ECLI:NL:RBNHO:2021:4204

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
8485800 \ CV EXPL 20-3754
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van rijlessen door tekortkoming in de overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. O.J. Boeder, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een rijinstructeur, wegens tekortkomingen in de nakoming van een mondelinge overeenkomst voor rijlessen voor de dochter van eiser. De overeenkomst omvatte 40 rijlessen, inclusief online theorie, tussentijdse toets, praktijkexamen en een slipcursus. Eiser stelt dat zijn dochter tijdens de lessen paniekaanvallen heeft ervaren en dat gedaagde hier onvoldoende op heeft gereageerd. Eiser heeft de overeenkomst op 27 oktober 2019 buitengerechtelijk ontbonden en vordert terugbetaling van een deel van de betaalde kosten, omdat gedaagde niet aan zijn verplichtingen zou hebben voldaan.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen sprake is van paniekaanvallen en dat eiser akkoord is gegaan met de factuur en de betaling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst is, maar dat er wel een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen. De rechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de paniekaanvallen en dat gedaagde niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af, omdat er geen grond is voor ontbinding van de overeenkomst en eiser de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8485800 \ CV EXPL 20-3754
Uitspraakdatum: 21 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 23 april 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierna een akte genomen, waarna [gedaagde] een mondelinge antwoordakte heeft genomen en nog een productie heeft nagezonden.
1.3.
[eiser] heeft vervolgens schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] nog een schriftelijke reactie heeft gegeven. [eiser] heeft hierop nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft ten behoeve van zijn dochter [dochter van eiser] (hierna: [dochter van eiser] ) met [gedaagde] mondeling een overeenkomst met betrekking tot een rijvaardigheidscursus gesloten. Het rijlessenpakket omvat: 40 rijlessen inclusief online theorie, tussentijdse toets, eerste praktijkexamen en een (anti-)slipcursus na het behalen van het rijbewijs.
2.2.
[dochter van eiser] is op 4 mei 2018 begonnen met de rijlessen.
2.3.
Bij WhatsApp bericht van 4 mei 2018 stuurt [gedaagde] naar [dochter van eiser] : “
Hey [dochter van eiser] , ging goed hé. Hartstikke leuk om met jou te lessen. Ik kom snel terug op de datum voor de volgende les…!(…)” Hierop heeft [dochter van eiser] geantwoord: “
Ja! Ik ben ook vet blij over hoe het gegaan is! Bedankt. Ik zal de filmpjes doorsturen als ik ze heb (…)” Op 14 mei 2018 stuurt [dochter van eiser] vervolgens: “
Hey [gedaagde] , Zullen we nog een les inplannen? (…)
2.4.
Bij WhatsApp berichten van 4 mei 2018 heeft [gedaagde] [eiser] geïnformeerd over de eerste rijles van [dochter van eiser] , waarna hij vervolgens in een WhatsApp bericht van 5 mei 2018 heeft gevraagd: “
[eiser] ik wil je een factuur sturen maar wilde je voor [dochter van eiser] nog een tussentijdse toets en slipcursus er bij?”Hierop heeft [eiser] geantwoord: "
Hoi…ja dat is alle twee goed”. Waarna [gedaagde] stuurt: “
Okee. Maak een mooi prijsje voor jou en daarbij krijg je nog een ochtend een rijvaardigheidstraining”. [eiser] heeft hierop geantwoord: “
Dank je.”
2.5.
[gedaagde] heeft op 17 mei 2018 een factuur naar [eiser] gestuurd met factuurdatum 31 april 2018 ter hoogte van € 2.488,95 (inclusief btw).
2.6.
[eiser] heeft op 29 mei 2018 een bedrag van € 1.488,95 naar [gedaagde] overgemaakt. Bij het kenmerk staat vermeld: “
Hoi [gedaagde] . Rest volgd snel. Groe
2.7.
Bij WhatsApp bericht van 10 oktober 2018 stuurt [dochter van eiser] naar [gedaagde] : “
Hey [gedaagde] , ik heb even nagedacht en ik denk dat het handiger is als ik even stop met lessen. School blijkt ineens 4x drukker te zijn dan eerst gedacht dus lijkt het mij handiger dat eerst te doen en daarna pas door te gaan met rijden. (…)’ Hierop heeft [gedaagde] geantwoord: “
Hoi [dochter van eiser] , ok. Ja school is belangrijk Maar continuïteit in rijden ook. Wanneer denk je ongeveer weer verder te kunnen gaan? Kleine indicatie voor mijn planning? Fijn weekend!.” Hierop heeft [dochter van eiser] geantwoord: “
Het liefste eigenlijk pas wanneer school klaar is”.
2.8.
Op 2 december 2018 stuurt [gedaagde] bij WhatsApp bericht aan [eiser] : “
(…) Ik heb op 17 november voor het laatst een berichtje naar [dochter van eiser] gestuurd wat haar planning is. Ik heb geem reactie mogen ontvangen.” Daarop heeft [eiser] geantwoord: “
Hi [gedaagde] , waardeloos dat [dochter van eiser] niet even reageert. Ik zie het er ook even verder niet van komen op korte termijn. Als voorstel: maak een berekening van wat je tot op heden van mij krijgt en stort de rest terug naar mij.(…)
2.9.
Bij WhatsApp bericht van 29 januari 2019 stuurt [eiser] aan [gedaagde] : “
Hi [gedaagde] , het is simpel! [dochter van eiser] gaat het in tijd niet redden nu. Gaat daarna waarschijnlijk naar [plaats] en is niet gemotiveerd om verder te gaan met lessen. Mijn vraag dus: reken uit wat je van mij krijgt, maak even een overzicht en stort de rest per omgaande terug. Ik snap dat het niet fijn is maar het is even niet anders.
2.10.
Bij brief van 2 oktober 2019 heeft [eiser] onder meer aan [gedaagde] geschreven: “
(…) Op 31 april 2018 ontving ik van u een factuur voor een rijlessenpakket voor mijn dochter [dochter van eiser] . Helaas bent u de afspraken die ik met u heb gemaakt niet (volledig) nagekomen. Ik heb de volgende klachten:
- het niet juist (kunnen) handelen bij meerdere paniek- en angstaanvallen van [dochter van eiser] tijdens uw lessen;
- deze aanvallen en uw onvermogen hierin niet naar mij te communiceren, waardoor levensbedreigende situaties zijn ontstaan;
- minimaal 30 lessen en alle andere activiteiten geen doorgang hebben kunnen vinden en/of door u niet zijn aangeboden, i.v.m. ziekte of niet beschikbaar zijn;
- ondanks eerdere telefonische toezegging en o.a. in de App van 5 maart van u het onderstaande bedrag niet te hebben ontvangen:
- ondanks eerdere toezeggingen in ons telefoongesprek van 21 mei jl. niet binnen een week met een voorstel te komen hoe/wanneer dit op te lossen/terug te betalen;
- ondanks toezeggingen in de App van 5 mei 2018 geen “mooi prijsje” ontvangen en geen “rijvaardigheidstraining” aangeboden gekregen;
- u op mij een labiele indruk maakte i.v.m. persoonlijke omstandigheden:
Ik heb u meerdere keren, aantoonbaar gevraagd uw verplichtingen na te komen. Tot nu toe heeft u dat niet gedaan. Met deze brief bied ik u voor de laatste keer de mogelijkheid om binnen 14 dagen alsnog het bedrag van € 993,95 aan mij te retourneren.
Door uw verzuim kunt u de overeenkomst als ontbonden beschouwen. Bovendien stelt ik u in dat geval nu alvast aansprakelijk voor alle schade die ik heb geleden en nog zal lijden.
(…)
2.11.
In reactie hierop heeft [gedaagde] bij brief van 14 oktober 2019 onder meer aan [eiser] geschreven: “
(…) Je hebt gekozen voor een rijlespakket voor haar met 40 uur rijles, incl. Online Theorie, Tussentijdse Toets, 1e Praktijkexamen en een (anti-)Slipcursus (na behalen rijbewijs). Deze factuur ( [factuurnummer] ) met een totaalbedrag van € 2.488,95 is op 17-05-2018 verstuurd.
Op 29 mei betaalde je, zonder enig overleg of goedkeuring van mijn kant, slechts een deel van de factuur (€ 1.488,95) met de mededeling “hoi [gedaagde] , rest volgd snel. Groe”.
Dit betekent dat er nog een restant van € 1.000,- openstaat. [dochter van eiser] heeft zonder enige opgaaf van reden niets meer van zich laten horen, ze reageerde ook niet op mijn oproepen. Ze heeft gewoon recht op deze lessen of anders zijn de lessen overdraagbaar op een andere naam. Maar er blijft ene restant van € 1.000,- open en verzoek ik je dit bedrag binnen 14 dagen over te maken op mijn rekening.(…)”
2.12.
Vervolgens heeft [eiser] bij brief van 27 oktober 2019 aan [gedaagde] geschreven: “
(…) Op al het gestelde in mijn brief dd. 02 oktober heeft u geen enkele inhoudelijke reactie en/of weerwoord gegeven, terwijl u aangeeft de brief te hebben ontvangen.
Mijn conclusie kan dan ook alleen maar zijn dat mijn beweringen juist zijn. En dat er sprake is van dwaling. En dat hierbij de overeenkomst is ontbonden.
Daarnaast zijn uw beweringen in uw schrijven niet juist, w.o. de bewering: “zonder enige opgave van reden niets meer van zich laten horen”.
Het door u geëiste bedrag van € 1000,-- valt onder de ontbinding en is dan ook niet (meer) opeisbaar. (…)

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert - na vermindering van eis - dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 1.184,09 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Tijdens de rijlessen is gebleken dat [dochter van eiser] en [gedaagde] geen goede match zijn. [dochter van eiser] heeft tijdens de rijlessen driemaal een angstaanval gekregen waarop [gedaagde] onvoldoende adequaat heeft gereageerd. Op 27 oktober 2019 heeft [eiser] de overeenkomst dan ook tussentijds buitengerechtelijke ontbonden. [gedaagde] dient op grond van de ongedaanmakingsverbintenis een bedrag ter hoogte van € 993,95 terug te betalen. Dit betreft de door [eiser] verrichte deelbetaling van € 1.488,95 minus een bedrag van € 495,00 (10 losse rijlessen). [gedaagde] heeft ondanks herhaalde aanmaningen geen betalingen verricht, zodat [gedaagde] ook de buitengerechtelijk incassokosten ter hoogte van € 180,40 en de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2019 is verschuldigd. Tot de datum van de dagvaarding bedraagt de rente € 9,74.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat van zijn kant geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Tijdens de rijlessen is het niet voorgekomen dat [dochter van eiser] een paniekaanval heeft gehad. [gedaagde] is een ervaren rijinstructeur en hij heeft diverse nascholingen gevolgd om rijangst te herkennen en geleerd hoe je daarmee om moet gaan. [dochter van eiser] was wel zenuwachtig, maar van rijangst was geen sprake. Zij was wel enigszins ongemotiveerd.
4.2.
[eiser] is na een prijsopgave mondeling akkoord gegaan met een volledig rijlespakket voor zijn dochter [dochter van eiser] . Vervolgens is op 17 mei 2018 de factuur naar hem verzonden en op 29 mei 2018 heeft [eiser] , zonder overleg, slechts een bedrag van € 1.488,95 overgemaakt, met daarbij de opmerking dat de rest nog zal volgen. [eiser] dient zelfs nog een bedrag van € 1.000,00 te voldoen. Op 21 september 2018 heeft de laatste rijles met [dochter van eiser] plaatsgevonden, omdat [dochter van eiser] per WhatsApp bericht van 10 oktober 2018 aangaf het te druk te hebben met school. [gedaagde] heeft vervolgens in verband met zijn planning meerdere keren gevraagd of [dochter van eiser] nog een nieuwe rijles wilde inplannen. Na een tijd van radiostilte heeft [dochter van eiser] aangegeven naar [plaats] te zijn verhuisd. Later heeft [eiser] ontkend dat [dochter van eiser] naar [plaats] is verhuisd en heeft hij aangegeven dat [dochter van eiser] is gestopt met de rijlessen in verband met paniekaanvallen.

5.De beoordeling

5.1.
Niet in geschil is dat tussen partijen mondeling een overeenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan [gedaagde] rijlessen aan [dochter van eiser] heeft gegeven. De kantonrechter stelt vast dat hiermee sprake is van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarbij [gedaagde] de opdrachtnemer en [eiser] de opdrachtgever is. De overeenkomst is door partijen niet op schrift gesteld.
5.2.
[eiser] heeft gesteld dat hij de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en dat [gedaagde] gehouden is tot (terug)betaling op grond van de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenis. [gedaagde] heeft betwist dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en daarmee tevens, zo begrijpt de kantonrechter, dat er een grond was voor ontbinding. Voor de vraag of [eiser] de overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden, dient te worden beoordeeld of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] . Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust hiertoe op [eiser] de stelplicht en bewijslast van zijn stellingen. [eiser] dient dan ook te stellen en – zo nodig te bewijzen – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de op grond van de overeenkomst op hem rustende verbintenis.
5.3.
In zijn brief van 2 oktober 2019 (zie 2.10) heeft [eiser] aangegeven op welke punten [gedaagde] volgens hem is tekortgeschoten. [eiser] heeft in de akte van 15 juni 2020 verwezen naar de in die brief genoemde punten ter onderbouwing van de ontbinding. Volgens [eiser] is [gedaagde] onder meer tekort geschoten omdat hij niet voldoende adequaat heeft gereageerd op de paniekaanvallen van [dochter van eiser] en [gedaagde] heeft nagelaten [eiser] hierover te informeren, waardoor levensbedreigende situaties zijn ontstaan. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] – tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] – onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat [dochter van eiser] paniekaanvallen heeft gehad tijdens de rijlessen bij [gedaagde] en evenmin dat [gedaagde] daarop onvoldoende adequaat heeft gereageerd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] enkel een schriftelijke verklaring van [dochter van eiser] overgelegd. Die verklaring dient met enige terughoudendheid te worden beoordeeld, aangezien deze afkomstig is van de dochter van eisende partij en zij materieelrechtelijk betrokken is bij de overeenkomst omdat zij de rijlessen heeft gevolgd. De waarde van deze verklaring is dan ook in zoverre beperkt.
In de verklaring staat onder meer: (…)
Ik kan mij niet goed meer herinneren wat de precieze wijze was waarop dit is gegaan. Ik herinner de paniek en het proberen mezelf te kalmeren. Hiernaast herinner ik mij nog wel dat de aanval startte toen ik op een rotonde reed en dat ik zo snel mogelijk weg wilde uit de situatie.(…)” [dochter van eiser] verklaart verder dat [gedaagde] in haar optiek onjuist heeft gehandeld, omdat [gedaagde] ingreep in een situatie waarvan zij dit niet had verwacht en vervolgens de auto heeft stopgezet, dat [gedaagde] haar angst niet onderkende en haar na enige tijd heeft gevraagd “
Zullen we zo weer doorrijden?”. Hieruit kan naar het oordeel van de kantonrechter niet, althans onvoldoende, worden opgemaakt dat sprake is geweest van (meerdere) paniekaanvallen en ook niet dat die voor een levensbedreigende situatie hebben gezorgd. [eiser] heeft ook niet toegelicht wanneer de gestelde paniekaanvallen zich hebben voorgedaan en evenmin tot welke levensbedreigende situatie dat heeft geleid. Daarbij komt dat uit de door [gedaagde] overgelegde WhatsApp berichten van [dochter van eiser] blijkt dat zij positief was over de rijlessen. In die berichten wordt met geen woord gerept over angsten. Ook in de WhatsAppberichten die [dochter van eiser] , [eiser] en [gedaagde] hebben uitgewisseld in de periode oktober 2018 tot januari 2019 (zie 2.7, 2.8 en 2.9) hebben [dochter van eiser] noch [eiser] aan [gedaagde] laten weten dat [dochter van eiser] stopte met de rijlessen vanwege paniekaanvallen. Deze berichten onderschrijven eerder het standpunt van [gedaagde] dat [dochter van eiser] stopte met de rijlessen omdat zij geen tijd meer had, niet meer gemotiveerd was en mogelijk naar [plaats] zou verhuizen. Gezien het voorgaande had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling dat sprake was van paniekaanvallen nader te concretiseren. [eiser] heeft dat nagelaten. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om [eiser] toe te laten tot nadere bewijslevering. Aangezien de gestelde paniekaanvallen niet zijn komen vast te staan kan ook niet worden geoordeeld dat [gedaagde] daarop onvoldoende adequaat heeft gereageerd, wat daar verder ook van zij. Nu geen van beide verwijten zijn komen vast te staan ontbreekt alleen al daarom grond voor het oordeel dat in zoverre sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.
5.5.
Gelet op het voorgaande behoeft de stelling van [eiser] dat [gedaagde] tekortgeschoten is door [eiser] over de paniekaanvallen niet te informeren, geen bespreking.
5.6.
[eiser] stelt voorts dat sprake is van een tekortkoming aan de kant van [gedaagde] omdat niet alle rijlessen doorgang hebben kunnen vinden en/of niet door [gedaagde] zijn aangeboden door ziekte van [gedaagde] en/of het niet beschikbaar zijn van [gedaagde] . [eiser] heeft nagelaten te concretiseren of dit verwijt ziet op de periode vóór [dochter van eiser] op 10 oktober 2018 stopte of daarna. Voor zover [eiser] doelt op de periode vóór 10 oktober 2018 heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat door zijn toedoen lessen zijn komen te vervallen en dat [eiser] daar ten onrechte voor heeft betaald. In zoverre is dan ook geen sprake van een tekortkoming. Voor zover [eiser] doelt op de periode na 10 oktober 2018 geldt dat [dochter van eiser] zelf heeft aangegeven geen lessen meer te willen volgen. Boven is onbetwist dat [gedaagde] meerdere keren heeft aangeboden om een nieuwe rijles in te plannen en dat [dochter van eiser] dit heeft afgehouden. Dit volgt overigens ook uit haar verklaring. Gelet daarop valt niet in te zien dat het feit dat niet alle lessen van het overeengekomen pakket zijn gevolgd aan [gedaagde] is te wijten. Daarbij geldt ook dat [eiser] [gedaagde] niet in gebreke heeft gesteld en een termijn heeft aangeboden om alsnog na te komen voor wat betreft het niet aanbieden van de overige lessen zodat ook in zoverre geen grond bestaat voor het oordeel dat [gedaagde] tekort is geschoten. Bovendien stelt [eiser] bij repliek dat hij de door [gedaagde] aangeboden alternatieven – overname lespakket door een derde of antislipcursus – niet heeft geaccepteerd, omdat het vertrouwen dusdanig is geschaad dat dit niet meer hersteld kan worden. Kennelijk wilde [eiser] ook geen lessen meer afnemen van [gedaagde] . Dit valt niet te rijmen met het verwijt aan [gedaagde] dat niet alle lessen zijn gevolgd door toedoen van [gedaagde] . In dit kader geldt nog dat [gedaagde] ook voldoende heeft onderbouwd dat hij de rijvaardigheidstraining nog heeft aangeboden, maar dat [eiser] hiervan geen gebruik wilde maken. [eiser] heeft dat niet betwist. Ook in zoverre valt dan ook niet in te zien dat sprake is van een tekortkoming.
5.7.
[eiser] stelt verder dat [gedaagde] tekort is geschoten omdat [eiser] geen ‘mooie prijs’ heeft gekregen voor het rijlessenpakket. Ook deze stelling kan de kantonrechter niet volgen. [eiser] is heeft de factuur zonder bezwaar behouden en heeft een deelbetaling verricht, met de toezegging dat het restant nog zou volgen. Hieruit volgt dat [eiser] akkoord is gegaan met de hoogte van de factuur. Gesteld noch gebleken is bovendien welke ‘mooie prijs’ anders zou zijn afgesproken.
5.8.
De stelling dat [gedaagde] een labiele indruk maakte op [eiser] is evenmin onderbouwd en bovendien heeft [eiser] niet heeft gesteld hoe dit een tekortkoming zou opleveren - zodat de kantonrechter ook hieraan voorbij gaat.
5.9.
Op basis van het voorgaande is niet komen vast te staan dat sprake is van een of meer tekortkomingen, zodat de gestelde verwijten geen grond opleveren voor de ontbinding.
5.10.
Ten aanzien van de overige punten die door [eiser] worden genoemd in de brief van 2 oktober 2019 begrijpt de kantonrechter dat [eiser] het niet terugbetalen van het bedrag van € 993,95 als een tekortkoming aanmerkt. Het niet betalen van dat bedrag is echter geen tekortkoming die voortvloeit uit de overeenkomst en kan daarmee niet als grond dienen voor ontbinding van de overeenkomst. Het betreft een verplichting die eventueel uit een ongedaanmakingsverbintenis zou volgen, nadat de overeenkomst is ontbonden. Hiervóór is echter overwogen dat niet is gebleken van een tekortkoming, zodat ook niet is komen vast te staan dat [eiser] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Het verwijt dat [gedaagde] niet binnen een week met een voorstel is gekomen voor een minnelijke regeling kan ook geen grond opleveren voor een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Het doen van een voorstel voor een minnelijke regeling is immers geen onderdeel van de overeenkomst van opdracht tot het verzorgen van een rijvaardigheidscursus.
5.11.
De conclusie luidt dat [eiser] de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden zodat er ook geen ongedaanmakingsverplichting is ontstaan. De vordering tot betaling uit hoofde van een ongedaanmakingsverplichting zal daarom niet worden toegewezen.
5.12.
Voor zover [eiser] zich beroept op opzegging op grond van artikel 7:408 BW overweegt de kantonrechter dat juist is dat een opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen. In dit geval heeft [eiser] zich echter beroepen op de brieven van 2 oktober 2019 en 27 oktober 2019 waarin hij aangeeft de overeenkomst te willen ontbinden dan wel heeft ontbonden. [eiser] heeft in de processtukken wel meermaals genoemd dat hij heeft opgezegd maar niet wanneer dat zou hebben plaatsgevonden en waar dat uit blijkt. Voor zover [eiser] heeft bedoeld aan zijn vordering (subsidiair) opzegging ten grondslag te leggen, had hij moeten aanvoeren wanneer de opzegging heeft plaatsgevonden, waar dat uit blijkt en waarom de opzegging reden zou zijn voor terugbetaling van enig bedrag, zodat [gedaagde] daarop had kunnen reageren. [eiser] heeft dat nagelaten, zodat de vordering ook in zoverre zal worden afgewezen.
5.13.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. De kosten van [gedaagde] worden begroot op nihil, aangezien hij niet bij gemachtigde is verschenen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter