeft opgevat.
De rechtbank zal dan ook uitsluitend beoordelen of verweerder met betrekking tot de maximale geluidsniveaus de last onder dwangsom heeft kunnen beperken zoals hij heeft gedaan.
5.4
Op grond van artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover van belang, geldt dat voor het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a luidt, voor zover van belang:
07:00–19:00 uur
19:00–23:00 uur
23:00–07:00 uur
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover van belang, kan het bevoegd gezag, in afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
5.5
Overschrijding van de geluidsgrenswaarden van het maximale geluidsniveau kan gelet op de hiervoor genoemde bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer uitsluitend door een daartoe strekkend maatwerkvoorschrift worden gelegaliseerd. De derde-partij heeft op 10 mei 2019 het verzoek gedaan tot het aanvullen van de maatwerkvoorschriften met voorschriften over de maximale geluidsniveaus.
Ten tijde van het bestreden besluit was verweerder voornemens om in reactie op dat verzoek maatwerkvoorschriften te stellen met betrekking tot de maximale geluidsniveaus in de nachtperiode voor zover deze binnen de in tabel 6.4 van het akoestisch onderzoek opgenomen berekende maximale geluidsniveaus blijven. Derhalve bestond ten tijde van het bestreden besluit in zoverre concreet zicht op legalisatie. De omstandigheid dat (verweerder) na het nemen van het bestreden besluit is gebleken dat de inrichting van derde-partij niet op een gezoneerd industrieterrein is gelegen maar binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein doet aan het voorgaande niet af. Dat laat immers onverlet dat ten tijde van het nemen van het besluit over de last een aanvraag tot aanpassing van het maatwerkvoorschriftenbesluit voorlag, die in beginsel voor inwilliging in aanmerking kwam. Er is daarbij geen grond voor het oordeel dat die aanpassing op voorhand onrechtmatig moet worden geacht. Daarbij weegt mee dat de woningen, waaronder die van eiser, waarvoor de bij maatwerkvoorschriften nieuw te stellen maximale geluidsniveaus zullen gelden, nog steeds binnen diezelfde geluidszone zijn gelegen en nog steeds zijn aan te merken als MTG-woningen, waarvoor een hogere (maximale) geluidsbelasting dan nu bij het maatwerkvoorschriftenbesluit is voorgenomen, in beginsel moet worden geaccepteerd.
Een besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften is als zodanig in deze procedure niet aan de orde, zodat de rechterlijke toetsing ter zake zeer terughoudend is. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het door verweerder in het bestreden besluit ingenomen standpunt over het kunnen stellen van maatwerkvoorschriften met betrekking tot de maximale geluidsniveaus die in lijn zijn met die in tabel 6.4 van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen, rechtens onhoudbaar is en geen medewerking zou kunnen worden verleend aan het honoreren van het verzoek van de derde-partij in zoverre. De omstandigheid dat eiser mogelijk rechtsmiddelen tegen het nog te nemen maatwerkvoorschriftenbesluit aanwendt, is onvoldoende om op voorhand aan te nemen dat dat besluit niet in stand zou kunnen blijven. Datzelfde geldt voor hetgeen eiser met betrekking tot het verrichten van een belangenafweging, het voorzorgsbeginsel en artikel 8 EVRM naar voren heeft gebracht en zijn – door de derde-partij betwiste – stelling dat de inrichting in een woonwijk zou zijn gelegen. Nog daargelaten dat het beroep van eiser op 8 EVRM in wezen kennelijk ziet op de vraag welke voorschriften er aan de bedrijfsvoering door de derde-partij zouden moeten worden gesteld, zodat die klachten in wezen gericht zijn tegen de normen in het Activiteitenbesluit milieubeheer, de (geluidszonering op grond van de) Wet geluidhinder en het maatwerkvoorschriftenbesluit, die thans niet ter toetsing voorliggen, heeft eiser, op wie ter zake in het licht van 8 EVRM de stelplicht en bewijslast rust, niet toegelicht, laat staan onderbouwd, dat en op welke wijze verweerder met het thans voorliggende handhavingsbesluit inbreuk zou maken op dat grondrecht. De enkele stelling dat (te) veel lawaai – hetgeen inderdaad op zichzelf voor eiser belastend kan zijn – een inbreuk op dat grondrecht zou kunnen betekenen, is daarvoor niet voldoende. De verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 7 december 2016 kan eiser in dit verband ook niet baten, omdat die uitspraak voor het thans voorliggende geschil geen bindende beslissing bevat. Die uitspraak betreft immers een casus in een andere gemeente en gaat ook niet over handhaving van geluidsnormen als thans aan de orde. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het besluit over de wel opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot overschrijding van het maximaal geluidsniveau rechtens niet houdbaar is.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling in beroep, noch in bezwaar, bestaat enige aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zoals ter zitting reeds vastgesteld, is sprake van één besluit, vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3804.