ECLI:NL:RBNHO:2021:422

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
8646147 CV EXPL 20-2653
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de terugbetaling van een aanbetaling na annulering van een huwelijksfeest vanwege coronavirus

In deze zaak hebben eisers, een consumentenechtpaar, een overeenkomst gesloten met Taets Catering Services B.V. voor de organisatie van hun huwelijksfeest op 4 juli 2020. Vanwege de coronamaatregelen hebben zij op 25 maart 2020 de overeenkomst geannuleerd en verzocht om terugbetaling van de aanbetaling van € 3.028,64. Taets weigerde dit en beroept zich op een annuleringsbeding in de algemene voorwaarden, dat stelt dat bij annulering 75% van de overeengekomen prijs verschuldigd blijft. De kantonrechter heeft in deze tussenvonnis geoordeeld dat het annuleringsbeding in strijd is met de wettelijke regels voor een overeenkomst van opdracht, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De rechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet alleen de huur van een locatie betreft, maar ook verschillende diensten die door Taets moeten worden geleverd. Hierdoor is het annuleringsbeding oneerlijk en onredelijk bezwarend. De kantonrechter heeft Taets de gelegenheid gegeven om te reageren op het voornemen om het annuleringsbeding te vernietigen en om eventuele aanspraken op een redelijk deel van het loon te onderbouwen. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8646147 \ CV EXPL 20-2653
Uitspraakdatum: 14 januari 2021
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]en
[eiseres]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: [naam]
tegen
de besloten vennootschap
Taets Catering Services B.V.
gevestigd te Zaandam
gedaagde
verder te noemen: Taets
gemachtigde: mr. C.A.M.H. Vink

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 3 juli 2020 een vordering tegen Taets ingesteld. Taets heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 17 december 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn op 4 september 2019 een overeenkomst aangegaan met Taets, waarbij zij voor hun huwelijksfeest op 4 juli 2020 een locatie van Taets hebben gehuurd en diverse diensten hebben afgesproken, waaronder een
“Eventdag”, schoonmaak, levering van meubilair, parkeerbegeleiding en garderobediensten. In de overeenkomst zijn de kosten begroot op (voorlopig) € 4.012,05 (exclusief btw).
2.2.
[eisers] hebben op 1 oktober 2019 een eerste aanbetaling voldaan aan Taets van € 3.028,64.
2.3.
Met een e-mail van 25 maart 2020 hebben [eisers] aan Taets meegedeeld dat zij met het oog op de ontwikkelingen rondom het coronavirus hun bruiloft moeten annuleren. Daarbij hebben zij ook verzocht om het al aanbetaalde bedrag terug te betalen.
2.4.
In een e-mail van 26 maart 2020 is door Taets aan [eisers] meegedeeld dat geen sprake is van overmacht en dat op grond van de algemene voorwaarden 75% van de overeengekomen prijs verschuldigd blijft, weten een bedrag van € 3.009,00.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter Taets veroordeelt tot betaling van € 3.028,64. Zij leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de overeenkomst tussen partijen is geannuleerd, zodat het door [eisers] aanbetaalde bedrag van € 3.028,64 onverschuldigd is betaald en door Taets moet worden terugbetaald. De algemene voorwaarden waarop Taets een beroep doet, zijn volgens [eisers] niet overeengekomen.
3.2.
Taets betwist de vordering. Taets voert aan – samengevat – dat geen sprake is geweest van overmacht en dat [eisers] bij een annulering op hun initiatief op grond van artikel 3.1 van de algemene voorwaarden een percentage van 75% van de totaalprijs verschuldigd zijn. Daarbij stelt Taets dat de algemene voorwaarden zijn overeengekomen en dat [eisers] daarmee bekend waren. Volgens Taets is het percentage van 75% ook redelijk.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Taets moet worden veroordeeld tot (terug)betaling aan [eisers] van het aanbetaalde bedrag van € 3.028,64.
4.2.
Vast staat dat partijen op 4 september 2019 een overeenkomst zijn aangegaan voor een locatiehuur en verschillende diensten ten behoeve van het op 4 juli 2020 geplande huwelijksfeest van [eisers] . Ook staat vast dat [eisers] op 1 oktober 2019 een aanbetaling hebben gedaan van € 3.028,64 en dat zij de overeenkomst op 25 maart 2020 hebben geannuleerd.
4.3.
Taets stelt dat zij de aanbetaling niet hoeft terug te betalen en dat [eisers] niet onverschuldigd hebben betaald, omdat Taets bij annulering van de overeenkomst op grond van artikel 3.1 van de algemene voorwaarden recht heeft op een vergoeding van 75% van de overeengekomen prijs. Het verweer van Taets komt er dus op neer dat zij een beroep doet op het annuleringsbeding in haar algemene voorwaarden.
4.4.
De stelling van [eisers] dat de algemene voorwaarden niet zijn overeengekomen, gaat niet op. Uit de door Taets overgelegde, complete overeenkomst blijkt dat daarin wordt vermeld dat de
“Algemene Voorwaarden Taets van toepassing”zijn en dat de volledige tekst van die algemene voorwaarden als bijlage is gevoegd bij die overeenkomst. Alle pagina’s van die overeenkomst en de bijlagen zijn door Van der Vaart voorzien van een handtekening of paraaf, zoals door Van der Vaart op de zitting ook is erkend. Dat betekent dat is overeengekomen dat die algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat aan [eisers] een redelijke mogelijkheid is geboden om daarvan kennis te nemen.
4.5.
De overeenkomst tussen partijen is gesloten tussen [eisers] als particulieren en Taets als bedrijf. Dat brengt mee dat die overeenkomst en het annuleringsbeding waarop Taets een beroep doet, valt onder de werking van de Europese Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Gelet daarop moet de kantonrechter ambtshalve, dus ook al is dat niet door [eisers] aangevoerd, beoordelen of het annuleringsbeding van artikel 3.1 van de algemene voorwaarden waarop Taets een beroep doet, oneerlijk of onredelijk bezwarend is.
4.6.
Bij de beantwoording van de vraag of dat annuleringsbeding oneerlijk is, speelt een rol dat de overeenkomst tussen partijen (mede) moet worden gezien als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 van het Burgerlijk wetboek (hierna: BW). Die overeenkomst ziet namelijk niet alleen op de huur van een locatie, maar heeft voor een belangrijk deel ook betrekking op verschillende diensten en door Taets te verrichten werkzaamheden. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de regels die gelden voor een overeenkomst van opdracht in ieder geval (mede) van toepassing zijn.
4.7.
Volgens artikel 7:408 lid 1 BW kan een opdrachtgever de overeenkomst van opdracht te allen tijde opzeggen. En in artikel 7:408 lid 3 BW staat dat een natuurlijk persoon ter zake van die opzegging geen schadevergoeding verschuldigd is. Van deze artikelen kan gelet op artikel 7:413 BW niet worden afgeweken ten nadele van een natuurlijk persoon. Het gaat dus om zogeheten ‘dwingend recht’.
4.8.
Verder volgt uit artikel 7:406 lid 1 BW dat de opdrachtgever bij een opzegging slechts gehouden is tot vergoeding van de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht, voor zover deze niet in het loon zijn inbegrepen. Artikel 7:411 BW bepaalt dat indien een overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht, de opdrachtnemer wel recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat het annuleringsbeding van artikel 3.1 van de algemene voorwaarden van Taets in strijd is met de hiervoor genoemde wettelijke regels voor de overeenkomst van opdracht. Het annuleringsbeding houdt namelijk in dat bij opzegging een groot deel, dan wel de gehele overeengekomen prijs verschuldigd blijft. Het gaat daarbij om 50 tot 100% van die prijs, en in dit geval 75%. Het maakt volgens dat beding niet uit of er daadwerkelijk (on)kosten door Taets zijn gemaakt en Taets hoeft ook geen enkele tegenprestatie te leveren. Het annuleringsbeding is daardoor in strijd met de artikelen 7:406 BW en 7:408 BW, omdat uit die artikelen volgt dat [eisers] altijd kunnen opzeggen en dan geen schadevergoeding verschuldigd zijn, behalve onkosten. En dat beding is in strijd met artikel 7:411 BW, omdat [eisers] op grond van dat artikel alleen een redelijk loon moeten betalen als de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht. Al deze artikelen zijn dwingend recht, waarvan Taets in de verhouding met [eisers] niet mag afwijken, ook niet in algemene voorwaarden.
4.10.
Het voorgaande betekent dat het annuleringsbeding van artikel 3.1 van de algemene voorwaarden van Taets in strijd is met de wet en daarmee ook als een oneerlijk en onredelijk bezwarend beding moet worden aangemerkt. De kantonrechter is ambtshalve verplicht een oneerlijk beding te vernietigen.
4.11.
Als het annuleringsbeding van artikel 3.1 van de algemene voorwaarden van Taets wordt vernietigd, kan Taets daarop in deze zaak geen beroep meer doen. Dat zou betekenen dat [eisers] het bedrag van € 3.028,64 onverschuldigd hebben betaald en in principe aanspraak hebben op terugbetaling daarvan.
4.12.
De kantonrechter heeft dus het voornemen om het annuleringsbeding van artikel 3.1 van de algemene voorwaarden van Taets te vernietigen. Dit is echter door de kantonrechter voor het eerst op de zitting en in dit vonnis ambtshalve aan de orde gesteld. Taets moet daarom nog de gelegenheid krijgen op dat voornemen te reageren.
4.13.
Zoals hiervoor is overwogen, kan Taets op grond van artikel 7:411 BW nog wel aanspraak maken op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling daarvan moet onder meer rekening gehouden met de al door Taets verrichte werkzaamheden, het voordeel dat [eisers] daarvan hebben, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Hiermee wordt Taets eveneens pas in dit vonnis en ambtshalve geconfronteerd en ook ten aanzien hiervan moet Taets dus nog de gelegenheid krijgen te reageren.
4.14.
De kantonrechter heeft met partijen op de zitting ook ambtshalve besproken dat het annuleringsbeding op grond van artikel 6:237, onder i, BW wordt vermoed oneerlijk te zijn, omdat [eisers] op basis van dit beding bij de beëindiging van de overeenkomst worden verplicht om een geldsom te betalen. Dat vermoeden geldt niet als die geldsom een redelijke vergoeding is voor door de gebruiker geleden verlies of gederfde winst. De kantonrechter hoeft echter niet meer te beoordelen of het annuleringsbeding oneerlijk is op grond van artikel 6:237, onder i, BW. Hiervoor is immers al geoordeeld dat het annuleringsbeding oneerlijk is vanwege strijd met de artikelen 7:406 BW, 7:408 BW en 7:411 BW.
4.15.
Taets wordt dus in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren. Daarbij zal Taets, waar het gaat om de eventuele aanspraak op een redelijk loon als bedoeld in artikel 7:411 BW, haar standpunt moeten motiveren en onderbouwen, en daartoe de nodige stukken moeten overleggen. [eisers] zullen de gelegenheid krijgen daarop nog te reageren.
4.16.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
geeft Taets de gelegenheid om bij akte te reageren op wat hiervoor onder 4.12, 4.13 4.15 is overwogen, vóór of uiterlijk op de rolzitting van
11 februari 2021 om 10:00 uur;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter