ECLI:NL:RBNHO:2021:4202

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
8244419 \ CV EXPL 19-19966
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Tel Aviv, die op 5 september 2019 plaatsvond. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier had de aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan drie uur op de eerste vlucht van Amsterdam naar Frankfurt.

De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals vastgesteld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. De kantonrechter oordeelde dat de luchtverkeersleiding een buitengewone omstandigheid had vastgesteld, die de vertraging van de vlucht had veroorzaakt. De rechter concludeerde dat de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving omtrent luchtreizen en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in geval van vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8244419 \ CV EXPL 19-19966
Uitspraakdatum: 19 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) onder andere kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt am Main Airport (Duitsland) naar Ben Gurion International Airport, Tel Aviv (Israël) op 5 september 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) heeft vertraging opgelopen waardoor de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan omdat hij heeft nagelaten te vermelden hoe laat hij in Tel Aviv is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop hij daarheen is vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagier niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier in repliek heeft gesteld dat hij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht om 15:45 uur lokale tijd in Geneve (de kantonrechter begrijpt Tel Aviv) is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagier hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
5.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht overgelegd. De voorgaande vlucht stond gepland te vertrekken om 10:40 uur UTC. Uit de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding, reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke CTOT van 10:40 uur UTC introk, meerdere malen de CTOT heeft herzien en een nieuwe CTOT van 11:21 uur UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscode 83P. Deze code staat voor: ‘High Demand / Airport facilities’). Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht een CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
Voldoende is gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht. De vertrekvertraging van de vlucht is voor 44 minuten het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht. Uit het vluchtrapport van de vlucht blijkt immers dat een vertrekvertraging van 44 minuten is ontstaan wegens ‘Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’ (vertragingscode 93).
5.7.
De vlucht stond gepland te vertrekken om 12:50 uur UTC, maar is om 14:32 uur UTC (‘Offblock’-tijd) vertrokken uit Schiphol. De geplande aankomsttijd van de vlucht was 13:55 uur UTC, maar de vlucht is om 15:42 uur UTC (‘Onblock’-tijd) aangekomen in Frankfurt, aldus met een aankomstvertraging van 107 minuten. Uit de ‘slot history’ van de vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding de oorspronkelijke CTOT van 12:50 uur UTC introk, eenmalig heeft herzien en een nieuwe CTOT van 14:45 uur UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscode 81. Deze code staat voor: ‘ATFM due to ATC enroute demand/capacity’. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht een CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vertraging van de vlucht van 107 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.8.
De uiteindelijke vertraging van de passagier, van meer dan drie uur op de eindbestemming, is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht, en daarmee ook het gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagier heeft immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Tel Aviv, met geplande vertrektijd 16:00 uur UTC, gemist.
5.9.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht.
5.10.
De vervoerder heeft aangevoerd dat op de luchthaven van Frankfurt een minimale overstaptijd (MCT) van 45 minuten geldt. De passagier had oorspronkelijk een overstaptijd van 125 minuten. De vlucht was namelijk gepland om aan te komen in Frankfurt om 13:55 uur UTC en de aansluitende vlucht stond gepland te vertrekken om 16:00 uur UTC. Er is was derhalve sprake van voldoende overstaptijd om incidenten op te kunnen vangen. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat hij de passagier naar het eerst mogelijke alternatief, waarop een plaats beschikbaar was, heeft omgeboekt. De vervoerder heeft daarbij gemotiveerd weersproken dat omboeking naar de door de passagier genoemde ‘eerdere vlucht’ mogelijk was. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter