ECLI:NL:RBNHO:2021:4200

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
8244439 \ CV EXPL 19-19968
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van haar vlucht van Timisoara naar Amsterdam via München op 5 augustus 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming, wat aanleiding gaf tot een verzoek om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het opleggen van nieuwe slottijden door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat de passagier niet had voldaan aan haar substantiëringsplicht. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging niet te wijten was aan de normale bedrijfsuitoefening van de luchtvaartmaatschappij.

De vordering van de passagier werd afgewezen en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd. De kantonrechter benadrukte dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier niet had aangetoond dat er eerder beschikbare vluchten waren. Het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarbij de proceskosten voor rekening van de passagier kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8244439 \ CV EXPL 19-19968
Uitspraakdatum: 21 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof en E. Doulgeropoulos
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) onder andere kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagier diende te vervoeren van Timisoara Airport (Roemenië) via München (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 5 augustus 2019.
2.2.
De vlucht van Timisoara Airport naar München (hierna: de vlucht) heeft vertraging opgelopen, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
Airhelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan, omdat zij heeft nagelaten te vermelden hoe laat zij in Amsterdam is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop hij daarheen is vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagier niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier in repliek heeft gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht op 6 augustus 2019 om 08:12 uur lokale tijd in Amsterdam is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagier hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering. Dat verweer is niet afhankelijk van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
4.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de voorafgaande vlucht van München naar Timisoara met een vertraging van 54 minuten is uitgevoerd. Uit het vluchtrapport volgt dat 26 minuten vertraging te wijten is aan de vertraagde uitvoering van de hieraan voorafgaande vlucht (vertragingscode 93) en 30 minuten vertraging vanwege beperkingen door de luchtverkeersleiding (vertragingscode 81). De luchtverkeersleiding heeft echter al om 11:20 uur UTC het oorspronkelijke slot van 13:20 ingetrokken. Er is dan ook sprake van samenloop tussen vertragingscode 93 en vertragingscode 81. Ook al was sprake van vertragingscode 93, het feit dat de vlucht later zou vertrekken was al door de luchtverkeersleiding bepaald, aldus de vervoerder. Uiteindelijk is om 13:13 uur UTC een slot voor 14:24 uur UTC toegewezen, welke het toestel heeft gebruikt om op te stijgen. De onderhavige vlucht stond gepland te vertrekken om 15:20 uur UTC. De vlucht heeft echter 49 minuten vertraging opgelopen vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en daarbij nog 17 minuten vertraging vanwege beperkingen van de luchtverkeerleiding. De luchtverkeerleiding heeft het oorspronkelijke slot ingetrokken en uiteindelijk een slot van 16:41 uur UTC toegewezen. Het toestel heeft dit slot gebruikt en is om 17:58 uur UTC/19:58 uur lokale tijd, met een vertraging van 1 uur en 8 minuten in München aangekomen. De passagier heeft als gevolg hiervan de aansluitende vlucht, met geplande vertrektijd 20:10 uur lokale tijd, gemist, aldus nog steeds de vervoerder.
4.5.
De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie. Wanneer een vlucht een nieuw slot opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een nieuw slot opgelegd door de luchtverkeersleiding moet altijd worden opgevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter is het opleggen van nieuwe slottijden door de luchtverkeersleiding dan ook een buitengewone omstandigheid. Een nieuw slot is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. Door de passagier is niet betwist dat sprake is van samenloop tussen de twee vertragingscodes (code 93 en code 81) van de voorafgaande vlucht, omdat het oorspronkelijk slot al was ingetrokken. Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande en de onderhavige vlucht. De vertraging ontstaan als gevolg van de buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagier onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport te halen.
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 80 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als voldoende gekwalificeerd, aangezien de minimale overstaptijd te München voor de onderhavige vlucht 30 minuten is. De vervoerder heeft voorts toegelicht dat hij de passagier naar het eerst mogelijke alternatief, waarop plaatsen beschikbaar waren, heeft omgeboekt. De oorspronkelijk aansluitende vlucht was de laatste vlucht van de dag naar Amsterdam. De passagier betwist dat er geen plek was op eerdere vluchten, maar laat na aan te tonen dat op een eerdere vlucht nog plek voor haar beschikbaar was. Niet gebleken is dat er in de gegeven omstandigheden meer van de vervoerder kon worden verwacht. De door de passagier verzochte compensatie met de daarover verzochte wettelijke rente zal daarom worden afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter