ECLI:NL:RBNHO:2021:421

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
8755410 AO VERZ 20-37
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van niet genoten ADV-uren en wettelijke vakantiedagen in arbeidszaak

In deze zaak heeft [verzoeker] een verzoek ingediend tegen Jongsma on-and offshore services B.V. om veroordeling tot betaling van een transitievergoeding, ADV-urenvergoeding, wettelijke vakantiedagen en bovenwettelijke vakantie-uren. De kantonrechter heeft op 21 december 2020 uitspraak gedaan. De feiten zijn als volgt: [verzoeker] was in dienst bij Jongsma en heeft een verzoek ingediend omdat hij meende dat hij recht had op betaling van niet genoten ADV-uren en vakantiedagen. Jongsma heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan. Tijdens de zitting op 23 november 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Jongsma erkent dat er nog een bedrag aan transitievergoeding van € 7.310,07 bruto moet worden betaald, maar dat dit bedrag inmiddels is voldaan. De vordering van [verzoeker] om wettelijke rente over dit bedrag is toegewezen, omdat Jongsma te laat heeft betaald. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verzoeker] recht heeft op betaling van € 7.347,60 bruto aan niet genoten ADV-uren, omdat Jongsma niet heeft aangetoond dat deze uren zijn vastgesteld of genoten. De vordering van [verzoeker] voor wettelijke vakantiedagen is afgewezen, omdat deze zijn vervallen op grond van artikel 7:640a BW. De kantonrechter heeft Jongsma veroordeeld tot betaling van € 5.835,99 bruto aan niet genoten ADV-uren, vermeerderd met wettelijke rente. Ook is Jongsma veroordeeld tot betaling van proceskosten en het verstrekken van een netto/bruto specificatie aan [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8755410 \ AO VERZ 20-37
Uitspraakdatum: 21 december 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. A. Seme
tegen
de besloten vennootschap
Jongsma on -and offshore services B.V.,
gevestigd te Zaandam
verwerende partij
verder te noemen: Jongsma
gemachtigde: mr. W. Hovingh

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om Jongsma onder meer te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. Jongsma heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan.
1.2.
Op 23 november 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Vóór de zitting hebben partijen met brieven van 18 en 23 november 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker], geboren [geboortedatum] 1956, is op 27 november 1989 in dienst getreden bij Jongsma. Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Metaalbewerkingsbedrijf (hierna: CAO Metaalbewerkingsbedrijf) van toepassing.
2.2.
De CAO Metaalbewerkingsbedrijf is algemeen verbindend verklaard van 24 januari 2014 tot 1 maart 2015 (
Stcrt. 2014, nr. 2140), van 29 januari 2016 tot 1 mei 2017 (
Stcrt. 2016, nr. 4353) en van 17 augustus 2017 tot 1 juni 2019 (
Stcrt. 2017, nr. 40197).
2.3.
Op 1 september 2015 is [verzoeker] wegens ziekte uitgevallen voor zijn werk. Aan [verzoeker] is met ingang van 29 augustus 2017 een WIA-uitkering toegekend. Vanaf 1 september 2017 is Jongsma geen loon meer verschuldigd aan [verzoeker].
2.4.
De arbeidsovereenkomst is na opzegging door Jongsma geëindigd per 1 juni 2020.
3. Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter Jongsma te veroordelen tot betaling van € 7.310,07 bruto, het restant van de verschuldigde transitievergoeding, een bedrag van € 7.347,60 bruto aan ADV-urenvergoeding, een bedrag van € 11.756,16 bruto aan (bovenwettelijke) vakantie-uren en een bedrag van € 678,24 bruto aan vakantievergoeding voor oudere werknemers. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat Jongsma een te laag bedrag aan transitievergoeding heeft betaald en dat hij op grond van CAO Metaalbewerkingsbedrijf over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2017 nog aanspraak heeft op een ADV-urenvergoeding, vakantie-urenvergoeding en een vakantievergoeding voor oudere werknemers.
3.2.
Jongsma verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat het resterende bedrag aan transitievergoeding van € 7.310,07 bruto inmiddels is betaald en dat [verzoeker] geen aanspraak heeft op betaling van een ADV-urenvergoeding, vakantie-uren en een vakantievergoeding voor oudere werknemers. Daarbij heeft Jongsma er ook een beroep op gedaan dat de aanspraak op vakantie-uren deels is vervallen op grond van artikel 7:640a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en deels is verjaard. Volgens Jongsma heeft zij zelfs te veel verlofuren uitbetaald. Daarom verzoekt Jongsma om [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van € 2.477,71 bruto, voor zover een beroep op verrekening door Jongsma moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Jongsma moet worden veroordeeld tot betaling van een restant van de verschuldigde transitievergoeding, een ADV-urenvergoeding, vakantie-uren en een vakantievergoeding voor oudere werknemers.
4.2.
Jongsma heeft erkend dat zij nog een bedrag aan transitievergoeding van € 7.310,07 bruto moet betalen. Jongsma heeft dit bedrag ook betaald op 17 november 2020. Naar aanleiding daarvan heeft [verzoeker] zijn verzoek om Jongsma te veroordelen tot betaling daarvan
ingetrokken. Daarop hoeft dus niet meer te worden beslist.
4.3.
[verzoeker] heeft zijn vordering om Jongsma te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over het bedrag aan transitievergoeding van € 7.310,07 bruto, gehandhaafd. Vast staat dat Jongsma te laat heeft betaald en dus wettelijke rente verschuldigd is. Die wettelijke rente is gelet op artikel 7:686a lid 1 BW verschuldigd vanaf 1 juli 2020. Jongsma zal dus worden veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over het bedrag aan transitievergoeding van
€ 7.310,07 bruto, berekend over de periode van 1 juli 2020 tot 17 november 2020.
4.4.
[verzoeker] vordert verder betaling van een bedrag van € 7.347,60 bruto aan 520 niet genoten ADV-uren over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2017.
4.5.
Op grond van artikel 18a van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf had [verzoeker] vanaf 2013 recht op twee ADV-uren per week, zoals ook door Jongsma is erkend. Niet is gebleken dat [verzoeker] ADV-uren heeft opgenomen of genoten en evenmin is gebleken dat Jongsma ADV-uren heeft vastgesteld. Ook uit de verlofregistratie die door Jongsma is overgelegd, blijkt niet dat ADV-uren zijn opgenomen, genoten of vastgesteld.
4.6.
Volgens artikel 18b lid 1 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf moet een tegoed aan ADV-uren bij het einde van de dienstbetrekking in tijd of geld worden verrekend. Een verrekening in tijd kan in dit geval niet meer plaatsvinden. [verzoeker] heeft dus bij het einde van de dienstbetrekking nog aanspraak op betaling van 520 ADV-uren. De berekening van dat aantal uren is op zichzelf niet betwist door Jongsma.
4.7.
Dat betekent dat [verzoeker] aanspraak heeft op betaling van het door hem verzochte bedrag van € 7.347,60 bruto aan niet genoten ADV-uren (520 uren maal het uurloon van € 14,13 bruto).
4.8.
De stelling van Jongsma dat [verzoeker] geen ADV-uren heeft opgebouwd tijdens ziekte, gaat niet op. In artikel 18b lid 1 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf staat dat indien een werknemer arbeidsongeschikt is tijdens ADV-tijd, dit niet behoeft te worden gecompenseerd. Zoals hiervoor al is overwogen, is niet gebleken dat Jongsma ADV-uren heeft vastgesteld. Omdat geen ADV-uren zijn vastgesteld, kunnen er ook geen dagen of uren zijn geweest waarop [verzoeker] arbeidsongeschikt was tijdens ADV-tijd. Artikel 18b lid 1 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf levert dus geen grond op om de vordering van [verzoeker] af te wijzen.
4.9.
Ook het verweer van Jongsma dat de ADV-uren opgebouwd van 2013 tot 2015 op grond van artikel 18b lid 2 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf niet meer kunnen worden gevorderd, treft geen doel. Volgens dat artikel moet
“vervangende ADV-tijd”uiterlijk in een volgend kalenderkwartaal worden genoten. Het gaat daarbij blijkens dat artikel om de situatie dat door een werknemer
“op ADV-tijd arbeid wordt verricht”en met een werknemer vervolgens vervangende ADV-uren worden vastgesteld. Die situatie doet zich hier niet voor. Zoals hiervoor al is overwogen, zijn geen ADV-uren vastgesteld, is dus ook nooit op ADV-tijd arbeid verricht en is nooit in overleg met [verzoeker] vervangende ADV-tijd vastgesteld. Ook artikel 18b lid 2 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf staat daarom niet in de weg aan toewijzing van de vordering van [verzoeker].
4.10.
[verzoeker] vordert daarnaast betaling van 800 uur aan niet genoten wettelijke vakantiedagen over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2017.
4.11.
Jongsma stelt terecht dat de wettelijke vakantiedagen van [verzoeker] over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2017 zijn vervallen op grond van artikel 7:640a BW. Volgens dat artikel vervalt de aanspraak op wettelijke vakantiedagen zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven, tenzij de werknemer tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen. Dat laatste doet zich met name voor als een werknemer volledig arbeidsongeschikt is en hem geen re-integratieverplichtingen meer zijn opgelegd (zie:
Kamerstukken II, 2010-2011, 32 465, nr. 6, pag. 5). In het door Jongsma overgelegde Plan van Aanpak van 4 juli 2017, dat door [verzoeker] is ondertekend, staat dat Jongsma het
“2e spoortraject”heeft ingezet met als einddoel re-integratie bij een andere werkgever en dat het re-integratietraject wordt voortgezet. Daaruit blijkt dat [verzoeker] re-integratieverplichtingen had en dat hij redelijkerwijs nog in staat is geweest vakantie op te nemen. Bovendien blijkt uit dat Plan van Aanpak dat [verzoeker] met instemming van Jongsma ook daadwerkelijk vakantie heeft opgenomen.
4.12.
De wettelijke vakantiedagen zijn dus vervallen per 1 juli 2018.
4.13.
De stelling van [verzoeker] op de zitting dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen, omdat hij daarover door Jongsma niet is geïnformeerd, wordt niet gevolgd. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt uit eerdergenoemd Plan van Aanpak dat destijds overleg heeft plaatsgevonden over het opnemen van vakantie en dat [verzoeker] ook daadwerkelijk vakantie heeft opgenomen.
4.14.
[verzoeker] stelt ook dat hij over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2017 nog aanspraak heeft op betaling van 200 bovenwettelijke vakantie-uren.
4.15.
Op grond van de verschillende versies van artikel 50 lid 1 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf en eerdergenoemde algemeen verbindendverklaringen, geldend in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2017, heeft [verzoeker] aanspraak op 192 vakantie-uren per jaar over de periode tot 1 januari 2017 en op 200 vakantie-uren per jaar over de periode na 1 januari 2017. Uitgaande van 160 wettelijke vakantie-uren per jaar, heeft [verzoeker] dus aanspraak op in totaal 154,67 uur aan bovenwettelijke vakantie-uren over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2017 (telkens 32 uur in 2013, 2014, 2015 en 2016, en 26,67 uur van 1 januari tot en met 31 augustus 2017). De stelling van [verzoeker] dat hij over de jaren 2013 tot en met 2016 jaarlijks steeds 40 bovenwettelijke vakantie-uren heeft opgebouwd, is dus onjuist.
4.16.
Het beroep van Jongsma op verjaring van de vordering van bovenwettelijke vakantiedagen slaagt niet. Jongsma doet een beroep op artikel 7:642 BW, maar dat artikel gaat over de verjaring van de rechtsvordering tot toekenning van vakantie. Hier gaat het om een rechtsvordering tot betaling van een uitkering in geld van niet genoten vakantie bij het einde van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:641 lid 1 BW. Daarvan is de verjaringstermijn pas aangevangen op 1 juni 2020, na het einde van de arbeidsovereenkomst, zodat geen sprake kan zijn van verjaring.
4.17.
Dat betekent dat [verzoeker] aanspraak heeft op betaling in geld van 154,67 uur aan bovenwettelijke vakantie-uren, te weten een bedrag van € 2.185,49 bruto (154,67 uren maal het uurloon van € 14,13 bruto).
4.18.
[verzoeker] stelt dat hij tevens aanspraak heeft op betaling van 232
“Seniorenuren”over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2017, te weten extra vakantie-uren voor oudere werknemers op grond van artikel 51 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf.
4.19.
Jongsma erkent dat [verzoeker] in ieder geval aanspraak heeft op 144 uur aan extra vakantie-uren voor oudere werknemers over de periode van 2014 tot en met juni 2016.
4.20.
Volgens Jongsma zijn de extra vakantie-uren voor oudere werknemers over het jaar 2013 verjaard op grond van artikel 7:642 BW, en zijn de extra vakantie-uren opgebouwd per 31 december 2016 en 1 juni 2017 niet toewijsbaar op grond van artikel 51 lid 3 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf.
4.21.
Het beroep van Jongsma op verjaring op grond van artikel 7:642 BW gaat niet op, zoals hiervoor al is geoordeeld.
4.22.
In artikel 51 lid 3 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf staat dat indien de werknemer op een peildatum (30 juni of 31 december) langer dan twaalf maanden volledig arbeidsongeschikt is, hij op dat moment geen extra vakantie-uren verwerft. Dit artikel is weliswaar algemeen verbindend verklaard met ingang van 29 januari 2016, zoals blijkt uit het hiervoor genoemde besluit daarover, maar dat artikel geldt blijkens de tekst daarvan pas met ingang van 1 januari 2017. [verzoeker] had dus op 31 december 2016 nog wel aanspraak op extra vakantie-uren voor oudere werknemers, maar nadien niet meer.
4.23.
Dat betekent dat [verzoeker] aanspraak heeft op 200 extra vakantie-uren voor oudere werknemers, dus op een bedrag van € 2.826,00 bruto (200 uur maal € 14,13 bruto).
4.24.
[verzoeker] stelt dat hij over 2016 eveneens aanspraak heeft op 48 extra vakantie-uren voor oudere werknemers op grond van artikel 51 lid 2 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf. Dit artikel ziet op een extra aanspraak op vakantiedagen voor werknemers die op of na 1 juli 2012 de leeftijd van 61 jaar bereiken. [verzoeker] heeft pas op 10 oktober 2017 de leeftijd van 61 jaar bereikt. [verzoeker] heeft op grond van artikel 51 lid 2 van de CAO Metaalbewerkingsbedrijf dus geen aanspraak op de door hem gestelde extra vakantiedagen over 2016.
4.25.
Niet in geschil is dat Jongsma na het einde van de dienstbetrekking in totaal 430 vakantie-uren heeft uitbetaald, een bedrag van € 6.523,10 bruto.
4.26.
Op de zitting heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat de door Jongsma overgelegde verlofregistratie onjuist is. Daarmee bestrijdt [verzoeker] in feite de juistheid van het door Jongsma gestelde aantal van 430 vakantie-uren en het bedrag van € 6.523,10 bruto aan niet genoten vakantie-uren dat na het einde van de dienstbetrekking is uitbetaald. Volgens [verzoeker] is de verlofregistratie onjuist, omdat daarin ten onrechte staat dat [verzoeker] over de periode van 10 juli 2017 tot en met 28 augustus 2017 vakantiedagen heeft opgenomen.
4.27.
Vast staat dat [verzoeker] in de periode van 10 juli 2017 tot en met 28 augustus 2017 wegens ziekte ongeschikt was tot werken. Op grond van artikel 7:636 lid 1 BW kunnen in dat geval alleen met instemming van [verzoeker] dagen als vakantie worden aangemerkt. Jongsma kan worden gevolgd in haar stelling dat ervan moet worden uitgegaan dat [verzoeker] ermee heeft ingestemd dat hij vanaf 10 juli 2017 vakantie opneemt. Dat volgt namelijk uit eerdergenoemd Plan van Aanpak, dat door [verzoeker] op 4 juli 2017 is ondertekend en waarin wordt vermeld dat Jongsma instemt met het opnemen van vakantie door [verzoeker]. De verlofregistratie is op dit punt dus niet onjuist. De stelling van [verzoeker] dat hij in 2013 en 2016 geen vakantiedagen heeft opgenomen, is niet gemotiveerd en onderbouwd, maar overigens geen reden om de door Jongsma overgelegde verlofregistratie over die jaren voor onjuist te houden. Uit die verlofregistratie blijkt immers dat daarin over 2016 geen opgenomen vakantiedagen staan vermeld en over 2013 slechts vijf vakantiedagen.
4.28.
Jongsma kan zich dan ook beroepen op verrekening van het door haar al betaalde bedrag van € 6.523,10 bruto met de vordering van [verzoeker].
4.29.
Hiervoor is overwogen dat [verzoeker] aanspraak heeft op betaling van € 7.347,60 bruto aan ADV-uren, € 2.185,49 bruto aan bovenwettelijke vakantie-uren en € 2.826,00 bruto aan extra vakantie-uren voor oudere werknemers, in totaal dus een bedrag van € 12.359,09 bruto.
4.30.
Na verrekening van het bedrag aan vakantie-uren van € 6.523,10 bruto dat door Jongsma al is betaald met het nog aan [verzoeker] verschuldigde bedrag van € 12.359,09 bruto, resteert een bedrag van € 5.835,99 bruto. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat [verzoeker] geen aanspraak meer kan maken op betaling van niet genoten vakantie-uren, maar dat hij nog wel aanspraak heeft op betaling van een bedrag van € 5.835,99 bruto aan niet genoten ADV-uren.
4.31.
De conclusie is dus dat Jongsma zal worden veroordeeld tot betaling van € 5.835,99 bruto aan niet genoten ADV-uren. Ook de gevorderde wettelijke rente daarover is toewijsbaar, omdat Jongsma te laat heeft betaald. De vordering om een netto/bruto-specificatie te verstrekken is niet weersproken en toewijsbaar. De kantonrechter ziet geen aanleiding daaraan een dwangsom te verbinden, omdat Jongsma tot nu toe steeds specificaties van haar loonbetalingen heeft verstrekt.
4.32.
De proceskosten komen voor rekening van Jongsma, omdat zij overwegend ongelijk krijgt en het restant van de transitievergoeding pas na indiening van het verzoek door [verzoeker] is betaald. . De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. Daarbij wordt Jongsma ook veroordeeld tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
4.33.
Op het tegenverzoek van Jongsma hoeft niet te worden beslist. Dit tegenverzoek is voorwaardelijk gedaan, namelijk voor het geval het beroep op verrekening door Jongsma moet worden afgewezen. Hiervoor is geoordeeld dat het beroep van Jongsma op verrekening slaagt. De voorwaarde waaronder het tegenverzoek is gedaan, is dus niet vervuld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Jongsma tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over het restant van de verschuldigde transitievergoeding van € 7.310,07 bruto, te berekenen over de periode van 1 jul 2020 tot 17 november 2020;
5.2.
veroordeelt Jongsma tot betaling aan [verzoeker] van € 5.835,99 bruto aan niet genoten ADV-uren, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag van gehele betaling;
5.3.
veroordeelt Jongsma om een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie aan [verzoeker] te verstrekken, waarin het bedrag en de betaling van onderdeel 5.1 en 5.2 is verwerkt;
5.4.
veroordeelt Jongsma tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 720,00 ,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en veroordeelt Jongsma tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 21 december 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter