ECLI:NL:RBNHO:2021:423

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
15/870586-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, geboren in 1977, die betrokken was bij illegale handel in medicijnen en verdovende middelen. De officier van justitie had op 21 december 2020 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 48.019,15 werd gevorderd. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van een ontnemingsrapportage die de criminele herkomst van de inkomsten van de veroordeelde aantoont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2012 tot en met 12 februari 2015 een negatief kassaldo had van € 48.019,15, wat duidt op wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft betoogd dat de vordering onvoldoende onderbouwd was en dat er kosten in mindering moesten worden gebracht, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft uiteindelijk de ontnemingsvordering toegewezen en het bedrag vastgesteld op € 48.018,65, met de verplichting tot betaling aan de Staat. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak is overschreden, maar dit heeft geen invloed gehad op de hoogte van het te betalen bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870586-15 (ontneming)
Uitspraakdatum : 6 januari 2021
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 21 december 2020 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e leden 2 en 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
(hierna ook te noemen: [veroordeelde] ).

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 19 februari 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 5 Sr zal vaststellen op € 48.019,15 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor [veroordeelde] is gedagvaard om op 21 december 2020 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2020.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. R. van der Wal, advocaat te Hengelo, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek op 5 januari 2021 gesloten en is de uitspraak bepaald op 6 januari 2021.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 38.319,15. In de strafzaak is de verbeurdverklaring van het in beslaggenomen geld gevorderd, zodat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de initiële ontnemingsvordering en dan resteert een vordering van € 38.319,15. Er is geen reden tot matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn, nu hiermee al rekening is gehouden bij het formuleren van de strafeis in de strafzaak.

4. Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de ontnemingsvordering onvoldoende is onderbouwd en feitelijke onjuistheden bevat, waardoor het wederrechtelijk voordeel niet in redelijkheid kan worden vastgesteld. De inkoop- en verzendkosten moeten nog in mindering worden gebracht om het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen. Veroordeelde schat in dat de inkoop- en verzendkosten per transactie minimaal 85% van het ontvangen bedrag vertegenwoordigen, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel maximaal 15% zou bedragen. Voorts merkt de raadsman op dat het bedrag van € 15.000,00 door verdachte is opgespaard en met zijn Besloten Vennootschap (B.V.) is uitgeleend voor de aanschaf van een sportschool. Dit bedrag moet in mindering worden gebracht op het vast te stellen voordeel. Het in beslag genomen geldbedrag van € 9.750,00 behoorde niet toe aan [veroordeelde] , maar aan zijn vennootschap. Dit waren opbrengsten van beveiligingswerkzaamheden, ook dit bedrag dient in mindering te worden gebracht. Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen € 25.000,00 bij hem thuis contant lag, zoals hij in zijn eerste verhoor heeft verklaard, maar € 2.500,00. Ook dit moet in de berekening worden meegenomen.
Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten en vast te stellen op 15% van de ontvangsten waarvan wordt aangenomen dat deze afkomstig zijn uit de handel in medicijnen. Het gaat dan om een bedrag van afgerond € 7.260,00.

5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1
Grondslag van de vordering
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat het een vordering betreft als bedoeld in artikel 36e, derde lid, Sr. Dat betekent dat, uitgaand van een veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, is beoogd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De wettelijke maatstaf daarvoor is dat aannemelijk is dat dit misdrijf of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen.
De vordering is gebaseerd op een onderzoek waarbij als onderzoeksperiode is gehanteerd de periode van 1 januari 2012 tot en met 12 februari 2015.
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 6 januari 2021 is [veroordeelde] onder meer veroordeeld voor – kort gezegd – illegale handel in medicijnen en verdovende middelen.
De pleegperiode van de bewezenverklaarde feiten strekt zich telkens uit over de periode van 28 november 2013 tot en met 12 februari 2015. De bewezenverklaring heeft, voor zover het de feiten 1, 2,en 3 betreft, betrekking op delicten die worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Er is gelet op het voorgaande, sprake van een vordering die, meer in het bijzonder, is gebaseerd op een berekening als bedoeld in artikel 36e, derde lid, onder a) Sr.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 27 juni 2016 hebben verbalisanten [verbalisant] , vakspecialist D, buitengewoon opsporingsambtenaar en [verbalisant] , Opperwachtmeester, beiden werkzaam bij het bureau financieel economische criminaliteit van de brigade recherche, Koninklijke Marechaussee, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde.
Bij het berekenen door de officier van justitie van het wederrechtelijk verkregen voordeel is de methode van de kasopstelling gebruikt. Dit betreft een abstracte berekeningsmethode, waarbij uit de vergelijking van de contante uitgaven met de legale contante ontvangsten wordt afgeleid tot welk bedrag de veroordeelde onverklaarbare inkomsten heeft gekregen en waarbij geen directe relatie wordt gelegd tussen concreet aanwijsbare strafbare feiten en deze onverklaarbare inkomsten, maar wel een criminele herkomst wordt aangenomen.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat naar aanleiding van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van de onder 1, 2 en 3 in de strafzaak bewezenverklaarde feiten alsmede van andere strafbare feiten. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank grondt dit oordeel op de feiten en omstandigheden die in de ontnemingsrapportage zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
In de ontnemingsrapportage is het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] als volgt berekend.
Uitgebreide kasopstelling
De door de rapporteurs opgemaakte uitgebreide kasopstelling is opgenomen op pagina 9 van de ontnemingsrapportage. De uitkomst van deze kasopstelling is dat in de onderzoeksperiode van 1 januari 2012 tot en met 12 februari 2015 sprake is van een negatief kassaldo van € 48.019,15 volgens onderstaande kasberekening.
BEGINSALDO
CONTANT
EN GIRAAL GELD
§ 5.2.1
Contanten per 01.01.2012
Banksaldo rekening ABN AMRO [bankrekeningnummer 1]
Banksaldo rekening ABN AMRO [bankrekeningnummer 2]
Banksaldo rekening ABN AMRO [bankrekeningnummer 3]
Banksaldo rekening ING [bankrekeningnummer 4]
Creditcard nummer [nummer]
€ -
€ - 97,20
€ 18,79
€ 25,25
€ - 34,86
-
Subtotaal
- 88,02
LEGALE ONTVANGSTEN +/+
§ 5.2.2
Ontvangsten per bank ABN AMRO [bankrekeningnummer 1] :
Salaris netto [naam]
€76.992,55
Terugbetaling leningen door derden
€ 9.525,00
Lening [naam]
€ 2.124,62
[naam] verzekeringen Diefstal Harley
€12.700,00
Uitkering comp polis levensverzekering
€ 4.080,47
[naam]
€ 8.650,00
Verkoop motor marktplaats
€ 2.000,00
Rente
€ 2,77
Teruggave chipknip
€ 1,41
Salaris netto [naam]
€ 4.500,00
Rente
€ 77,73
Subtotaal € 120.654,55
EINDSALDO CONTANT
EN GIRAAL GELD - / -
§ 5.2.1
Contanten per 12.02.2015 in beslag genomen
€ 9.750,00 €
Contanten achter TV ‘Hondenbrokken’
€25.000,00
Banksaldo rekening ABN AMRO
[bankrekeningnummer 1]
€ 3.217,73
Banksaldo rekening ABN AMRO [bankrekeningnummer 2]
€ 1,41
Banksaldo rekening ABN AMRO [bankrekeningnummer 3]
€ 491,59
Banksaldo rekening ING [bankrekeningnummer 4]
Creditcard nummer [nummer]
€ - 55,91
€ 995,85
Subtotaal € 37.408,97
BESCHIKBAAR VOOR HET
DOEN VAN UITGAVEN
€83.157,56
FEITELIJKE UITGAVEN (CONTANT EN BANK)
Uitgaven per bank ABN AMRO [bankrekeningnummer 1]
Abonnementen
Alimentatie vanaf juni 2012
Bankkosten
Belastingen
Brandstof
CJIB
Communicatie
Deurwaarder
Gas, water en licht
Gemeenteheffingen
Sport/Hobby
Huishoudelijke uitgaven
Hypotheek
Inventaris
Kleding
Overig
Betalingen Paypal
Vakantie
Verzekeringen
Gelden inzake beslag
Afdracht gelden inzake beslag
Bankkosten
Debetrente
Vakantiekosten
Kleding/ Schoenen
Hobby/Sport
Sportvoeding/ medisch equipment
Voeding en kleding en Schoenen (Nibud norm)
Alimentatie contant 33 mnd -11 per bank = 22
Inkoop in beslag genomen geneesmiddelen
Bestolen voor 15.000 euro op 04.12.2014
€ 130,50
€ 4.080,00
€ 165,54
€ 1.556,52
€ 1.913,63
€ 4.424,00
€ 5.919,01
€ 1.326,43
€ 5.539,05
€ 1.915,46
€4.139,29
€ 221,47
€ 33.994,16
€550,90
€ 12,60-
€6.117,94
€ 594,71
€ 731,47
€ 14.971,08
€0,79
€1 325,65
€18,00
€3,05
€5.641,07
€560,90
€484,44
€334,02
€10.450,23
€8.280,00
€800,00
€15.000,00
§ 5.2.3
§5.2.3.1
§5.2.3.2
§5.2.3.3
§5.2.3.4
Subtotaal € 131.176,71
Verschil (indien negatief WVV)
€ 48.019,15 -
Samengevat:
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 83.157,56
Af: feitelijke uitgaven (contant en bank) € 131.176,71
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 48.019,15.
Beoordeling verweren
Aanpassing berekening in verband met het in beslag genomen bedrag van € 9.750,00
In de strafzaak is een bedrag van € 9.750 bij veroordeelde in beslag genomen. Hiervan bleek € 50,00 vals geld. De betreffende coupure is vernietigd. Veroordeelde heeft verklaard dat dit geld afkomstig was van betalingen voor beveiligingswerkzaamheden voor het bedrijf [bedrijf] en dus toebehoort aan zijn vennootschap en niet aan hem. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de exploitant van [bedrijf] , de getuige [getuige] , onvoldoende aanknopingspunten biedt om van de juistheid van de verklaring van de veroordeelde uit te gaan. [getuige] heeft tijdens het verhoor bij de politie op 9 april 2015 onder meer verklaard dat hij de veroordeelde wekelijks contant betaalde, dat de betalingen steeds rond de € 1.800 bedroegen en dat hij de week ervoor ongeveer € 2.000 aan veroordeelde had betaald . Hiervan bestaan verder geen bewijsstukken. Er is dus geen grond aanwezig om de kasopstelling anders te waarderen dan op de wijze als door de verbalisanten opgesteld. Wel zal wegens de valsheid van genoemd biljet op het vast te stellen bedrag € 50,- in mindering worden gebracht. Dit kan immers niet als voordeel worden aangemerkt.
Aankoop- en verzendkosten
Het verweer dat de inkoop- en verzendkosten van de transacties ten onrechte niet in mindering zijn gebracht, wordt verworpen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is immers niet berekend aan de hand van vastgestelde transacties, maar aan de hand van een kasopstelling. Bij een transactieberekening worden de inkoopkosten en verzendkosten per transactie in mindering gebracht op de opbrengsten van die transacties. Nu echter de berekening in de ontnemingsrapportage is gebaseerd op het totaal van de aantoonbare inkomsten en uitgaven over een bepaalde periode, gaat het verweer reeds daarom niet op.
Gelet hierop, en nu overigens niet is gebleken van de gestelde kosten, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat [veroordeelde] in de onderzochte periode andere contante uitgaven van enige omvang heeft gehad, die niet in de administratie en daarmee niet in de kasopstelling zijn meegenomen.
Lening
Ten aanzien van de lening van € 15.000,00 merkt de rechtbank op dat dit bedrag als feitelijke contante uitgave is opgenomen in de kasopstelling. Met dit bedrag is dus reeds rekening gehouden in de berekening.
Bedrag in woning
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat in het proces-verbaal van verhoor onjuist is gerelateerd dat hij heeft verklaard dat er € 25.000,00 bij hem thuis lag (de door hem in een telefoongesprek met zijn vriendin genoemde ‘hondenbrokken’). Dit zou moeten zijn € 2.500,00. Veroordeelde heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat het bedrag onjuist is gerelateerd, noch dat hij een ander bedrag zou hebben genoemd, zodat het verweer wordt verworpen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de inhoud en doel van bedoeld telefoongesprek aanmerkelijk waarschijnlijker zijn in het geval het zou gaan om een bedrag van € 25.000,- dan bij het in tweede instantie door de veroordeelde genoemde bedrag.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Aldus kan worden vastgesteld dat [veroordeelde] in de periode van 1 januari 2012 tot en met 12 februari 2015 een bedrag van € 48.018,65.meer heeft uitgegeven dan uit de gebleken inkomsten valt te verklaren. Veroordeelde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij naast zijn maandelijkse salaris van zijn vennootschap geen andere inkomsten heeft gehad die niet uit de administratie zouden blijken en dat hij voor de door hem gegeven personal trainingen geen vergoeding vroeg. In het licht hiervan kan het onverklaarbaar negatief kasverschil naar het oordeel van de rechtbank – nu verdachte hiervoor geen andere aannemelijke verklaring heeft gegeven – slechts veroorzaakt zijn door een criminele bron of bronnen van inkomsten.
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 januari 2012 tot en met 12 februari 2015 wordt aldus berekend op € 48.018,65.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in dit geval is overschreden.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een ontnemingszaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zodanige bijzondere omstandigheden niet voor. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in de onderhavige ontnemingszaak aangevangen op 2 juli 2015, toen aan verdachte het op enkele vermogensbestanddelen gelegde conservatoir beslag is betekend. Nu de rechtbank op 6 januari 2021 vonnis wijst, is de redelijke termijn met ongeveer drieënhalf jaar overschreden.
De rechtbank is, zoals betoogd door de officier van justitie, van oordeel dat er geen reden is tot matiging van het bedrag van het geschatte voordeel, nu er met de overschrijding van de redelijke termijn al in toereikende mate rekening is gehouden in het gewezen vonnis in de strafzaak. De rechtbank volstaat daarom met de vaststelling dat de redelijke termijn voor behandeling van de ontnemingszaak is overschreden.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 48.018,65.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 48.018,65 (zegge: achtenveertig duizend achttien euro en vijfenzestig cent).
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van
€ 48.018,65 (zegge: achtenveertig duizend achttien euro en vijfenzestig cent)ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 275 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mrs. R.M. Steinhaus en H.D. Overbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 januari 2021.